In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel. De verdachte, geboren in 1985, werd eerder veroordeeld tot een boete van € 500, subsidiair 10 dagen hechtenis, wegens overtreding van de Leerplichtwet. De zaak betreft de inschrijving van haar dochters als leerlingen op een school. De kantonrechter oordeelde dat de verdachte niet had voldaan aan haar verplichtingen onder de Leerplichtwet, omdat haar dochters niet als leerlingen waren ingeschreven.
Tijdens de zitting op 22 oktober 2024 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord en de argumenten van de verdachte en haar raadsman, mr. S.J. van der Woude, overwogen. De advocaat-generaal stelde dat de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen was, terwijl de verdediging betoogde dat de inschrijving van een van de kinderen bij een school nog steeds geldig was. Het hof oordeelde dat de verdachte erkende dat één van de kinderen niet ingeschreven was, maar dat de inschrijving van het andere kind wel degelijk bestond.
Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte werd vrijgesproken van het niet inschrijven van het tweede kind, maar werd wel schuldig bevonden aan het niet inschrijven van het eerste kind. De straf werd gematigd tot een geldboete van € 400,00 en 8 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Het hof benadrukte de ernst van de overtreding en de verplichtingen van ouders onder de Leerplichtwet, en oordeelde dat de verdachte niet kon profiteren van een vrijstelling.