Het is in dit geval moeilijk om een vergelijking te maken tussen de huidige situatie en de hypothetische situatie waarin de re-integratie van [geïntimeerde] wel was verlopen zoals zij had gehoopt. Niet uit te sluiten is dat dit tot veel sneller herstel had geleid (zoals de bedrijfsarts aanvankelijk verwachtte) waarna het verbetertraject ingegaan zou zijn, dat wel of niet kon slagen. In het hypothetische geval dat het verbetertraject pas in 2024 aangevangen kon worden, zou dat omstreeks 1 augustus 2024 tot een oordeel hebben kunnen leiden of de arbeidsovereenkomst wel of niet zou kunnen worden voortgezet. De kans daarop schat het hof in op 50:50, omdat het hof niet kan inschatten of [geïntimeerde] langdurig in staat is meer ‘los te laten’, zoals Antonius wilde.
In de huidige situatie heeft [geïntimeerde] niet de kans gekregen zich in een verbetertraject te bewijzen. Zij is, met uitzondering van de periode in het tweede spoor voor een aantal uren per week bij Certe, ruim drie-en-een-half jaar niet aan het werk geweest en haar arbeidsmarktperspectief is niet goed, terwijl zij zich terecht zorgen maakt over haar reputatie binnen haar branche en het mogelijke verlies van haar registratie bij gebrek aan werk.
Antonius stelt wel dat [geïntimeerde] met haar opleiding ook ander werk kan doen dan in een (ziekenhuis)laboratorium, maar concrete informatie over een alternatief met vergelijkbaar loon ontbreekt. Wel is aannemelijk dat [geïntimeerde] over enige tijd bij haar opleiding passend werk kan vinden in een andere branche, maar tegen een lager salaris. [geïntimeerde] heeft ter zitting onbetwist gesteld dat de door Antonius genoemde functie van biomedisch wetenschapper een salarisval geeft van tenminste € 80.000,- bruto per jaar.
Een en ander afwegend vindt het hof het redelijk om in dit geval, de goede en kwade kansen afwegend, tot uitgangspunt te nemen dat het dienstverband na 1 augustus 2024 nog twee jaar zou hebben voortgeduurd. Uitgaande van het dan geldende maandloon met emolumenten van
€ 11.367,35 bruto komt dat neer op bijna € 273.000,- bruto gemist loon. Het hof acht het redelijk daarvan af te trekken wat [geïntimeerde] in die periode aan WW-uitkering zou kunnen ontvangen. Gelet op het maximum dagloon is dat ongeveer € 4.305,- bruto per maand. Het hof gaat er in een alternatief scenario van uit dat [geïntimeerde] in de komende tijd een andere baan zal kunnen krijgen waarmee zij tenminste een bruto maandloon ter hoogte van de maximale WW kan verdienen. Dat leidt tot een aftrek van ruim € 103.000,- bruto over de twee jaar. Daarmee komt het geschatte inkomensverlies over twee jaar uit op € 170.000,- bruto.
In deze wijze van berekening wordt geen rekening gehouden met de duur van het dienstverband en de duur van de arbeidsongeschiktheid en het hof ziet ook geen reden om de uitkomst te matigen met het oog op die argumenten.
Voor het verhogen is evenmin aanleiding. Niet is gebleken dat bij Antonius sprake was van kwade opzet of een vooropgezet plan om re-integratieverplichtingen niet correct uit te voeren, wel van onvoldoende professionele regie. Het ernstige verwijt in verband met het staken van de loonbetaling in 2024 is ook al ‘bestraft’ met de maximale wettelijke verhoging.