ECLI:NL:GHARL:2024:696

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
21-001293-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in strafzaak met betrekking tot Arbeidsomstandighedenwet na ongeval met werknemers

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte was aangeklaagd voor het handelen in strijd met artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, na een ernstig ongeval waarbij twee werknemers, [werknemer 1] en [werknemer 2], betrokken waren. Op 12 mei 2016, tijdens onderhoudswerkzaamheden aan verkeersregelinstallaties, werden de werknemers in een hoogwerker geraakt door een passerende vrachtwagen, wat resulteerde in de dood van [werknemer 1] en letsel voor [werknemer 2]. Het hof oordeelde dat de verdachte niet als werkgever kon worden aangemerkt, omdat er geen arbeidsovereenkomst bestond tussen de verdachte en de werknemers. De medeverdachte, [medeverdachte], werd ook vrijgesproken, omdat het hof oordeelde dat zij niet nalatig had gehandeld. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde, en sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen. De vordering van de benadeelde partij, de nabestaanden van [werknemer 1], werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het tenlastegelegde feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001293-21
Uitspraak d.d.: 30 januari 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de economische kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 1 maart 2021 met parketnummer 08-994569-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 januari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw, mr. A. van den Berg, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige economische kamer van de rechtbank heeft de verdachte ter zake van medeplegen van een overtreding van voorschriften gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, veroordeeld tot een geldboete van € 40.000,00.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primairverdachte, voorheen statutair genaamd [verdachte] , op of omstreeks 12 mei 2016, althans (een of meermalen) in de periode van 3 februari 2016 tot en met 12 mei 2016, in de [gemeente 1] en/of elders in Nederland, als werkgever, tezamen en in vereniging met [medeverdachte] en/of één of meer anderen, al dan niet opzettelijk handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en/of de daarop rustende bepalingen,
aangezien verdachte en/of verdachtes mededader op 12 mei 2016 één of meer werknemers van [medeverdachte] , te weten [werknemer 1] en/of [werknemer 2] arbeid heeft/hebben laten verrichten op een arbeidsplaats, te weten de [straatnaam 1] , althans ter hoogte van de kruising gevormd door de [straatnaam 1] , de [straatnaam 2] , de [straatnaam 3] en het [straatnaam 4] , bestaande die arbeid (onder meer) uit het met een hoogwerker - zakelijk weergegeven - uitvoeren van onderhoud aan een verkeersregelinstallatie boven de [straatnaam 1] , terwijl niet was voldaan aan het gestelde in art. 3.2 lid 1 en/of lid 2 en/of lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers
- heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s), voorafgaand aan bedoelde onderhoudswerkzaamheden, teneinde gevaar voor de veiligheid en/of de gezondheid van genoemde werknemer(s) van [medeverdachte] zoveel mogelijk te voorkomen, nagelaten inzichtelijk te maken volgens welke maatvoering die arbeidsplaats, in casu het werkvak op de rijbaan van de [straatnaam 1] (ten behoeve van het werken met een hoogwerker) moest worden ingedeeld en welke gevolgen dit had voor het wegverkeer en/of
- heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s), voorafgaand aan bedoelde onderhoudswerkzaamheden, teneinde gevaar voor de veiligheid en/of de gezondheid van genoemde werknemer(s) van [medeverdachte] zoveel mogelijk te voorkomen, nagelaten, een beoordeling uit voeren of te laten uitvoeren, waarbij die werkzaamheden op die arbeidsplaats werden beoordeeld naar de beschikbare ruimte op die weg en/of boven die weg en/of
- heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s), teneinde gevaar voor de veiligheid en/of de gezondheid van genoemde werknemer(s) van [medeverdachte] zoveel mogelijk te voorkomen, nagelaten zich er bij de voorbereiding en/of de uitvoering van bedoelde werkzaamheden (voldoende) van te vergewissen dat het verkeer komende van de [straatnaam 3] en rechtsafslaande op de [straatnaam 1] gebruik moest maken van een bochtverbreding op of langs het kruisingsvlak en/of
- heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s), teneinde gevaar voor de veiligheid en/of de gezondheid van genoemde werknemer(s) van [medeverdachte] zoveel mogelijk te voorkomen, nagelaten bij de voorbereiding en/of de uitvoering van bedoelde werkzaamheden de in het handboek wegafzettingen 96b CROW voorgestelde / geadviseerde maatregelen te nemen, althans werd door verdachte en/of verdachtes mededader(s) onvoldoende rekening gehouden met / gebruik gemaakt van de door / in het handboek wegafzettingen 96b CROW voorgestelde / geadviseerde maatregelen en/of
- heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s), teneinde gevaar voor de veiligheid en/of de gezondheid van genoemde werknemer(s) van [medeverdachte] zoveel mogelijk te voorkomen, op 12 mei 2016 nagelaten één of meer verkeersregelaars toe te (laten) voegen aan de beschikbare en ter plekke aanwezige verkeersregelaar,
terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs had(den) moeten weten, dat daardoor levensgevaar en/of ernstige schade aan de gezondheid van genoemde werknemer(s), althans van één of meer werknemer(s) van [medeverdachte] ontstond en/of te verwachten was;
subsidiair[medeverdachte] op of omstreeks 12 mei 2016, althans (een of meermalen) in de periode van 3 februari 2016 tot en met 12 mei 2016, in de [gemeente 1] en/of elders in Nederland, als werkgever, opzettelijk handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en/of de daarop rustende bepalingen,
aangezien [medeverdachte] op 12 mei 2016 één of meer werknemers van [medeverdachte] , te weten [werknemer 1] en/of [werknemer 2] arbeid heeft laten verrichten op een arbeidsplaats, te weten de [straatnaam 1] , althans ter hoogte van de kruising gevormd door de [straatnaam 1] , de [straatnaam 2] , de [straatnaam 3] en het [straatnaam 4] , bestaande die arbeid (onder meer) uit het met een hoogwerker - zakelijk weergegeven - uitvoeren van onderhoud aan een verkeersregelinstallatie boven de [straatnaam 1] , terwijl niet was voldaan aan het gestelde in art. 3.2 lid 1 en/of lid 2 en/of lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers
- heeft [medeverdachte] voorafgaand aan bedoelde onderhoudswerkzaamheden, teneinde gevaar voor de veiligheid en/of de gezondheid van genoemde werknemer(s) zoveel mogelijk te voorkomen, nagelaten inzichtelijk te maken volgens welke maatvoering die arbeidsplaats, in casu het werkvak op de rijbaan van de [straatnaam 1] (ten behoeve van het werken met een hoogwerker) moest worden ingedeeld en welke gevolgen dit had voor het wegverkeer en/of
- heeft [medeverdachte] voorafgaand aan bedoelde onderhoudswerkzaamheden, teneinde gevaar voor de veiligheid en/of de gezondheid van genoemde werknemer(s) zoveel mogelijk te voorkomen, nagelaten, een beoordeling uit voeren of te laten uitvoeren, waarbij die werkzaamheden op die arbeidsplaats werden beoordeeld naar de beschikbare ruimte op die weg en/of boven die weg en/of
- heeft [medeverdachte] teneinde gevaar voor de veiligheid en/of de gezondheid van genoemde werknemer(s) zoveel mogelijk te voorkomen, nagelaten zich er bij de voorbereiding en/of de uitvoering van bedoelde werkzaamheden (voldoende) van te vergewissen dat het verkeer komende van de [straatnaam 3] en rechtsafslaande op de [straatnaam 1] gebruik moest maken van een bochtverbreding op of langs het kruisingsvlak en/of
- heeft [medeverdachte] teneinde gevaar voor de veiligheid en/of de gezondheid van genoemde werknemer(s) zoveel mogelijk te voorkomen, nagelaten bij de voorbereiding en/of de uitvoering van bedoelde werkzaamheden de in het handboek wegafzettingen 96b CROW voorgestelde / geadviseerde maatregelen te nemen, althans werd door [medeverdachte] onvoldoende rekening gehouden met / gebruik gemaakt van de door / in het handboek wegafzettingen 96b CROW voorgestelde / geadviseerde maatregelen en/of
- heeft [medeverdachte] teneinde gevaar voor de veiligheid en/of de gezondheid van genoemde werknemer(s) zoveel mogelijk te voorkomen, op 12 mei 2016 nagelaten één of meer verkeersregelaars toe te voegen aan de beschikbare en ter plekke aanwezige verkeersregelaar,
terwijl [medeverdachte] wist of redelijkerwijs had moeten weten, dat daardoor levensgevaar en/of ernstige schade aan de gezondheid van genoemde werknemer(s), althans van één of meer werknemer(s) van [medeverdachte] ontstond en/of te verwachten was,
bij/tot het plegen van welk bovenomschreven misdrijf verdachte, voorheen statutair genaamd [verdachte] , op of omstreeks 12 mei 2016, althans (op één of meer tijdstippen) in de periode van 3 februari 2016 tot en met 12 mei 2016, in de [gemeente 1] en/of in de [gemeente 2] , althans in Nederland, door als deskundig bedrijf op het gebied van het treffen van verkeersmaatregelen (ingeschakeld door [medeverdachte] ) ten behoeve van de veiligheid van medewerkers van [medeverdachte] , bij het voorbereiden en/of het uitvoeren van bedoelde werkzaamheden, [medeverdachte] in onvoldoende mate heeft geadviseerd, althans te kort is geschoten in de advisering, bij de beoordeling van de te nemen voorzorgsmaatregelen en/of veiligheidsmaatregelen ter plaatse van die werkzaamheden, althans op enigerlei (andere) wijze, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid en/of (een) middel en/of (een) inlichting(en), heeft verschaft.

De bewijsvraag

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. De advocaat-generaal heeft zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat verdachte en [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) beide als werkgever van [werknemer 1] (hierna: [werknemer 1] ) en [werknemer 2] (hierna: [werknemer 2] ) en/of [werknemer 3] (hierna: [werknemer 3] ) te beschouwen zijn. Bij het plegen van dit feit is daarnaast naar de mening van de advocaat-generaal sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] .
Verdachte heeft ter voorbereiding van de werkzaamheden nagelaten de situatie op het kruispunt ter plaatse te bekijken, waardoor verdachte en [medeverdachte] geen acht geslagen hebben op de voor groot verkeer noodzakelijke ruime ronding van de bocht van de [straatnaam 3] naar de [straatnaam 1] . [medeverdachte] en [verdachte] (hierna: [verdachte] ) hebben hun werknemers vervolgens naar de kruising gestuurd, terwijl de in het handboek wegafzettingen 96b CROW voorgestelde en geadviseerde maatregelen niet in acht zijn genomen, althans met deze voorstellen is geen, althans onvoldoende, rekening gehouden. Hiermee heeft verdachte niet voldaan aan de verplichtingen zoals neergelegd in het Arbeidsomstandighedenbesluit, aldus de advocaat-generaal.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Hiertoe heeft de raadsvrouw ten aanzien van het primair tenlastegelegde – kort samengevat – aangevoerd dat verdachte geen werkgever is van [werknemer 1] en [werknemer 2] . Verdachte kan daarom slechts worden veroordeeld indien er sprake van medeplegen tussen [medeverdachte] en verdachte én in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet gehandeld is. Van medeplegen kan volgens de raadsvrouw niet gesproken worden, omdat [medeverdachte] de advisering en uitvoering van de veiligheid van de arbeidsplaats expliciet heeft uitbesteed aan verdachte.
Daarnaast is er door [medeverdachte] niet in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet gehandeld. [medeverdachte] heeft de voorbereiding aan verdachte uitbesteed en verdachte heeft de risico’s adequaat in kaart gebracht en naar die risico’s gehandeld. Van een bochtverbreding is op het kruispunt geen sprake, er is met het oog op de dynamische verkeersmaatregelen in lijn met de CROW gehandeld en het inzetten van één verkeersregelaar is voldoende geweest.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het voorval niet aan verdachte toe te rekenen valt wanneer niet vastgesteld kan worden dat de verkeersregelaar klaar was met het treffen van de verkeersmaatregelen.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw – kort samengevat – aangevoerd dat [medeverdachte] geen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het handelen in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet. [medeverdachte] heeft als werkgever aan haar zorgplicht voldaan door verdachte in te schakelen. [medeverdachte] heeft zich – zonder voorwaardelijk opzet – niet schuldig gemaakt aan een misdrijf, maar hooguit aan een overtreding. Omdat verdachte niet medeplichtig aan een overtreding kan zijn, dient zij te worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat verdachte bij de voorbereiding en de uitvoering van de werkzaamheden aan de kruising voldoende heeft geadviseerd en de te nemen voorzorgsmaatregelen en veiligheidsmaatregelen ter plaatse voldoende heeft beoordeeld.
Oordeel van het hof
a.
Feiten en omstandigheden
Aan het dossier ontleent het hof de volgende feiten en omstandigheden.
In het kader van de opdracht van de [gemeente 1] voor onderhoudswerkzaamheden, uit te voeren aan verkeersregelinstallaties (hierna: VRI’s) op de kruising [straatnaam 1] , [straatnaam 3] , [straatnaam 2] en [straatnaam 4] heeft [medeverdachte] een Veiligheids- Gezondheids- en Milieuplan (VG&M-plan) opgesteld. Tot dat plan behoorde het “formulier project veiligheidsplan standaard”, waarin is vastgelegd dat bij verkeersvoorzieningen en wegafzettingen van toepassing is CROW 35 en 96 en bij niet-autosnelwegen de richtlijn van CROW 96b.
[medeverdachte] heeft op 3 februari 2016 per e-mail een offerte bij verdachte opgevraagd voor de tijdens het werk te treffen verkeersmaatregelen. Verdachte is een deskundig en gecertificeerd bedrijf op het gebied van de verkeersveiligheid en het treffen van verkeersmaatregelen.
Bij de offerteaanvraag werd door [medeverdachte] onder andere een werktekening verstrekt van de kruising bij de [straatnaam 1] . Verder werd in de e-mail van 3 februari 2016 de vraag gesteld of het juist was om aan te nemen dat de werkzaamheden op veilige wijze uitgevoerd konden worden met de inzet van één actie/pijl-wagen, wat pionnen en één verkeersregelaar of dat wat anders werd voorgesteld. Verdachte heeft 5 februari 2016 met een prijscalculatie gereageerd op de offerteaanvraag. Verdachte heeft bij de beoordeling van de aanvraag gebruik gemaakt van gegevens van de app Globe Spotter om de situatie op de kruising [straatnaam 1] , [straatnaam 3] , [straatnaam 2] en [straatnaam 4] in te schatten. Op 15 april 2016 heeft [medeverdachte] de opdracht aan verdachte bevestigd. Verdachte heeft daarna op 12 mei 2016 gedurende de door onder meer [werknemer 1] en [werknemer 2] uit te voeren werkzaamheden gezorgd voor verkeersmaatregelen door het plaatsen van een aktiekar, bebording, verkeerskegels en het inschakelen van een verkeersregelaar ( [werknemer 3] ).
De onderhoudswerkzaamheden aan de verkeersregelinstallaties op de kruising [straatnaam 1] , [straatnaam 3] , [straatnaam 2] en [straatnaam 4] werden op 12 mei 2016 uitgevoerd door [werknemer 1] en [werknemer 2] . Hierbij is wegafzettingsfiguur 1323 van 96b CROW toegepast met aanvullend één verkeersregelaar. Deze verkeersregelaar diende tijdens de werkzaamheden één of meerdere verkeersstromen stil te leggen wanneer dit nodig was voor de veiligheid van de werkenden. [werknemer 1] en [werknemer 2] bevonden zich op enig moment op een hoogte van ongeveer 3,8 meter in de werkbak van een hoogwerker, die zich boven de rijstrook voor links afslaand verkeer op de [straatnaam 1] bevond. Op dat moment is een passerende vrachtwagen, rechts afslaand vanaf de [straatnaam 3] , tegen de werkbak aangereden, waardoor [werknemer 1] en [werknemer 2] uit de werkbak zijn gevallen. [werknemer 1] is ter plaatse overleden aan zijn verwondingen. [werknemer 2] heeft door de val meervoudig letsel opgelopen.
Overwegingen van het hof
Alvorens nader in te gaan op de feiten en omstandigheden rondom het ongeval overweegt het hof als volgt.
Verdachte heeft bij de beoordeling van de verkeerssituatie op de kruising [straatnaam 1] , [straatnaam 3] , [straatnaam 2] en [straatnaam 4] nagelaten te onderkennen dat de mogelijkheid bestond dat er tijdens de door [werknemer 1] en [werknemer 2] uitgevoerde werkzaamheden groot verkeer vanaf de [straatnaam 3] de [straatnaam 1] op zou draaien, waarbij dit verkeer de doorgetrokken streep zou kunnen overschrijden en zou kunnen gaan rijden over het werkvlak waarboven de werkzaamheden op de [straatnaam 1] plaatsvonden. Deze overschrijding van de doorgetrokken streep door een oplegger met trailer heeft vervolgens daadwerkelijk plaatsgevonden, waardoor een ernstig ongeval heeft kunnen plaatsvinden, met zeer verdrietige gevolgen.
Wanneer een dergelijk ongeval plaatsvindt rijst de vraag of de omstandigheden die ertoe hebben geleid voorzienbaar waren. Op grond van de stukken in het dossier, de verklaringen van de vertegenwoordiger en werknemers van verdachte en verschillende getuigen en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat niemand de mogelijkheid van de overschrijding van de streep voorzien heeft. Zowel (de medewerkers van) verdachte, de verkeersregelaar, de werknemers van [medeverdachte] en de vrachtwagenchauffeur hebben immers steeds gehandeld alsof een draai vanaf de [straatnaam 3] naar de [straatnaam 1] probleemloos zou verlopen.
De vraag die in het verlengde hiervan ligt, is of de overschrijding van de dubbele doorgetrokken streep, en daarmee het ongeval, voorkomen had kunnen worden, indien men deze mogelijkheid voorzien had. Wellicht had de overschrijding niet plaatsgevonden als er andere verkeersmaatregelen waren getroffen of wanneer er een tweede verkeersregelaar ter plaatse was geweest. Dit is echter naar het oordeel van het hof niet met zekerheid vast te stellen, hoe onbevredigend dit ook is voor alle partijen.
Wat er ook zij van het bovenstaande, het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair of subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe meer in het bijzonder het volgende.
-
ten aanzien van het primair tenlastegelegde:
Door [medeverdachte] werden, in (aanvullende) opdracht van de [gemeente 1] , onderdelen van de VRI vervangen op de kruising in [plaats] . [medeverdachte] heeft [bedrijfsnaam 1] (hierna: [bedrijfsnaam 1] ) ingeschakeld voor het ter beschikking stellen van twee voertuigen/arbeidsmiddelen (een autolaadkraan en een hoogwerker) met een chauffeur/machinist ( [chauffeur/machinist] ). [werknemer 1] was als ZZP’er verbonden aan [bedrijfsnaam 1] en door [bedrijfsnaam 1] ter beschikking gesteld aan [medeverdachte] . [werknemer 2] was op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam in dienst van [medeverdachte] .
[medeverdachte] is als werkgever aan te merken van zowel [werknemer 1] als [werknemer 2] in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1° en 2°, van de Arbeidsomstandighedenwet. [werknemer 1] werd immers door [bedrijfsnaam 1] uitgeleend aan [medeverdachte] om arbeid te verrichten en tussen [medeverdachte] en [werknemer 2] was sprake van een arbeidsovereenkomst.
Ingevolge artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet is het de werkgever verboden handelingen te verrichten of na te laten in strijd met deze wet of de daarop berustende bepalingen indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstaat of te verwachten is. Artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet is derhalve geformuleerd als een kwaliteitsdelict. Slechts de werkgever valt onder de reikwijdte van dit artikel. Uit vaste jurisprudentie volgt echter dat ook de medepleger die deze kwaliteit mist een kwaliteitsdelict kan plegen wanneer zijn mededader wel over deze kwaliteit beschikt (ECLI:NL:HR:2006:AU9096).
Uit het dossier blijkt dat tussen respectievelijk verdachte en [werknemer 1] en verdachte en [werknemer 2] geen sprake was van een arbeidsovereenkomst, noch van een publiekrechtelijke aanstelling. [werknemer 1] en [werknemer 2] waren niet ter beschikking gesteld aan verdachte voor het verrichten van arbeid en verdachte heeft deze werknemers ook geen arbeid onder haar gezag laten verrichten. Dat is anders met betrekking tot [werknemer 3] , hij is als ZZP’er door verdachte ingehuurd en verdachte gold ten aanzien van hem als werkgever in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. Hoewel [werknemer 3] aanwijzingen gaf aan [chauffeur/machinist] , [werknemer 2] en [werknemer 1] , kan naar het oordeel van het hof niet worden gesteld dat hij krachtens de Arbeidsomstandighedenwet als werkgever van laatstgenoemden gold, en in zijn voetspoor, verdachte.
De steller van de tenlastelegging heeft verdachte in de hoedanigheid van werkgever van [werknemer 1] en [werknemer 2] opgenomen. Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat verdachte niet de werkgever van [werknemer 1] en [werknemer 2] is geweest in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Hoewel verdachte op grond van het voorgaande geen werkgever was, kan hij als medepleger van medeverdachte [medeverdachte] wel onder de reikwijdte van dit artikel vallen.
Het hof heeft medeverdachte [medeverdachte] vrijgesproken van het haar tenlastegelegde feit (die overeenkomt met het aan verdachte primair tenlastegelegde feit). Weliswaar was medeverdachte werkgever van [werknemer 1] en [werknemer 2] , en had zij een zorgplicht ten aanzien van deze werknemers, maar het hof heeft geoordeeld dat [medeverdachte] niet (nalatig) gehandeld heeft, terwijl zij wist of redelijkerwijs moest weten dat daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers ontstond of te verwachten was.
Nu medeverdachte [medeverdachte] aldus geen strafbaar feit heeft gepleegd, concludeert het hof dat verdachte ook niet als medepleger onder de reikwijdte van artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet valt.
Verdachte dient daarom van het primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
-
ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde:
Om te komen tot een bewezenverklaring van medeplichtigheid is wettig en overtuigend bewijs nodig dat verdachte door haar handelen daadwerkelijk een ondersteunende rol heeft gehad bij enig strafbaar feit. Aan verdachte is tenlastegelegd de medeplichtigheid aan het door [medeverdachte] gepleegde strafbare feit. Het hof stelt vast dat verdachte – gelet op de hiervoor reeds genoemde vrijspraak van medeverdachte [medeverdachte] – geen ondersteunde rol heeft gehad bij enig strafbaar feit zoals opgenomen in het subsidiair tenlastegelegde.
Verdachte dient daarom ook van het subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij

De nabestaanden van [werknemer 1] ( [nabestaande 1] , [nabestaande 2] , [nabestaande 3] en [nabestaande 4] ) hebben zich in eerste aanleg als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal € 78.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Het totaalbedrag van € 78.000,00 bestaat uit een bedrag van € 3.000,00 voor geleden materiële schade en een bedrag van € 75.000,00 voor affectieschade.
De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering voor het bedrag van € 2200,00 (de schadepost “psychologische bijstand van [nabestaande 3] ”). De vordering ten aanzien van de proceskosten is daarnaast door de rechtbank afgewezen, omdat dit geen materiële kostenpost betreft. Verder heeft de rechtbank de vordering tot vergoeding van geleden affectieschade afgewezen, overwegende dat deze post niet voor toewijzing vatbaar is omdat de Wet Affectieschade alleen op gevallen ziet waarbij het ongeval op of na 1 januari 2019 heeft plaatsgevonden.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij

Verklaart de benadeelde partij nabestaanden van [werknemer 1] ( [nabestaande 1] , [nabestaande 2] ,
[nabestaande 3] en [nabestaande 4] ) niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Compenseert de kosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door
mr. M.L. Plas, voorzitter,
mr. R.G.J. Welbergen en mr. P.T.C. van Kampen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.P. Keuker, griffier,
en op 30 januari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. P.T.C. van Kampen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.