1.6.Bij beschikking van 5 september 2022 heeft de rechtbank Limburg het verzoek van de vereffenaars, strekkende tot toekenning van een aanvullend loon ter hoogte van € 2.782,75 exclusief btw en € 3.367,13 inclusief btw in het kader van de verzetprocedure (1.5.), ingewilligd.
2. In geschil is of de aanslag erfbelasting, zoals deze laatstelijk bij uitspraak op bezwaar is vastgesteld, naar het juiste bedrag is opgelegd.
3. Eiser stelt dat de aanslag erfbelasting naar een te hoog bedrag is opgelegd omdat de nalatenschap van erflater negatief is. Eiser heeft in dit verband onder meer gewezen op de afwikkeling van de nalatenschappen van zijn in 1995 overleden vader en in 2010 overleden moeder. Zo stelt eiser dat de nalatenschap van zijn vader niet (correct) is afgewikkeld, omdat hij uit die nalatenschap niet het erfdeel heeft ontvangen waarop hij aanspraak had. Volgens eiser heeft hij ten gevolge van die omstandigheid vanaf het tijdstip dat zijn vader overleed een rentedragende vordering, en is erflater via erfopvolging (naar rato) de schuldenaar van onder meer die schuld waardoor diens nalatenschap negatief is. Om die reden dient de aanslag erfbelasting verminderd te worden tot nihil, aldus eiser.
4. Verweerder stelt dat de aanslag erfbelasting, voor zover gehandhaafd bij de uitspraak op bezwaar, terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd omdat hij bij het opleggen van de aanslag aansluiting heeft gezocht bij de rekening en verantwoording en uitdelingslijst van 9 februari 2022, waaruit de hoogte van de nalatenschap van erflater blijkt. Daarbij heeft verweerder gewezen op de beschikking van de rechtbank Limburg van 4 augustus 2022 waarin het verzet tegen de rekening en verantwoording en uitdelingslijst van 9 februari 2022 ongegrond is verklaard.
5. De rechtbank stelt voorop dat zij als belastingrechter in deze procedure uitsluitend de vraag mag en kan beantwoorden of verweerder de aanslag erfbelasting, zoals laatstelijk nader vastgesteld bij uitspraak op bezwaar, naar het juiste bedrag heeft opgelegd. De rechtbank kan in deze procedure geen oordeel vellen over de vraag of de (civielrechtelijke) afwikkeling van de onderhavige en eerdere nalatenschappen al dan niet correct is verlopen. Daarvoor staan civielrechtelijke wegen open. Vaststaat dat eiser van die wegen gebruik heeft gemaakt. De beroepsgronden die betrekking hebben op de afwikkeling van de betreffende nalatenschappen, kunnen daarom, gelet op het gesloten stelsel van fiscale rechtsbescherming, geen onderdeel uitmaken van de onderhavige fiscale procedure.
6. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de rekening en verantwoording en uitdelingslijst van 9 februari 2022 als uitgangspunt kunnen dienen ter bepaling van de hoogte van de nalatenschap en daarmee de belaste verkrijging. De rechtbank stelt vast dat de rechtbank Limburg bij beschikking van 4 augustus 2022 (zie 1.5.) het verzet van (onder meer) eiser tegen de rekening en verantwoording en uitdelingslijst van 9 februari 2022 ongegrond heeft verklaard. Door eiser is ter zitting aangegeven dat tegen die beschikking van de rechtbank Limburg geen rechtsmiddel is aangewend. Daardoor is die beschikking – en in het verlengde daarvan de rekening en verantwoording en uitdelingslijst van 9 februari 2022 – onherroepelijk geworden en heeft deze gezag van gewijsde verkregen. Dit betekent dat de rekening en verantwoording en uitdelingslijst van 9 februari 2022 als uitgangspunt kunnen dienen ter bepaling van de hoogte van de nalatenschap, de belaste verkrijging en daarmee de aanslag erfbelasting. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of verweerder de aanslag erfbelasting heeft opgelegd conform deze rekening en verantwoording en uitdelingslijst.
7. De rechtbank leidt uit de rekening en verantwoording en uitdelingslijst van 9 februari 2022 af dat de totale baten van de nalatenschap € 162.242,41 bedroegen, waaronder banksaldi ten bedrage van € 161.111,86. Verminderd met de reeds betaalde vereffeningskosten en nog te betalen verschoten / boedelschulden resteerde een saldo voor uitdeling van € 145.298,87. De rechtbank overweegt dat verweerder bij het opleggen van de aanslag erfbelasting – zoals laatstelijk vastgesteld bij de uitspraak op bezwaar – ten aanzien van de hoogte van de nalatenschap is uitgegaan een lager bedrag, namelijk € 144.564. Uitgaande van dit (lagere) bedrag, bedraagt de verkrijging van eiser 1/9 van € 144.564, is
€ 16.062 en komt de belaste verkrijging voor eiser uit op (€ 16.062 -/- € 2.129 (vrijstelling)) een bedrag van € 13.933, waarover € 4.179 erfbelasting is verschuldigd. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanslag erfbelasting bij de uitspraak op bezwaar bij uitspraak op goede grond heeft gehandhaafd op het bedrag ad € 4.179.
8. Ter zitting heeft eiser desgevraagd verklaard dat hij eind 2022 een bedrag van circa
€ 11.700 heeft ontvangen van de vereffenaars van de nalatenschap. Gelet op de naar aanleiding van het verzet aanvullend aan de vereffenaars toegekende beloning, kan de rechtbank mede gelet daarop overigens niet inzien dat eiser uit de nalatenschap van erflater niets zou hebben verkregen.
9 Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.