ECLI:NL:GHARL:2024:6933

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
200.343.324
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident schorsing tenuitvoerlegging in erfgenamen geschil over erfgrenzen

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank de vorderingen van [appellant] heeft afgewezen. [appellant] is de broer van de erflater, terwijl [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] de kinderen zijn van de overleden zus van de erflater. De kern van het geschil betreft de erfgrenzen tussen de percelen van [appellant] en [geïntimeerde1]. [appellant] stelt dat [geïntimeerde1] grond van de erflater in gebruik heeft genomen, wat leidt tot een geschil over de erfgrenzen. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en geoordeeld dat de bestreden stroken grond in eigendom toebehoren aan [geïntimeerde1]. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld en een incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis ingediend. Het hof heeft de schorsingsvordering van [appellant] afgewezen, omdat het belang van [appellant] niet zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] bij de onmiddellijke tenuitvoerlegging van het vonnis. Het hof concludeert dat er geen sprake is van een kennelijke misslag in het vonnis van de rechtbank en dat de belangenafweging in het voordeel van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] uitvalt. De hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.343.324
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen 404720
arrest in het incident van 12 november
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld en optreedt als eiser in het incident
en bij de rechtbank optrad als eiser in conventie en verweerder in reconventie
hierna: [appellant]
advocaat: mr. A. van Oosten
tegen

1.[geïntimeerde1]

die woont in [woonplaats1]
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiser in reconventie
hierna: [geïntimeerde1]
advocaat: mr. A. Robustella
en

2.[geïntimeerde2]

die woont in [woonplaats2]
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie
hierna: [geïntimeerde2]
advocaat: mr. A.C. Koekkoek

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 8 juni 2022 (hersteld bij vonnis van
8 september 2022) tussen partijen heeft uitgesproken. Daarnaast heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen die de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, op 16 augustus 2023 en 19 juni 2024 tussen partijen heeft uitgesproken.
1.2.
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met daarin ook de grieven, een incidentele vordering en een eiswijziging;
  • de antwoordconclusie van [geïntimeerde1] in het incident;
  • de antwoordconclusie van [geïntimeerde2] in het incident;
  • de akte na antwoord in het incident van [appellant] ;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde1] ;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde1] .

2.De kern van de zaak

2.1.
[appellant] , [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] zijn erfgenamen in de nalatenschap van [de erflater] (hierna: erflater). [appellant] is de broer van erflater en [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] zijn de kinderen van de overleden zus van erflater. In de nalatenschap van erflater valt onder meer een onroerende zaak bestaande uit onder andere een woonhuis en landbouwgrond. Het perceel van [geïntimeerde1] ligt naast het perceel van erflater. Partijen zijn het met elkaar oneens over waar de erfgrens tussen deze percelen precies loopt. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde1] door de jaren heen grond van het perceel van erflater in gebruik genomen (en is hij daarop gaan bouwen), waardoor de feitelijke perceelsgrenzen niet meer overeenkomen met de kadastrale perceelsgrenzen. [appellant] heeft [geïntimeerde1] daar verschillende keren op aangesproken en heeft hem gevraagd de erfgrenzen te respecteren en de bouwwerken te verwijderen. Dat heeft [geïntimeerde1] niet gedaan.
2.2.
[appellant] heeft bij de rechtbank primair gevorderd [geïntimeerde1] te veroordelen om de stroken grond die hij in gebruik heeft genomen te ontruimen en te verlaten en deze grond ter beschikking van de nalatenschap te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Subsidiair vordert [appellant] voor recht te verklaren dat [geïntimeerde1] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover (de nalatenschap van) erflater en daarmee tegenover [appellant] , als gevolg waarvan [geïntimeerde1] een schadevergoeding moet betalen. Ten aanzien van [geïntimeerde2] vordert [appellant] dat zij zal toestaan en dulden dat [geïntimeerde1] gevolg geeft aan het vonnis. [geïntimeerde1] vordert in reconventie voor recht te verklaren dat hij eigenaar is (geworden) van de betreffende stroken grond.
2.3.
De rechtbank heeft bij vonnis van 16 augustus 2023 partijen gevraagd of zij – uit proceseconomisch oogpunt – ook de verdeling van de nalatenschap in de procedure wensen te betrekken. Alleen [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben daarop hun vordering aangepast door de verdeling van de nalatenschap (onder de door hen gestelde voorwaarden) van erflater te vorderen, en zo nodig, de medewerking van [appellant] daaraan.
2.4.
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en komt tot het oordeel dat – kort gezegd – de bestreden stroken grond in eigendom toebehoren aan [geïntimeerde1] . De vordering van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] tot verdeling van de nalatenschap van erflater heeft de rechtbank bij vonnis van 19 juni 2024 toegewezen en de rechtbank heeft bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van de door [appellant] te verlenen medewerking aan de verkoop van de onroerende zaak. De rechtbank heeft het vonnis van 19 juni 2024 (deels) uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.5.
[appellant] is het niet eens met het oordeel van de rechtbank en heeft hoger beroep ingesteld tegen – onder andere – het vonnis van 19 juni 2024. Hij heeft ook een incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van dit vonnis ingesteld.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof zal de schorsingsvordering van [appellant] afwijzen. Hierna legt het hof uit hoe het tot deze beslissing komt.
Juridisch kader
3.2.
De uitspraak is, voor zover het de beslissingen over de verdeling en de uitwerking daarvan betreft, uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat de uitspraak hierover kan worden uitgevoerd, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen als het belang van de veroordeelde partij ( [appellant] ) om de situatie te houden zoals die nu is zolang nog niet in hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van de andere partij ( [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] ) om de uitspraak meteen te kunnen uitvoeren. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van het vonnis van de rechtbank en kijkt voor zijn beslissing niet naar de kans van slagen van het hoger beroep. Nu de rechtbank geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal het hof de belangen van de partijen afwegen. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een duidelijke fout of vergissing (een ‘kennelijke misslag’) berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid van de uitspraak verbinden. [1]
Standpunten van partijen
3.3.
[appellant] stelt belang te hebben bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis, omdat nu de erfgrens niet definitief vaststaat (aangezien hij in hoger beroep gaat), hij vermogensschade lijdt als het perceel aan een derde wordt verkocht. Daarnaast is het terugdraaien van de verkoop van het perceel aan een derde onpraktisch en snapt [appellant] niet waarom nu ineens haast is geboden bij de verkoop van het perceel terwijl [geïntimeerde1] eerder altijd tegenwerkte. [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben, kort gezegd, geconcludeerd tot afwijzing van de gevorderde schorsing. Volgens hen weegt het belang van [appellant] niet op tegen het belang van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] bij het te gelde maken van het perceel en daarmee de afwikkeling van de nalatenschap van erflater. Bovendien heeft [appellant] zich in de procedure bij de rechtbank niet tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring verzet, terwijl hij wel die mogelijkheid had. Verder betwisten [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] dat [appellant] vermogensschade lijdt als het perceel wordt verkocht aan een derde. Als daarvan al sprake is, gaat het om beperkte schade die in het niet valt bij het financiële belang van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] bij verkoop van het perceel, zodat van hen niet kan worden verlangd dat zij de uitkomst van het hoger beroep afwachten.
Het oordeel van het hof
3.4.
Duidelijk is dat [appellant] het inhoudelijk niet eens is met het vonnis van de rechtbank. [appellant] heeft echter niet gesteld dat het vonnis van de rechtbank berust op een kennelijke misslag of dat executie van het vonnis misbruik van recht zou opleveren en het hof is ook niet gebleken dat daarvan sprake is. Het hof zal daarom beoordelen of op grond van de door [appellant] gestelde omstandigheden zijn belang bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. Omdat de rechtbank niet heeft gemotiveerd waarom zij haar vonnis uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard, weegt het hof daarbij alle door [appellant] gestelde feiten en omstandigheden mee. Bij de belangenafweging is een belangrijk gezichtspunt dat de rechter in eerste aanleg de vordering heeft toegewezen en dat moet worden voorkomen dat het instellen van rechtsmiddelen wordt gebruikt als middel om uitstel van executie te verkrijgen. [2]
3.5.
Het hof is van oordeel dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd waarom aan zijn belang bij handhaving van de huidige situatie meer gewicht moet worden toegekend dan aan de belangen van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] bij de mogelijkheid van onmiddellijke tenuitvoerlegging om te komen tot afwikkeling van de (al in 2020 vrijgevallen) nalatenschap van erflater. Zo volgt nergens uit dat [appellant] de gestelde vermogensschade zal lijden. Het is niet duidelijk waaruit die schade bestaat en wat de hoogte daarvan is. Dat het terugdraaien van een eigendomsoverdracht onpraktisch is, levert geen zwaarwegend belang op bij handhaving van de bestaande toestand. Het standpunt van [appellant] dat [geïntimeerde1] altijd zou hebben tegengewerkt en hij niet inziet waarom nu ineens haast is geboden bij de verkoop van het perceel, maakt dit niet anders. Volgens het hof is niet gebleken dat het belang van [appellant] zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] bij de mogelijkheid tot onmiddellijke tenuitvoerlegging van het vonnis.
Conclusie
3.6.
Nu het belang van [appellant] niet zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] en geen sprake is van een feitelijke of juridische misslag in het vonnis, zal het hof de vordering van [appellant] om de uitvoerbaarheid van het vonnis te schorsen afwijzen en hem veroordelen in de kosten van dit incident.
3.7.
Het hof bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de proceskosten van het incident van [geïntimeerde1] ter hoogte van € 1.821,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde1] (1,5 procespunt x appeltarief II);
4.3.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de proceskosten van het incident van [geïntimeerde2] ter hoogte van € 1.214,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde2] (1 procespunt x appeltarief II);
in de hoofdzaak in hoger beroep
4.4.
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
4.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, S.C.P. Giesen en M. Schoemaker, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 november 2024

Voetnoten

1.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026
2.HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688