In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland inzake een ambtshalve aanslag erfbelasting. De Inspecteur had aan belanghebbende een aanslag opgelegd in verband met het overlijden van zijn broer, erflater, op 9 februari 2017. De aanslag was berekend naar een belaste verkrijging van € 14.363. Na bezwaar van belanghebbende werd de aanslag verminderd naar € 13.933. Belanghebbende ging in beroep, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Hierop volgde het hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Tijdens de zitting op 10 oktober 2024 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat de omvang van de nalatenschap kleiner is dan door de Inspecteur is vastgesteld. De Inspecteur daarentegen meende dat de omvang van de nalatenschap te laag was ingeschat. Het Hof oordeelde dat de omvang van de nalatenschap, zoals vastgesteld door de vereffenaars, in principe vaststaat, en dat belanghebbende onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen. Het Hof concludeerde dat de aanslag terecht was opgelegd en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak van het Hof bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en de Inspecteur, waarbij het Hof geen aanleiding zag voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 19 november 2024.