ECLI:NL:GHARL:2024:7125

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
23/1981 t/m 23/2057
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep door de Minister van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Minister van Justitie en Veiligheid hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 april 2023. Op 23 april 2024 heeft de Minister dit hoger beroep ingetrokken. Belanghebbende, een B.V., heeft vervolgens op 25 september 2024 verzocht om de Minister te veroordelen in de proceskosten die zijn gemaakt in verband met het ingetrokken hoger beroep. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het verzoek om proceskostenvergoeding niet tijdig is ingediend. De Minister had het hoger beroep immers al ingetrokken op 23 april 2024, terwijl het verzoek van belanghebbende pas op 25 september 2024 werd gedaan. Het Hof oordeelt dat er geen omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. Daarnaast overweegt het Hof dat, zelfs als het verzoek tijdig was ingediend, er geen voor vergoeding in aanmerking komende proceshandelingen zijn verricht, aangezien het ingediende verweerschrift na de intrekking van het hoger beroep was ingediend. Het Hof wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers BK-ARN 23/1981 tot en met 23/2057
uitspraakdatum: 19 november 2024
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het verzoek van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
om
de
Staat der Nederlanden(de Minister van Justitie en Veiligheid; hierna: de Minister)
te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende naar aanleiding van de intrekking van het hoger beroep van de Minister tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 19 april 2023, nummers AWB 21/587, 21/591 tot en met 21/593, 21/595, 21/597 tot en met 21/599, 21/601 tot en met 21/605, 21/608 tot en met 21/610, 21/612 tot en met 21/615, 21/617 tot en met 21/619, 21/621 tot en met 21/624, 21/626, 21/627, 21/629 tot en met 21/632, 21/639, 21/746, 21/748 tot en met 21/750, 21/754 tot en met 21/756, 21/760, 21/867, 21/1041, 21/1493, 21/1494, 21/1503, 21/1505, 21/1506, 21/1509, 21/1510, 21/1512, 21/1513, 21/1515, 21/1824 tot en met 21/1829, 21/1986, 21/1987, 21/2081, 21/2248, 21/2757, 21/3056 tot en met 21/3063, 21/3070 tot en met 21/3072 en 21/3085

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Minister heeft hoger beroep ingesteld tegen de hiervoor vermelde uitspraak van de Rechtbank.
1.2.
Bij bericht van 23 april 2024 heeft de Minister het hoger beroep ingetrokken. Het Hof heeft belanghebbende hiervan op 25 april 2024 op de hoogte gebracht.
1.3.
Op 25 september 2024 heeft de mondelinge behandeling van het hoger beroep van belanghebbende tegen dezelfde uitspraak van de Rechtbank plaatsgevonden. Op die zitting heeft (de gemachtigde van) belanghebbende het Hof verzocht de Minister te veroordelen in de proceskosten in verband met het hoger beroep van de Minister.
1.4.
De gemachtigde van belanghebbende heeft op de hiervoor genoemde zitting de gelegenheid gehad om het verzoek toe te lichten. Het Hof heeft het onderzoek daarna gesloten.

2.Beoordeling van het verzoek

2.1.
Op grond van artikel 8:118, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan het bestuursorgaan in geval van intrekking van het door het bestuursorgaan ingestelde hoger beroep op verzoek van een partij bij afzonderlijke uitspraak in de kosten worden veroordeeld. Voor bestuursorgaan moet in dit geval worden gelezen de Minister.
2.2.
Gelet op artikel 8:118, lid 3, van de Awb wordt, indien het hoger beroep zoals hier schriftelijk is ingetrokken, het verzoek schriftelijk gedaan. In dat geval zijn de artikelen 6:5 tot en met 6:9, 6:11, 6:14, 6:15, 6:17 en 6:21 van de Awb van overeenkomstige toepassing. Dit betekent onder andere dat de termijn voor het indienen van een verzoek zes weken bedraagt (artikel 6:7 van de Awb).
2.3.
Nog afgezien van het feit dat het het verzoek niet schriftelijk is ingediend, is het te laat gedaan. De Minister heeft het hoger beroep immers op 23 april 2024 ingetrokken, terwijl belanghebbende eerst op 25 september 2024 heeft verzocht om vergoeding van proceskosten in verband met deze procedure. Om die reden moet het verzoek worden afgewezen. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van omstandigheden die maken dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht.
2.4.
Ten overvloede overweegt het Hof dat, als veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat aan de voorwaarden van artikel 8:118 van de Awb is voldaan, geen voor vergoeding in aanmerking komende proceshandelingen zijn verricht. Het door belanghebbende op 6 mei 2024 ingediende verweerschrift is niet als zodanig aan te merken, omdat dit stuk is ingediend nadat het hoger beroep door de Minister was ingetrokken en het Hof belanghebbende daarover had bericht. De voorbereiding van dit processtuk kan evenmin als een verrichte proceshandeling worden aangemerkt (vgl. HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2782, r.o. 2.4).

3.Beslissing

Het Hof wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. T.H.J. Verhagen, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op 19 november 2024 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(E.D. Postema) (V.F.R. Woeltjes)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.