ECLI:NL:GHARL:2024:6957

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
21-001905-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens overtreding van de Leerplichtwet met betrekking tot inschrijving van leerplichtige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel. De verdachte, geboren in 1985, werd eerder veroordeeld tot een boete van € 500, subsidiair 10 dagen hechtenis, wegens overtreding van de Leerplichtwet. De zaak betreft de inschrijving van haar dochters als leerlingen op een school. De kantonrechter oordeelde dat de verdachte niet had voldaan aan haar verplichtingen onder de Leerplichtwet, omdat haar dochters niet als leerlingen waren ingeschreven.

Tijdens de zitting op 22 oktober 2024 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord en de argumenten van de verdachte en haar raadsman, mr. S.J. van der Woude, overwogen. De advocaat-generaal stelde dat de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen was, terwijl de verdediging betoogde dat de inschrijving van een van de kinderen bij een school nog steeds geldig was. Het hof oordeelde dat de verdachte erkende dat één van de kinderen niet ingeschreven was, maar dat de inschrijving van het andere kind wel degelijk bestond.

Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte werd vrijgesproken van het niet inschrijven van het tweede kind, maar werd wel schuldig bevonden aan het niet inschrijven van het eerste kind. De straf werd gematigd tot een geldboete van € 400,00 en 8 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Het hof benadrukte de ernst van de overtreding en de verplichtingen van ouders onder de Leerplichtwet, en oordeelde dat de verdachte niet kon profiteren van een vrijstelling.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001905-23
Uitspraak d.d. 5 november 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 17 april 2023 met parketnummer 08-300017-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 oktober 2024. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. S.J. van der Woude, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De kantonrechter heeft de verdachte veroordeeld tot een boete ter hoogte van € 500, subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, wegens – kort gezegd – overtreding van de Leerplichtwet, door er niet voor te zorgen dat haar dochters als leerlingen van een school stonden ingeschreven.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 1 september 2022 t/m 18 november 2022 te [plaats 1] , althans in Nederland als degene die het gezag uitoefende over de jongeren [persoon 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2009 te [plaats 2] en/of [persoon 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2012 te [plaats 3] , althans als degene die zich met de feitelijke verzorging van voornoemde jongeren, had belast, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongeren als leerlingen van een school, stond ingeschreven.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Zij heeft hiertoe, kort en zakelijk weergegeven, aangevoerd dat zowel [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) als [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) in de tenlastegelegde periode niet als leerling stonden ingeschreven op een school terwijl beide kinderen leerplichtig waren.
Standpunt verdediging
Verdachte en haar raadsman hebben in de loop van de hoger beroep fase naar voren gebracht de bezwaren tegen de bewezenverklaring met betrekking tot [persoon 2] te laten varen. Met betrekking tot [persoon 1] is aangevoerd dat zij nog steeds staat ingeschreven bij [school] , nu uit het opgemaakte proces-verbaal blijkt dat deze school haar niet uitschrijft vóórdat zij staat ingeschreven op een andere school.
Het oordeel van het hof
Verdachte heeft erkend dat [persoon 2] in de tenlastegelegde periode leerplichtig was en niet stond ingeschreven als leerling van een school, waardoor dit deel van de tenlastelegging bewezen kan worden verklaard. Het hof is met de raadsman van oordeel dat de bewijsmiddelen ten aanzien van [persoon 1] niet tot een bewezenverklaring kunnen leiden, omdat zij in de tenlastegelegde periode ingeschreven stond bij [school] zoals blijkt uit het rapport van leerplichtambtenaar [naam] . Van dat deel van de tenlastelegging zal verdachte daarom worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij inof omstreeksde periode van 1 september 2022 t/m 18 november 2022 te [plaats 1] ,althans in Nederlandals degene die het gezag uitoefende over de jongeren [persoon 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2009 te [plaats 2] en/of[persoon 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2012 te [plaats 3] ,althans als degene die zich met de feitelijke verzorging van voornoemde jongeren, had belast,niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongerenals leerlingenvan een school, stond ingeschreven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
als persoon bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969, de in artikel 2, eerste lid, van die wet opgelegde verplichtingen niet nakomen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de kantonrechter werd opgelegd.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte zich tot het katholicisme heeft bekeerd maar dat de vrijstelling in artikel 5 van de Leerplichtwet niet voorziet in de situatie van een gewijzigd inzicht in levensbeschouwing op een later moment, zodat de verdachte geen geslaagd beroep kan doen op de vrijstelling en zich daarmee schuldig maakt aan het aan haar tenlastegelegde feit. De verdachte geeft thuisonderwijs op een kwalitatief goede en veelzijdige wijze, waarmee zij een certificaat voor het thuisonderwijs heeft verkregen. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat met een gedoogbeleid in onder andere [plaats 4] en een actieve handhaving van de Leerplichtwet in [plaats 5] (de woonplaats van verdachte) sprake is van rechtsongelijkheid. Om al deze redenen heeft de raadsman het hof verzocht om af te zien van het opleggen van een straf of maatregel en te volstaan met een schuldigverklaring zonder strafoplegging zoals bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en haar draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft niet voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat [persoon 2] als leerling van een school was ingeschreven. De Leerplichtwet 1969 verplicht de ouder om ervoor te zorgen dat de jongere als leerling op een school of instelling staat ingeschreven en dat de jongere die school of instelling na inschrijving regelmatig bezoekt. Deze verplichting is ingegeven door het internationale recht op onderwijs voor elk kind en tevens door één van de doelstellingen van onderwijs, te weten het bevorderen van een brede, sociaal-emotionele ontwikkeling door het leren omgaan met elkaar en de ontwikkeling van burgerschap. Het niet nakomen van deze verplichting door een ouder is dusdanig ernstig dat de leerplichtambtenaar hierover terecht proces-verbaal heeft opgemaakt.
Bij de bepaling van de strafmaat heeft het hof de straffen die in min of meer gelijke gevallen worden opgelegd, tot uitgangspunt genomen. Het hof ziet in de vrijspraak ten aanzien van [persoon 1] aanleiding om de door de kantonrechter opgelegde geldboete te matigen. Naar het oordeel van het hof doet de toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht zoals de raadsman heeft bepleit, geen recht aan de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit. De verdachte maakt bewust de keuze voor thuisonderwijs, terwijl haar geen beroep op de vrijstelling toekomt. Als het hof daaraan geen consequentie zou verbinden, zou dat een beloning zijn voor het ondermijnen van het onderwijsstelsel. Eén van de belangrijke uitgangspunten van dat stelsel is, is dat het samen leren in schoolverband een belangrijke voorbereiding is op het (later) in volle omvang kunnen deelnemen aan de maatschappij. Dat in een andere gemeente een gedoogbeleid zou worden gevoerd ten aanzien van thuisonderwijs en dat de verdachte zich inspant om een goede invulling te geven aan thuisonderwijs, is onvoldoende om hier te volstaan met een schuldigverklaring zonder strafoplegging.
Het hof heeft kennisgenomen van een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 september 2024 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 26 van de Leerplichtwet 1969 en de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 400,00 (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mr. K.A.J.M. Wetzels en mr. H. Phaff, raadsheren,
in tegenwoordigheid van M.J. van de Ruitenbeek, griffier,
en op 5 november 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 5 november 2024.
Tegenwoordig:
mr. J. Steenbrink, voorzitter,
mr. A. Hermelink, advocaat-generaal,
mr. B.T.H. Toonen-Janssen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.