ECLI:NL:GHARL:2024:7153

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
200.341.545
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats en kinderalimentatie in ouderschapsplan

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de kinderalimentatie. De ouders, de man en de vrouw, zijn gezamenlijk belast met het gezag over hun twee minderjarige kinderen, geboren in 2012 en 2015. In een eerder ouderschapsplan, ondertekend op 18 april 2019, zijn afspraken gemaakt over de kinderbijslag, het kindgebonden budget en de kinderalimentatie. De man verzocht het hof om de hoofdverblijfplaats van de jongste minderjarige bij hem vast te stellen, zodat hij de kinderbijslag en het kindgebonden budget voor deze minderjarige kon aanvragen. Het hof oordeelde echter dat er geen relevante wijziging van omstandigheden was die een wijziging van het ouderschapsplan rechtvaardigde. De financiële situatie van de ouders was ten tijde van het ouderschapsplan en nu nog steeds voldoende om in de behoeften van de kinderen te voorzien. Daarom bleef de hoofdverblijfplaats van de jongste minderjarige bij de vrouw.

Wat betreft de kinderalimentatie oordeelde het hof dat de man onvoldoende draagkracht had om de verblijfskosten van de kinderen te dekken, terwijl de vrouw een overschot aan draagkracht had. Het hof bepaalde dat de vrouw de verblijfskosten die de draagkracht van de man te boven gaan aan hem moest vergoeden. De kinderalimentatie werd vastgesteld op € 66,- per maand per kind voor de periode van 1 september 2023 tot 1 januari 2024, en op € 89,- per maand per kind vanaf 1 januari 2024. Tevens werd bepaald dat de vrouw de te veel ontvangen kinderalimentatie over de periode van 1 september 2023 tot 21 februari 2024 aan de man moest terugbetalen. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.341.545
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 561537)
beschikking van 21 november 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Lont te Amersfoort,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. T.E. Heslinga te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 21 februari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 21 mei 2024;
  • het verweerschrift met een productie en
  • een journaalbericht namens de man van 14 oktober 2024 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 oktober 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat, en
  • de vrouw, bijgestaan door mr. A. van der Pol.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2012, en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2015.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Op 18 april 2019 hebben de ouders een ouderschapsplan ondertekend. In dat ouderschapsplan hebben de ouders, voor zover hier van belang, afspraken gemaakt over de kinderbijslag, het kindgebonden budget en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook te noemen: de kinderalimentatie).
Ten aanzien van het kindgebonden budget en de kinderbijslag zijn partijen het volgende overeengekomen:

4. Bankzaken en verzekeringen.
De reeds bestaande gezamenlijke rekening (…) zal omgezet worden naar een kinderrekening. Van deze rekening bestaat 1 betaalpas in het beheer van [verweerster] . Op deze rekening zal worden gestort:
De kinderbijslag
De kinderopvangtoeslag
Kindgebondenbudget
Kinderalimentatie [verzoeker] en [verweerster] (…)
[verweerster] is verantwoordelijk voor het betalen van deze rekeningen:
Kosten kinderdagverblijf en BSO
Zwemles
Kleding
Cadeautjes voor verjaardagspartijtjes vriendjes en vriendinnetjes
En overige zaken alleen voor de kinderen (schoolreisjes, spullen voor school, etc) (…)
Met ingang van 1 augustus 2019 en zolang [de minderjarige1] en [de minderjarige2] minderjarig zijn, maken de vader en de moeder een alimentatiebedrag voor de kinderen van € 250 per maand over naar de kinderrekening”

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank:
  • de zorgregeling, zoals overeengekomen in het ouderschapsplan, in die zin gewijzigd dat de kinderen vanaf 6 augustus 2023 bij iedere ouder blijven, zoals weergegeven in punt 9 van het verzoekschrift in eerste aanleg;
  • de afspraken over de kinderalimentatie, zoals neergelegd in het ouderschapsplan, in die zin gewijzigd dat de kinderalimentatie vanaf de datum van de bestreden beschikking (21 februari 2024) op nihil wordt gesteld;
  • bepaald dat de man de achterstallige kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen; en
  • het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De man is met acht grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
  • te bepalen dat het hoofdverblijf van [de minderjarige2] bij de man wordt bepaald, dan wel dat de man de aanvrager wordt van de kinderbijslag en het kindgebonden budget voor [de minderjarige2] ;
  • te bepalen dat de vrouw aan de man dient te betalen als kinderalimentatie:
o met ingang van 1 januari 2023 tot 31 december 2023 € 66,- per maand, althans een bijdrage die het hof juist oordeelt;
o met ingang van 1 januari 2024 tot aan de dag waarop de man aanvrager wordt van de kinderbijslag € 89,- per maand, althans een bijdrage die het hof juist oordeelt;
o vanaf de dag dat de man aanvrager wordt van de kinderbijslag en het kindgebonden budget een bedrag van € 154,- per maand, althans een bijdrage die het hof juist oordeelt;
  • de vrouw te veroordelen om de in de periode van 1 januari 2023 tot 21 februari 2024 door de man betaalde kinderalimentatie van € 1.169,- althans een nader door het hof te bepalen bedrag, binnen twee weken na de te wijzen beschikking aan de man terug te betalen, onder vermelding van 'onverschuldigd betaalde kinderalimentatie’ en
  • de kosten van de procedure te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
4.3
De vrouw voert verweer. De vrouw vraagt het hof om (het hof begrijpt:) bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep dan wel dit verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Hoofdverblijfplaats [de minderjarige2]
5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder meer de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft omvatten.
5.2
De man verzoekt het hof de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] bij hem vast te stellen, zodat de man voor [de minderjarige2] de kinderbijslag en het kindgebonden budget kan aanvragen. Indien de vrouw voor [de minderjarige1] de kinderbijslag en het kindgebonden budget aanvraagt en de man voor [de minderjarige2] , ontvangen partijen een hoger bedrag per maand en dat komt ten goede van de kinderen, aldus de man. Subsidiair verzoekt hij het hof te bepalen dat de man de aanvrager is van de kinderbijslag en het kindgebonden budget voor [de minderjarige2] . In dat geval zal de man de kinderbijslag overmaken op de kinderrekening. De vrouw is het met de verzoeken van de man niet eens.
5.3
Het hof overweegt dat partijen in hun ouderschapsplan nadrukkelijk afspraken hebben gemaakt over de ontvangst van de kinderbijslag en het kindgebonden budget. Anders dan de man aanvoert, blijkt uit deze afspraken niet dat het slechts zou gaan om tijdelijke afspraken. Ten tijde van het ouderschapsplan waren partijen in staat om samen volledig in de behoefte van de kinderen te voorzien, net zoals dat nu het geval is. Er is in zoverre dus ook geen financiële noodzaak om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] te wijzigen en daarmee is er ook geen relevante wijziging van omstandigheden die leidt tot het oordeel dat het ouderschapsplan zou moeten worden gewijzigd. Ook anderszins zijn door de man geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] moet worden gewijzigd. Het hof zal de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] bij de vrouw dus in stand laten.
5.4
Het hof zal evenmin bepalen dat de man de aanvrager is van de kinderbijslag en het kindgebonden budget. Ook hiervoor geldt dat door de man geen relevante wijziging van omstandigheden is aangevoerd die aanleiding kan zijn om de afspraken in het ouderschapsplan te wijzigen. Daarbij komt bovendien dat voor deze constructie een voldoende mate van vertrouwen tussen partijen aanwezig moet zijn, omdat de man (een deel van) de door hem ontvangen gelden op de kinderrekening zal moeten overmaken. Bij de vrouw bestaat daarvoor geen enkel draagvlak, wat zij tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd heeft herhaald. Ook om deze reden ziet het hof geen reden om de man de kinderbijslag en het kindgebonden budget te laten aanvragen.
Kinderalimentatie
5.5
Tussen partijen is in hoger beroep niet in geschil:
  • de behoefte van de kinderen bedraagt € 674,- per kind per maand in 2024;
  • de draagkracht van de man bedraagt € 480,- per maand;
  • de draagkracht van de vrouw bedraagt € 1.224,-;
  • er moet een zorgkorting van 35% worden toegepast.
Ingangsdatum
5.6
Anders dan de rechtbank hanteert het hof als ingangsdatum de eerste van de maand volgend op de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg, dus 1 september 2023. Vanaf dat moment konden partijen over en weer rekening houden met wijziging van de onderhoudsverplichting.
Verdeling draagkracht
5.7
De rechtbank heeft in de overwegingen 4.35 en 4.36 overwogen dat de man € 92,- per maand tekortkomt om in de verblijfskosten van de kinderen te voldoen. De rechtbank oordeelt vervolgens dat, gelet op de draagkracht van de man van € 480,- per maand, van de man verwacht kan worden dat hij de verblijfkosten zelf betaalt.
5.8
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de vrouw het tekort van de man van € 92,- per maand om in de verblijfskosten van de kinderen te voldoen aan de man dient te vergoeden. Daartoe overweegt het hof als volgt.
De ouders dragen samen de zorg voor de kinderen en zij dienen naar draagkracht bij te dragen in de kosten van de kinderen (HR 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1924). Op grond van de verhouding tussen de draagkracht van de man en de vrouw (draagkracht-vergelijking) zou de man € 190,- per kind per maand van die kosten moeten dragen.
Gedurende de dagen dat de kinderen bij hem verblijven draagt de man de kosten van dat verblijf. Deze kosten worden begroot op het bedrag van de zorgkorting: 0,35 x € 674 (de behoefte) = € 236,- per kind per maand. Hij wordt derhalve met € 46,- per kind per maand boven zijn draagkracht belast, terwijl de vrouw draagkracht over heeft: zij moet € 484,- per kind per maand dragen maar voor haar rekening komt € 674,- (de behoefte) minus € 236,- (de verblijfskosten die de man draagt): € 438,- per kind.
Wettelijke indexering
5.9
Omdat het hof de kinderalimentatie in 2024 vaststelt, zal het bedrag aan kinderalimentatie gelet op artikel 1:402a BW voor het eerst in 2025 worden geïndexeerd. De man zou dan de indexering van de in 2023 berekende kinderalimentatie per 2024 mislopen. Teneinde de kinderalimentatie te laten voldoen aan de wettelijke maatstaven zal het hof daarom de bedragen op de voet van artikel 1:402a BW per 2024 indexeren. Dit betekent dat de door de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2024 € 98,- per maand bedraagt.
Omvang van het geschil in hoger beroep
5.1
Nu de man evenwel verzoekt om de in 2023 door de vrouw te betalen bijdrage vast te stellen op € 66,- per maand en met ingang van 1 januari 2024 op € 89,- per maand zal het hof dienovereenkomstig beslissen.
Terugbetaling
5.11
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep eensluidend verklaard dat de man de door hem volgens de bestreden beschikking verschuldigde kinderalimentatie tot 21 februari 2024 heeft voldaan en dat er geen achterstand was in de op dat moment bestaande alimentatieverplichting.
5.12
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en geoordeeld, heeft de man te veel kinderalimentatie aan de vrouw voldaan. De man heeft het hof verzocht te bepalen dat de vrouw te veel ontvangen kinderalimentatie aan hem dient terug te betalen.
5.13
De rechter die een onderhoudsverplichting verlaagt met ingang van een vóór zijn uitspraak gelegen datum, moet steeds aan de hand van hetgeen in de procedure is gebleken beoordelen in hoeverre een daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard. Het hof is van oordeel dat in deze situatie in redelijkheid van de vrouw kan worden verwacht dat zij de te veel ontvangen kinderalimentatie aan de man terugbetaalt. Daartoe oordeelt het hof redengevend dat de draagkracht van partijen de behoefte van de kinderen overstijgt. Ook op grond van de door het hof gewijzigde bijdrage houdt de vrouw nog draagkracht over waarmee zij kan voldoen aan de terugbetalingsverplichting.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, uitsluitend ten aanzien van de gewijzigde kinderalimentatie, vernietigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 21 februari 2024, uitsluitend voor zover deze ziet op de daarin vastgestelde kinderalimentatie, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de afspraken in het ouderschapsplan van 18 april 2019 en bepaalt dat de vrouw aan de man met ingang van 1 september 2023 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 66,- per maand (dus € 33,- per kind per maand) en met ingang van 1 januari 2024 € 89,- per maand (€ 44,50 per kind per maand) zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de vrouw te veel ontvangen kinderalimentatie over de periode 1 september 2023 tot 21 februari 2024 aan de man dient terug te betalen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, P.B. Kamminga en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 21 november 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.