2.13.De Inspecteur heeft de bevindingen van het boekenonderzoek neergelegd in een rapport van 6 augustus 2021. In dit rapport is onder meer het volgende vermeld:
“
4.1.2 Suppletieaangifte 2018
In het tijdvak van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 heeft [belanghebbende] ieder
kwartaal een aangifte omzetbelasting ingediend.
Deze aangiften sluiten echter niet aan met de onderliggende financiële administratie. Er is gedurende het tijdvak van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 namelijk slechts € 2.415 (= 21% x € 11.500) aan verschuldigde omzetbelasting aangegeven, terwijl de belaste omzet over dit tijdvak hoger is.
Tot op heden is er geen suppletieaangifte ingediend. [De adviseur] heeft wel herrekeningen omzetbelasting voorbereid.
In eerste instantie hebben wij over het tijdvak van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 de volgende herrekening ontvangen:
Verschuldigde omzetbelasting [de BV] 21% x € 50.000 = € 10.500
Verschuldigde omzetbelasting [naam10] 21% x € 17.500 = € 3.675
Verschuldigde omzetbelasting overig 21% x C 44.000 = € 9.240
Voorbelasting
€ 673 -
Te betalen omzetbelasting € 22.742
Reeds betaalde omzetbelasting
€ 1.510 -
Na te heffen omzetbelasting € 21.232
(…) Onze conclusie is dat de herrekening die wij in eerste instantie hebben ontvangen, met een belaste omzet van € 111.500, de juiste is. (…) Dit betekent dat er over het tijdvak van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 € 21.232 aan omzetbelasting zal worden nageheven. (…)
[Belanghebbende] kan zich deels vinden in onze conclusie. Van de na te heffen omzetbelasting ad € 21.232 accepteert zij € 10.732. Het restant ad € 10.500 inzake de verstuurde facturen aan [de BV] accepteert zij niet.
4.2.3.3 Nadere uitwerking standpunt Belastingdienst
Nadien heeft er op 22 juni 2021 overleg plaatsgevonden tussen de adviseur van [de BV] en onze specialist omzetbelasting [de heer X]. Tijdens dit overleg heeft [de heer X] gecommuniceerd dat er naar het oordeel van de Belastingdienst geen sprake is van partage. Hiervoor zijn vanuit de zijde van de Belastingdienst de volgende argumenten:
1. Partage is […] strijdig met de BTW-richtlijn. Het partageleerstuk is ontwikkeld onder een ander omzetbelastingstelsel dan het btw-stelsel. In een btw-stelsel is aan een dergelijk leerstuk in beginsel geen behoefte. (…)
2. Bij het project [adres1] verkrijgt [de BV] de onroerende zaak en sluit [de BV] een contract met de afnemer. Als de afnemer niet tevreden is dan spreekt hij zijn contractspartner, in dit geval [de BV] aan. [Belanghebbende] is in het geheel niet bekend bij de afnemer. Dit is niet verenigbaar met de eis (die aan partage gesteld wordt) dat de afnemer de aan hem verrichte prestatie ervaart als één onsplitsbare prestatie;
3. Ook kan er, in de tijd gezien, geen sprake zijn van voor gezamenlijke rekening en risico omdat gelet op aan-verkoop (factuur en creditfactuur) en de ondertekening van de overeenkomst tot winstdeling één en ander niet logisch is.
In eerste instantie worden er in 2018 en 2019 facturen uitgeschreven met vermelding van btw welke geruime tijd later worden gecrediteerd. Op de facturen is vermeld dat dit ontwikkelwerkzaamheden betreft. Uit niets blijkt dat de vergoeding op de factuur een deel van de winst op het betreffende project betreft. Vervolgens wordt er op 3 december 2019, kort voordat [de BV] onroerende zaken met overdrachtsbelasting en vrijgesteld van btw zal leveren aan een aantal afnemers, een overeenkomst tot winstdeling opgemaakt met de vermelding "mondeling overeengekomen" d.d. 28 augustus 2018. Het is niet logisch dat [belanghebbende] na 28 augustus 2018 facturen heeft opgesteld met btw voor ontwikkelwerkzaamheden in de wetenschap dat er op 28 augustus 2018 reeds een mondelinge overeenkomst is gesloten waarin is overeengekomen dat er sprake is van partage.
4. Resumerend zijn wij van oordeel dat [belanghebbende] een `normale' dienst heeft verricht onder bezwarende titel.
a. Tussen de prestatie van [belanghebbende] en [de BV] bestaat een rechtstreeks verband. [Belanghebbende] verricht ontwikkelwerkzaamheden;
b. De tegenprestatie kan in geld worden uitgedrukt;
c. De tegenprestatie vertegenwoordigt een subjectieve waarde. De belastinggrondslag is de werkelijk ontvangen tegenprestatie.
Gezien het voormelde standpunt dienen de facturen die [belanghebbende] inzake dit project verstuurt aan [de BV] op grond van bovenstaande, dus te zijn c.q. worden belast met omzetbelasting. Dit betekent dat de negatieve verschuldigde btw op de in 2019 uitgeschreven creditnota's niet wordt geaccepteerd.
Uitgaande van de bevindingen in paragraaf 4.2.2 en het hierboven vermelde standpunt inzake partage dient er over het tijdvak van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 een naheffingsaanslag te worden opgelegd van € 14.901. Dit bedrag is als volgt berekend:
Verschuldigde omzetbelasting [de BV] 21% x € 90.000 = € 18.900
Verschuldigde omzetbelasting [naam10] 21% x € 22.500 = € 4.725
Voorbelastinq
€ 5.995 -
Te betalen omzetbelasting € 17.630
Reeds betaalde omzetbelasting
€ 2.729 -
Na te heffen omzetbelasting € 14.901
De omzet van € 90.000 inzake [de BV] ziet op de volgende door [belanghebbende] verstuurde facturen:
2019126: € 25.000;
2019129: € 25.000;
2019133: € 30.000;
2019136: € 10.000.
- Na te heffen omzetbelasting 2019: € 14.901.
Zoals reeds blijkt uit bovenstaande paragrafen kan [belanghebbende] zich niet vinden in ons standpunt, met uitzondering van de correctie inzake de verschuldigde omzetbelasting op facturen aan [naam10] .”