ECLI:NL:GHARL:2024:7355

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
23/2509
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over vergoeding immateriële schade wegens overschrijding redelijke termijn in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 november 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 26 mei 2023. De zaak betreft een geschil over de waarde van een onroerende zaak, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Kampen, en de daaruit voortvloeiende aanslag onroerendezaakbelasting. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard. Na een ongegrondverklaring van het beroep door de rechtbank, heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld.

In hoger beroep is de vraag aan de orde of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof oordeelt dat de redelijke termijn van twee jaar voor de fase van bezwaar en beroep met ongeveer één maand is overschreden. Het Hof kent belanghebbende een vergoeding van immateriële schade toe van € 500, omdat de overschrijding volledig aan de bezwaarfase is toe te rekenen. Daarnaast wordt het griffierecht dat belanghebbende heeft betaald in de beroeps- en hogerberoepsfase vergoed door de heffingsambtenaar.

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de vergoeding van immateriële schade, het griffierecht en de proceskosten. De totale proceskosten worden vastgesteld op € 875. De uitspraak is openbaar uitgesproken en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/2509
uitspraakdatum: 26 november 2024
Uitspraak van de drieëntwintigste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank) van 26 mei 2023, nummer ZWO 22/309, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Kampen(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2020, voor het jaar 2021 vastgesteld op € 360.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2.
Belanghebbende is in bezwaar gekomen tegen de beschikking. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Vervolgens heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ambtshalve beoordeeld en ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Partijen hebben voorafgaand aan de zitting nadere stukken ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. D.A.N. Bartels, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] .

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ontvangen op 28 april 2021 en op 28 december 2021 uitspraak op bezwaar gedaan.
2.3.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toegekend.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is in geschil of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.
3.3.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende het beroep tegen het oordeel van de Rechtbank dat de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken. Voorts heeft de belanghebbende zijn algemeen geformuleerde grieven in zijn hogerberoepschrift uitdrukkelijk en ondubbelzinnig laten varen.

4.Beoordeling van het geschil

Overschrijding redelijke termijn
4.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Rechtbank een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn had moeten toekennen.
4.2.
Het bezwaar van belanghebbende is ingediend op 28 april 2021. De Rechtbank heeft op 26 mei 2023 uitspraak gedaan. Daarmee is de redelijke termijn van twee jaar voor de fase van bezwaar en beroep met afgerond 1 maand overschreden. Niettemin heeft de Rechtbank geen vergoeding van immateriële schade toegekend. Nu de overschrijding minder dan 6 maanden bedraagt, heeft belanghebbende recht op een vergoeding van immateriële schade van € 500. In aanmerking genomen dat de overschrijding volledig is toe te rekenen aan de bezwaarfase, dient de heffingsambtenaar de immateriële schade aan belanghebbende te vergoeden.
Griffierecht rechtbank
4.3.
In het arrest van 31 mei 2024 [1] heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het griffierecht niet aan de belanghebbende moet worden vergoed in gevallen waarin het hoger beroep op zichzelf beschouwd ongegrond is maar wel een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegekend. Dit geldt niet voor zaken waarin (i) de belanghebbende voorafgaand aan de datum van dit arrest om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor berechting heeft verzocht, en (ii) de redelijke termijn voor de desbetreffende fase van de procedure (bezwaar en beroep, hoger beroep, cassatieberoep) op de datum van dit arrest is overschreden. In dat geval is er aanleiding om het griffierecht aan de belanghebbende te laten vergoeden. Nu (i) belanghebbende voorafgaand aan dit arrest van 31 mei 2024 om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor berechting heeft verzocht, en (ii) de redelijke termijn voor de desbetreffende fase van de procedure (bezwaar en beroep en hoger beroep tezamen) op 31 mei 2024 is overschreden, zal het Hof eveneens bepalen dat het door belanghebbende in de beroeps- en hogerberoepsfase betaalde griffierecht dient te worden vergoed door de heffingsambtenaar.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 437,50 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift, bijwonen zitting, schriftelijke inlichtingen)  wegingsfactor 0,25  € 875) en € 437,50 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift, bijwonen zitting)  wegingsfactor 0,25  € 875), ofwel in totaal op € 875.
5.2.
Het Hof ziet aanleiding te bepalen dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt van € 186.

6.Beslissing

Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de vergoeding van immateriële schade, het griffierecht en de proceskosten,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 500,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 875, en
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 50 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 136 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, raadsheer in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2024.
De griffier, De raadsheer,
J.W.J. de Kort J.M.W. van de Sande
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.