ECLI:NL:GHARL:2024:7055

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
21-002557-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak met beroep op noodweer en noodweerexces in verband met poging tot doodslag en bezit van vuurwapen

In deze jeugdzaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 2004, was aangeklaagd voor drie pogingen tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank had de verdachte eerder ontslagen van alle rechtsvervolging voor de pogingen tot doodslag, maar hem wel veroordeeld tot jeugddetentie voor het bezit van een vuurwapen. In hoger beroep werd het beroep op noodweer verworpen, maar het hof honoreerde het beroep op noodweerexces. De verdachte had op 16 augustus 2022 in [pleegplaats] met een vuurwapen geschoten in de richting van drie mannen die hem achterna zaten. Het hof oordeelde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, maar dat zijn reactie, het dertien keer schieten, niet proportioneel was. Hierdoor werd hij niet strafbaar geacht voor de pogingen tot doodslag, maar wel voor het bezit van het vuurwapen. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 56 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en de bijzondere voorwaarden werden opgeheven. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002557-23
Uitspraak d.d.: 19 november 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 12 mei 2023 met parketnummer
16-208101-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

[verdachte] en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 5 november 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door [verdachte] en zijn raadsman, mr. J.C. Reisinger, en namens de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] door mr. Damen en namens benadeelde partij [benadeelde 3] door mr. Batavier naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft [verdachte] ter zake het onder 3 tenlastegelegde, het voorhanden hebben van een wapen en munitie, veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 56 dagen voorwaardelijk met daaraan verbonden een proeftijd en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard. Ten aanzien van de onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde poging doodslag heeft de rechtbank [verdachte] ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof komt tot een andere beslissing ten aanzien van de strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van [verdachte] en zal daarom het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan [verdachte] is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1. Primair
hij op of omstreeks 16 augustus 2022 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven - meermalen met een vuurwapen op/in de richting van voornoemde [benadeelde 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. Subsidiair
hij op of omstreeks 16 augustus 2022 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [benadeelde 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in het rechter bovenbeen en/of een schotwond aan de linker knie en/of blijvende verdoving van het linker scheenbeen, heeft toegebracht doordat hij; - meermalen met een vuurwapen op/in de richting van voornoemde [benadeelde 1] heeft geschoten.
1. Meer subsidiair
hij op of omstreeks 16 augustus 2022 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen doordat hij; - meermalen met een vuurwapen op/in de richting van voornoemde [benadeelde 1] heeft geschoten, waarbij [benadeelde 1] twee keer in zijn benen is getroffen, terwijl die uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. Primair
hij op of omstreeks 16 augustus 2022 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven - meermalen met een vuurwapen op/in de richting van voornoemde [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. Subsidiair
hij op of omstreeks 16 augustus 2022 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen doordat hij; - meermalen met een vuurwapen op/in de richting van voornoemde [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 16 augustus 2022 te [pleegplaats] een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof kan zich vinden in de waardering van het bewijs door de rechtbank, zoals hieronder cursief overgenomen. Het hof sluit zich hierbij aan. De feitenvaststelling en de partiële vrijspraken (voor medeplegen en voorbedachte rade) zijn door de verdediging en de advocaat-generaal in hoger beroep niet betwist.
Feiten 1 en 2
Partiële vrijspraak "voorbedachte rade"
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder feit 1
primair en feit 2 primair ten laste gelegde pogingen tot moord niet wettig en overtuigend
bewezen kan worden omdat niet vast is komen te staan dat [verdachte] met voorbedachte raad heeft gehandeld, zodat [verdachte] daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging rechtbank
Uit de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] op 16 augustus 2022 in
[pleegplaats] met een wapen in de richting van aangevers heeft geschoten, waarbij aangever
[benadeelde 1] ook daadwerkelijk twee keer is geraakt en verwondingen heeft opgelopen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of [verdachte] — al dan niet in voorwaardelijke vorm — opzet had op de dood van aangevers, waarmee sprake zou zijn van een poging tot
doodslag. Voor een bewezenverklaring van vol opzet gericht op het overlijden van aangevers bevat het dossier geen aanknopingspunten. De rechtbank dient dus te beoordelen of er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet aan de kant van [verdachte] . Daarvoor dient te worden vastgesteld dat [verdachte] met zijn handelen zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de dood van aangevers als gevolg van zijn handelen zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] meermalen met een vuurwapen in de richting van [benadeelde 1]
, [benadeelde 2] en [benadeelde 3] heeft geschoten. Deze gedragingen kunnen naar hun
uiterlijke verschijningsvorm redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan als handelingen
waarbij verdachte tenminste de aanmerkelijke kans op de dood van [benadeelde 1] , [benadeelde 2]
en [benadeelde 3] op de koop toe heeft genomen. De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat [verdachte] (voorwaardelijk) opzet had op het doden van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en acht de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag van [benadeelde 1] en de onder feit 2 primair ten laste gelegde pogingen tot doodslag van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] wettig en overtuigend te bewijzen.
Feit 3
Het feit is door [verdachte] begaan. [verdachte] heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman
heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op
of omstreeks16 augustus 2022 te [pleegplaats]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk
en al dan niet met voorbedachten radevan het leven te beroven - meermalen met een vuurwapen
op/in de richting van voornoemde [benadeelde 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. primair
hij op
of omstreeks16 augustus 2022 te [pleegplaats]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 2] en
/of[benadeelde 3] opzettelijk
en al dan niet met voorbedachten radevan het leven te beroven - meermalen met een vuurwapen
op/in de richting van voornoemde [benadeelde 2] en
/of[benadeelde 3] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. hij op
of omstreeks16 augustus 2022 te [pleegplaats] een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Beroep op noodweer ten aanzien van de feiten 1 en 2
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof - kort gezegd - bepleit dat de rechtbank tot de juiste beslissing is gekomen en het vonnis goed heeft gemotiveerd waarbij wordt rechtgedaan aan de omstandigheden van de zaak. [verdachte] is terecht ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hij handelde uit zelfverdediging tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. De raadsman verzoekt evenals de rechtbank te komen tot noodweer.
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zakelijk weergegeven aangevoerd dat kan worden vastgesteld dat [verdachte] werd achtervolgd door drie volwassen mannen. Deze mannen kwamen zeer agressief over en hadden waarschijnlijk de bedoeling geweld tegen [verdachte] te gebruiken. Een beroep op noodweer kan evenwel niet slagen, omdat er op het moment van het schieten geen belemmering meer was om zijn vlucht voort te zetten en ook omdat er geen redelijke verhouding is tussen de wijze van verdediging (dertien keer schieten met een naar de afspraak meegebracht doorgeladen wapen) en de ernst van de dreiging. Volstaan had kunnen worden met het dreigen met het wapen, of een enkel waarschuwingsschot.
Oordeel van het hof
Het hof kan zich ook ten aanzien van de beoordeling van de noodweersituatie grotendeels vinden in de overweging van de rechtbank en zal deze overweging cursief overnemen in het arrest:
Een beroep op noodweer in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht
kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
In zijn arrest van 29 maart 2022 (ECLI:NL:HR:2022:417) heeft de Hoge Raad onder meer
het navolgende overwogen:
"2.3.1 Als door of namens de verdachte een beroep op noodweer is gedaan, moet de
rechter (i) de feitelijke grondslag van dat beroep onderzoeken, (ii) beoordelen of aan
de voorwaarden voor de aanvaarding van het verweer is voldaan en (iii) een
gemotiveerde beslissing geven op dat verweer.
2.3.2 Bij het onderzoek naar de feitelijke grondslag van het beroep kan betekenis
toekomen aan de inhoud en indringendheid van de door of namens de verdachte
aangevoerde argumenten. De last tot het aannemelijk maken van die feitelijke
grondslag mag echter niet uitsluitend op de verdachte worden gelegd. ( ... )
2.3.3 voor aanvaarding van het beroep is onder meer vereist dat de rechter de
feitelijke grondslag ervan aannemelijk acht. Ter verduidelijking van eerdere
rechtspraak merkt de Hoge Raad hierover het volgende op. Voor de vaststelling van
de feiten en omstandigheden waarop dat beroep steunt, geldt — anders dan voor de
beslissing over de bewezenverklaring — niet als maatstaf dat deze feiten en
omstandigheden zich 'buiten redelijke twijfel ' hebben voorgedaan. Bij de
beoordeling van de feitelijke grondslag van het beroep op noodweer gaat het er
slechts om dat die feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door of namens de
verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting,
voldoende aannemelijk is geworden. Aan het oordeel dat de gestelde feitelijke
grondslag voldoende aannemelijk is geworden, staat enige onzekerheid over de
precieze feitelijke toedracht niet in de weg. "
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de door en namens [verdachte] gestelde feitelijke toedracht aannemelijk is geworden.
Hoewel op grond van het dossier niet in detail vastgesteld kan worden wat zich voorafgaand
aan de confrontatie tussen [verdachte] en aangevers op 16 augustus 2021 heeft afgespeeld gaat de rechtbank ervan uit dat [verdachte] naar het [park] is gegaan om daar op de afspraak te verschijnen die eigenlijk zou plaatsvinden tussen zijn vader en aangever [benadeelde 1] . Op het moment dat [benadeelde 1] [verdachte] ziet, rent hij op [verdachte] af. [benadeelde 1] is met twee andere vrienden en ook zij rennen op [verdachte] af. Uit het dossier en de behandeling ter terechtzitting is komen vast te staan dat aangever [benadeelde 1] heftig en explosief op [verdachte] reageerde en naar hem begon te schreeuwen en dat aangevers allen aanzienlijk groter en ouder zijn dan [verdachte] . Aangevers hebben verklaard dat zij zich konden voorstellen dat [verdachte] schrok van de heftigheid en naar de rechtbank begrijpt agressiviteit waarmee hij zich geconfronteerd zag. [verdachte] ziet dat [benadeelde 1] een mes bij zich heeft en besluit weg te rennen. [verdachte] rent het park uit en steekt de [straat] over. Een omstander denkt dat [verdachte] mogelijk iets gestolen heeft, waarop zij besluit [verdachte] tegen te houden. [verdachte] heeft vervolgens geprobeerd de omstander en [benadeelde 1] en zijn vrienden op afstand te houden en heeft zijn wapen gepakt. Dit leek aangevers niet af te schrikken. Vervolgens heeft hij dertien keer in de looprichting van [benadeelde 1] - en daarmee tevens in de richting van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] - geschoten, waarbij [benadeelde 1] één keer in beide benen is geraakt.
De rechtbank stelt voorop dat [verdachte] niet heeft willen vertellen waarom hij een pistool bij
zich had, en hoe hij aan dit pistool is gekomen. Het voorhanden hebben van een vuurwapen
is een strafbaar feit en [verdachte] is daarvoor (zoals de rechtbank later zal overwegen) ook
strafbaar. Dat betekent echter niet dat [verdachte] geen beroep meer kan doen op noodweer.
Onder omstandigheden mag je in een noodweersituatie een vuurwapen gebruiken om jezelf
te verdedigen, ook als je dat vuurwapen niet in je bezit mocht hebben.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat [verdachte] niet alleen door drie volwassen mannen werd
achternagezeten, maar dat een van hen, [benadeelde 1] , ook een mes had getrokken. Door weg te
rennen heeft [verdachte] getracht te ontkomen aan een dreigende fysieke confrontatie en
geweldsescalatie. Meerdere getuigen verklaren dat in het geval [verdachte] was doorgerend, hij
waarschijnlijk wel ingehaald was door de aangevers omdat zij harder renden. Daarnaast werd [verdachte] in zijn vlucht gehinderd door een omstander die hem tegen probeerde te houden. De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] hiervan schrok, geen andere mogelijkheid meer zag zich te onttrekken en toen het vuurwapen heeft gepakt en hiermee heeft geschoten. Meerdere getuigen omschrijven hem als een kat in het nauw. Gelet op de situatie waarin [verdachte] is gevlucht door weg te rennen, maar hierbij werd gehinderd en de aangevers dichterbij hem kwamen, kon en mocht van [verdachte] niet worden gevergd dat hij zich verder aan de dreigende aanval zou onttrekken; dit was op dat moment geen reëel alternatief meer.
Aanvulling van de gronden ten aanzien van het verweer van noodweer
Door verschillende getuigen is verklaard dat de drie volwassen mannen die [verdachte] luid roepend achterna zaten eruit zagen alsof ze onder invloed waren. Ze oogden ‘doorgesnoven’, zo heeft getuige [getuige] het omschreven. Uit de verklaringen van [benadeelde 1] volgt eveneens dat hij die avond onder invloed was van alcohol en cocaïne en dat het zijn bedoeling was [verdachte] ‘te pakken’. Ook [benadeelde 3] was naar eigen zeggen onder invloed, was opgefokt en zou het tot een vechtpartij komen ‘was dat mooi meegenomen’. Bij [benadeelde 1] heeft [verdachte] bovendien een mes in zijn handen gezien.
Met de rechtbank acht het hof aannemelijk dat er sprake is geweest van een noodweersituatie: er was een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding waaraan hij zich gelet op het korte tijdsbestek waarbinnen zich een en ander afspeelde, redelijkerwijs niet kon onttrekken en waartegen [verdachte] zich mocht verdedigen.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de wijze waarop [verdachte] zichzelf heeft verdedigd niet proportioneel is geweest.
De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij - als verdedigingsmiddel - niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De in dat verband - tot terughoudendheid nopende - maatstaf luidt of de gedraging als verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal.
[verdachte] heeft dertien maal met een semiautomatisch wapen geschoten in de richting van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] . Twee van de kogels hebben [benadeelde 1] in beide benen geraakt. Door dertien keer te schieten heeft [verdachte] naar het oordeel van het hof de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Dit handelen staat niet in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding.
Het beroep op noodweer voor de feiten 1 en 2 slaagt om die reden niet en wordt verworpen. De bewezenverklaarde feiten zijn daarom strafbaar.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:

poging tot doodslag.

Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:

poging tot doodslag, meermalen gepleegd.

Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Beroep op noodweerexces ten aanzien van de feiten 1 en 2
Standpunt verdediging
De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat, indien het hof van oordeel is dat de grenzen van proportionaliteit zijn overschreden, [verdachte] een beroep op noodweerexces toekomt en om die reden moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De exces laat zich juist niet bepalen door de ratio. Er moet worden uitgegaan van de gemiddelde, normale mens, maar dan in de omstandigheden waarin [verdachte] zich bevond. Zo was hij minderjarig, kreeg hij te maken met een (onverwacht) overtal en ervaarde hij emotie in het kader van bescherming van zijn vader.
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft naar voren gebracht dat ook het beroep op noodweerexces faalt.
Op het moment dat [verdachte] zijn pistool pakte en zijn achtervolgers stopten met rennen, kwam er volgens getuigen een zekere rationaliteit en doelgerichtheid over hem heen. Zijn gedragingen duidden eerder op rationaliteit en berekening dan op een hevige gemoedsbeweging van angst of woede. Nadat [benadeelde 1] stopte met rennen toen [verdachte] zijn pistool liet zien en weg begon te lopen, ging en bleef [verdachte] echter doorschieten, gericht op zowel [benadeelde 1] als de te hulp schietende [benadeelde 2] .
Het conflict tussen [verdachte] , zijn vader, en [benadeelde 1] vormt een cruciaal element in de beoordeling van het beroep op noodweerexces. Dit wijst op een reeds bestaande vijandigheid en kwaadheid bij [verdachte] , wat de situatie compliceert.
[verdachte] intentie om het conflict zogenaamd ‘op te lossen’ door een doorgeladen pistool mee te nemen, versterkt het beeld dat er sprake was van een vooropgezette en bewuste confrontatie. In dit kader is het niet aannemelijk dat de hevige gemoedsbeweging die vereist is voor een geslaagd beroep op noodweerexces, volledig veroorzaakt is door de aanval zelf. De aanwezigheid van een vooraf bestaande kwaadheid en vijandigheid ten opzichte van [benadeelde 1] ondermijnen de aanname dat er causaal verband tussen de aanranding en de hevige gemoedsbeweging bestaat. Omdat dit eerste causale verband ontbreekt, kan ook het tweede vereiste causale verband, namelijk dat de hevige gemoedsbeweging heeft geleid tot de disproportionele reactie van [verdachte] , niet worden vastgesteld. Zonder een directe koppeling tussen de aanranding en de emotionele reactie van [verdachte] , faalt het beroep op noodweerexces.
Bovendien had [verdachte] een doorgeladen wapen meegenomen naar de afspraak, hetgeen impliceert dat hij voorbereid was op een escalatie waarmee sprake is van culpa in causa. [verdachte] is daarom strafbaar.
Oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat voor het slagen van een beroep op noodweerexces er sprake dient te zijn van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging. Daarvan kan slechts sprake kan zijn indien:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was, dan wel indien:
b. op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), doch zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Het hof heeft hiervoor vastgesteld dat [verdachte] zich op het moment van het schieten geconfronteerd zag met een dreigende ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de mannen die hem achterna zaten en dat [verdachte] daarbij de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
Bij de beantwoording van de vraag of deze overschrijding een onmiddellijk gevolg is geweest van de hevige gemoedsbeweging heeft het hof grote waarde gehecht aan de specifieke omstandigheden van het geval. [verdachte] is eerst achterna gezeten door drie mannen, waarbij [benadeelde 1] dreigend schreeuwde en een mes bij zich had. Toen [verdachte] aan zijn belagers probeerde te ontkomen en de weg al was overgestoken, werd hij tegengehouden door een omstander en daardoor bijna ingehaald door zijn belagers.
Naar het oordeel van het hof maken deze omstandigheden, tezamen en in onderling verband en samenhang bezien, mede gelet op het zeer korte tijdsbestek, het aannemelijk dat de dreiging die van de mannen uitging zodanig beangstigend en intimiderend was dat deze een hevige gemoedsbeweging die bij [verdachte] hebben veroorzaakt. Daarbij betrekt het hof ook de omstandigheid dat [verdachte] pas 17 jaar oud was en de mannen die hem te grazen wilde nemen volwassen waren en er volgens getuigen ‘doorgesnoven’ oogden.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat het handelen van verdachte een onmiddellijk gevolg is geweest van voornoemde hevige gemoedsbeweging bij verdachte. Het hof heeft hierin meegewogen dat verschillende getuigen [verdachte] omschreven als ‘een kat in het nauw’. [verdachte] heeft verklaard dat hij heel bang en in paniek was en toen hij door een omstander in zijn vlucht werd tegen gehouden, hij voor zijn gevoel ‘niet anders kon’ dan zijn belagers op deze wijze proberen af te schrikken.
Van culpa in causa zoals door de advocaat-generaal nog aangevoerd, is niet gebleken. [verdachte] heeft juist een confrontatie willen voorkomen door zich uit de voeten te maken na de heftige en explosieve reactie van [benadeelde 1] .
Dit betekent dat het beroep op noodweerexces slaagt. Het hof acht [verdachte] dan ook niet strafbaar voor de feiten 1 primair en 2 primair en zal [verdachte] ontslaan van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van feit 3 is [verdachte] strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die [verdachte] niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat [verdachte] voor het onder 1 en 2 primair en onder 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 304 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en daarnaast een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie. De advocaat-generaal heeft benadrukt dat het gaat om ernstige feiten, maar houdt ook rekening met het tijdsverloop en de positieve ontwikkeling die [verdachte] heeft doorgemaakt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met het tijdsverloop in hoger beroep. De redelijke termijn is geschonden. Aan een voorwaardelijke straf dient een proeftijd te worden verbonden voor de duur van één jaar, zoals geadviseerd door de jeugdreclassering. [verdachte] heeft goed aan de door de rechtbank opgelegde en dadelijk uitvoerbaar verklaarde bijzondere voorwaarden meegewerkt, zodat in hoger beroep met de algemene voorwaarde kan worden volstaan.
Oordeel van het hof
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat [verdachte] zich goed gehouden heeft aan de door de rechtbank dadelijk uitvoerbaar verklaarde bijzondere voorwaarden. Hij volgt een opleiding en loopt stage. Eind dit jaar verwacht hij zijn diploma te halen. Hij heeft de begeleiding en behandeling als prettig ervaren en ziet het nut ervan in. De samenwerking met de jeugdreclassering is uitstekend verlopen. Ook het contact met zijn moeder is erg goed. Met zijn vader heeft [verdachte] op dit moment nauwelijks tot geen contact.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit (feit 3) en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden - dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. Hoewel het vuurwapen zelf nooit is gevonden ( [verdachte] heeft daar ook in hoger beroep geen openheid over willen geven), volgt uit het onderzoek naar de aangetroffen hulzen dat aangenomen kan worden dat het een semi-automatisch wapen betrof. Het voorhanden hebben van een dergelijk (geladen) vuurwapen vormt een onaanvaardbaar gevaar voor de veiligheid van personen. [verdachte] , toen nog minderjarig, heeft op een zomeravond op de openbare weg met dit heftige vuurwapen geschoten. Veel mensen waren buiten en waren ongewild getuige van het schietincident. Ook buurtbewoners zijn geconfronteerd met het horen van schoten en de gevolgen van het incident. Blijkens de vele getuigenverklaringen heeft het zien van en het schieten met het wapen een grote impact gehad bij omstanders en buurtbewoners. Wapens in de openbare ruimte brengen een groot gevoel van onveiligheid mee.
Dat [verdachte] niet wil zeggen hoe hij aan het wapen is gekomen en waar het is gebleven baart, het hof, evenals de rechtbank, zorgen. Het hof rekent verdachte aan dat het wapen is weggemaakt en niet door de politie kon worden veiliggesteld en zal dit meewegen in de strafoplegging.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 oktober 2024 blijkt dat [verdachte] niet eerder wegens soortgelijke feiten in aanraking is geweest met politie of justitie.
Omtrent de persoon van [verdachte] zijn diverse rapportages opgemaakt.
De psycholoog concludeert in de Pro Justitia rapportage van 18 januari 2023 dat [verdachte] lijdt aan een ongespecificeerde aanpassingsstoornis (chronisch) en laagbegaafdheid. Bij [verdachte] zou zich volgens de psycholoog in de loop van de jaren een sterke (kern)overtuiging gevormd hebben dat hij moet zorgdragen voor zijn ouders. Het is niet onwaarschijnlijk dat deze overtuiging bij het ten laste gelegde een rol heeft gespeeld. De ongespecificeerde aanpassingsstoornis, in combinatie met de laagbegaafdheid (beperkte probleemoplossende vaardigheden en problemen met overzicht in complexe (sociale) situaties) lijkt eraan te hebben bijgedragen dat [verdachte] tot het ten laste gelegde is gekomen. Onderbouwd kan worden dat het gedrag van [verdachte] bepaald werd door pathologisch ingegeven beperkingen, waardoor de wilsvrijheid van verdachte in enige mate werd beperkt. De psycholoog adviseert daarom het tenlastegelegde, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen. Evenals de rechtbank begrijpt het hof deze overweging van de psycholoog zo dat deze met name ziet op de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
De Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) concludeert in het rapport van 25 april 2024 dat de Raad zich kan vinden in de conclusies van de psycholoog. [verdachte] heeft een positieve ontwikkeling laten zien, waar veel beschermende factoren uit naar voren komen. Het gaat thuis bij moeder goed en hij houdt zich aan de afspraken.
Naar aanleiding van de begeleiding in verband met de dadelijk uitvoerbaar verklaarde bijzondere voorwaarden heeft Samen Veilig Midden Nederland (hierna: Save) in het rapport van 1 november 2024 geconcludeerd dat verschillende doelen zijn behaald. [verdachte] is niet meer in aanraking gekomen met justitie. Hij komt niet meer negatief in beeld, laat op alle leefgebieden een positieve ontwikkeling zien en hij heeft een zinvolle dagbesteding. [verdachte] heeft de topzorgbehandeling bij [instelling] gevolgd en afgesloten. Hij heeft hier goed aan meegewerkt en het maximale behaald. Het contact tussen [verdachte] en zijn moeder is positief en de jeugdreclassering verwacht dat de positieve relatie behouden blijft. Save adviseert om de aan een voorwaardelijk strafdeel enkel de algemene voorwaarde te verbinden met een proeftijd voor de duur van één jaar, omdat er geen andere doelen meer zijn om aan te werken.
Ter terechtzitting van het hof is de heer [naam] (als jeugdreclasseerder werkzaam bij Save) als deskundige gehoord. Hij heeft aangevuld op de hiervoor genoemde rapportage dat verdachte hele intensieve begeleiding gehad en hier goed van heeft geprofiteerd. Het volledige huisarrest heeft rust geboden en heeft de relatie met zijn moeder goed gedaan. Op dit moment is verdachte niet intrinsiek gemotiveerd voor verdere behandeling. Een geforceerde, opgelegde behandeling zal op dit moment geen meerwaarde hebben. Over het wapen heeft [verdachte] tot op heden geen openheid gegeven, hetgeen een zorg is, maar niet noodzakelijk maakt dat er daarom een vorm van begeleiding of behandeling moet worden geboden.
Gelet op al het bovenstaande acht het hof de straf zoals opgelegd door de rechtbank in beginsel passend en geboden. Het hof constateert dat de behandeling in hoger beroep op zich heeft laten wachten, maar dat [verdachte] zich in die periode juist erg positief heeft ontwikkeld. Daarom zal het hof, anders dan de rechtbank, aan het voorwaardelijke deel van de jeugddetentie enkel de algemene voorwaarde verbinden en de proeftijd vaststellen op één jaar. Het door de rechtbank gegeven bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden zal om die reden worden opgeheven.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.580,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 14.269,60. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 76.279,20. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Oordeel van het hof ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen
Zoals hiervoor overwogen ontslaat het hof verdachte ten aanzien van het onder feiten 1 en 2 primair tenlastegelegde van alle rechtsvervolging. Het hof verklaart de benadeelde partijen daarom niet-ontvankelijk in de vorderingen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart het onder 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
56 (zesenvijftig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Opheffing bevel dadelijke uitvoerbaarheid

Heft op het door de rechtbank gegeven bevel tot dadelijk uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.
Aldus gewezen door
mr. J. Steenbrink, voorzitter,
mr. M.J. Vos en mr. L.H.J. Vijlbrief, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. B.T.H. Toonen-Janssen, griffier,
en op 19 november 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. L.H.J. Vijlbrief is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 19 november 2024.
Tegenwoordig:
mr. J. Steenbrink, voorzitter,
mr. I. Berben, advocaat-generaal,
mr. R. Kaatman, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.