ECLI:NL:GHARL:2024:6920

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
200.322.954
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid opstalverzekeraar voor schade door heiwerkzaamheden en verminderd woongenot

In deze zaak heeft de verzekeringnemer, die een Allriskwoonhuisverzekering had afgesloten bij ASR Schadeverzekeringen N.V., schade geclaimd als gevolg van heiwerkzaamheden die door een buurman werden uitgevoerd. De verzekeringnemer stelde dat de schade aan haar woning het gevolg was van deze werkzaamheden en dat ASR tekort was geschoten in de afhandeling van haar schadeclaim. Het hof oordeelt dat ASR niet onrechtmatig heeft gehandeld bij de afwikkeling van de schade, maar kent wel een uitkering toe voor verminderd woongenot. De verzekeringnemer had de schade direct gemeld en aanspraak gemaakt op vergoedingen uit hoofde van de verzekering. ASR had aanvankelijk dekking geweigerd, maar het hof oordeelt dat de verzekeringnemer niet voldoende heeft onderbouwd dat ASR tekort is geschoten in haar zorgplicht. De vordering tot schadevergoeding voor verminderd woongenot wordt toegewezen, omdat de verzekeringnemer voldoende heeft aangetoond dat zij in een gevaarlijke situatie heeft gewoond en dat er sprake was van verminderd woongenot. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank voor zover het de vordering tot betaling van € 15.000 voor verminderd woongenot afwees en compenseert de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.322.954
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 533445)
arrest van 12 november 2024
in de zaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres
hierna: [de verzekeringnemer]
advocaat: mr. G.M. van Wassenaer
tegen
ASR Schadeverzekeringen N.V.
die is gevestigd in Utrecht
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: ASR
advocaat: mr. P.C. Knijp

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 6 februari 2024 heeft op 11 september 2024 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarvan is een verslag (proces-verbaal) gemaakt. Partijen hebben arrest gevraagd. Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De kern van de zaak

Het gaat in deze zaak om de beantwoording van de vraag of ASR als opstalverzekeraar van [de verzekeringnemer] tekort is geschoten dan wel onrechtmatig heeft gehandeld bij de afwikkeling van een door [de verzekeringnemer] onder de polis geclaimde schade (aan haar woning) door heiwerkzaamheden. Het hof oordeelt van niet. Verder gaat het erom of [de verzekeringnemer] nog recht heeft op een uitkering voor verminderd woongenot als gevolg van de heiwerkzaamheden. Het hof oordeelt van wel. Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot zijn oordelen is gekomen.

3.De feiten

3.1
De volgende feiten staan tussen partijen vast.
3.2
[de verzekeringnemer] heeft bij ASR een zogenoemde Allriskwoonhuisverzekering afgesloten. De polisvoorwaarden bevatten onder meer de volgende bepalingen:
4.3 (…)
Huurderving, verminderd woongenot, kosten voor vervangend onderdak
(…) Gebruikt u uw woonhuis zelf en kunt u het na een schade niet gebruiken zoals u gewend bent? Dit noemen wij verminderd woongenot. Hiervoor vergoeden wij hetzelfde bedrag als wanneer uw woonhuis zou zijn verhuurd. De kosten voor huurderving en verminderd woongenot berekenen wij op basis van de huurwaarde van uw woonhuis. Kosten die u in deze periode bespaart, trekken we van de vergoeding af. Wij vergoeden maximaal € 15.000 voor al deze kosten samen. (…) Als u uw woonhuis niet herstelt of herbouwt: dan vergoeden wij tot maximaal 12 aaneengesloten weken vanaf de schadedatum.
5.1
Vaststelling van de schade
Wij stellen in overleg met u vast hoeveel schade u hebt. Of wij laten de schade vaststellen door een deskundige die wij aanwijzen. U mag zelf een eigen deskundige kiezen. Beide deskundigen benoemen samen een derde deskundige voordat zij de schade vaststellen. Als deze twee deskundigen het niet eens worden over het schadebedrag, stelt de derde deskundige de omvang van de schade voor u en voor ons bindend vast. De derde deskundige blijft binnen de grenzen van de schadevaststelling die uw en onze deskundige gedaan hebben. (…)
5.2
Als wij hebben besloten dat u schadevergoeding krijgt dan betalen wij de vergoeding uit. Daarbij geldt het volgende.
- Vergoeden wij de vastgestelde schade in geld? Dan vergoeden wij de schade in termijnen. In de eerste termijn ontvangt u 50% van de schadevergoeding. De rest ontvangt u op basis van nota’s die wij van u krijgen. Maar wij vergoeden niet meer dan aan schade is vastgesteld. (…)”.
3.3
[de verzekeringnemer] was eigenaresse van het perceel [adres] 6 te [plaats1] . Op dat perceel staat een circa 100 jaar oude stolpboerderij waarin [de verzekeringnemer] woonde.
3.4
De eigenaar van [adres] 4 heeft in maart en april 2015 heiwerkzaamheden laten uitvoeren op zijn perceel door Bouwbedrijf Koomen Haakman (hierna ook: het Bouwbedrijf).
3.5
Na klachten van de bewoner van [adres] 5 zijn de heiwerkzaamheden opgeschort en daarna weer hervat. Na hervatting van het heien heeft [de verzekeringnemer] geklaagd over schade aan haar woning als gevolg van de heiwerkzaamheden.
3.6
[de verzekeringnemer] heeft de schade gemeld bij ASR.
3.7
Op 4 mei 2015 heeft een door ASR ingeschakelde expert, de heer [naam1] van Dekra Claims and Expertise B.V. (hierna: Dekra), de woning van [de verzekeringnemer] geïnspecteerd. Hij zag scheefstand aan de schoorsteen en adviseerde die te verwijderen. De aannemer van [de verzekeringnemer] heeft dat op 6 mei 2015 gedaan. Die aannemer constateerde nog meer schade die volgens hem het gevolg was van het heien.
3.8
Op 13 mei 2015 heeft [naam1] (namens ASR) aan [de verzekeringnemer] meegedeeld, kort gezegd, dat de scheurvorming in de woning in eerste aanleg het gevolg is van de gekozen bouwaard en afwerkingen en dat er daarom geen sprake is van causaal verband met de heiwerkzaamheden. De schoorsteen zou volgens [naam1] al scheef hebben gestaan voor de heiwerkzaamheden. De expert die door de verzekeraar van het Bouwbedrijf was ingeschakeld ( [naam2] ) deelde die visie.
3.9
[de verzekeringnemer] gaf vervolgens aan dat zij een contra-expertise wilde op kosten van ASR. ASR weigerde dat en gaf aan dat het aan [de verzekeringnemer] is om aan te tonen dat sprake is van een gedekt evenement. Op 22 mei en 2 juni 2015 heeft ASR dekking voor de schade afgewezen.
3.1
Vervolgens heeft [de verzekeringnemer] de heer [naam3] van RR Bouwadvies ingeschakeld voor een keuring van de woning. [naam3] heeft de woning van [de verzekeringnemer] op 17 augustus 2015 gekeurd. In december 2015 komt hij met zijn eindrapport. De eindconclusie van zijn rapport is:
“De schade aan het woonhuis en bijgebouw zijn ontstaan door onzorgvuldig heien op een naastgelegen perceel. Hieruit is gevolgschade ontstaan. Uit deze samenvatting blijkt dat op zeer veel punten de constructies en aansluitende onderdelen van de woning door de torsie van het constructieve vierkant belast zijn en hierdoor vervormd zijn met schade tot gevolg. Deze schade is terug te vinden in dak, fundering, muren etc.”
3.11
Naar aanleiding van het rapport van [naam3] heeft ASR een nieuwe expert, de heer [naam4] (ook van Dekra) ingeschakeld. Hij inspecteert de woning op 11 maart 2016. In zijn rapport van 21 maart 2016 geeft hij aan niet te kunnen uitsluiten dat door trillingen enige scheuren in het metselwerk kunnen zijn ontstaan. Vervolgens heeft ASR One Expertise (de heer [naam5] ) als deskundige ingeschakeld om de omvang van de schade te bepalen. [de verzekeringnemer] heeft op kosten van ASR Joseph Dinant B.V. (de heer [naam6] ) als deskundige ingeschakeld om de omvang van de schade te bepalen. [naam5] begroot de schade op € 5.739,50. [naam6] begroot de totale kosten voor herstel op een veel hoger bedrag. Partijen noemen wat dat betreft telkens wisselde bedragen, uiteenlopend van € 181.000 plus € 9.103 voor een bijgebouw tot € 432.290,38.
3.12
Vervolgens is tussen [de verzekeringnemer] en ASR een arbitrageprocedure gevoerd. De arbiter, de heer [naam7] , heeft de gebouwen op het perceel van [de verzekeringnemer] bezichtigd en hij heeft in zijn arbitraal vonnis van 16 juni 2017 onder meer geoordeeld dat het aannemelijk is dat ten gevolge van de nieuwbouw (bij de eigenaar van [adres] 4) schade is ontstaan. De schade begroot hij op € 34.077,50. ASR heeft de helft daarvan in juli 2017 aan [de verzekeringnemer] uitgekeerd. De betaling van de andere helft heeft ASR opgehouden in afwachting van herstelnota’s. Uiteindelijk heeft ASR in december 2017 de andere helft betaald ondanks het niet ontvangen van herstelnota’s. Verder heeft ASR de kosten van contraexpert [naam3] vergoed.
3.13
Vervolgens heeft [de verzekeringnemer] de heer [naam8] van EBMC Nederland B.V. als deskundige ingeschakeld. [naam8] heeft op 19 juli 2017 gerapporteerd. [naam8] concludeert in zijn rapport tot causaal verband tussen de heiwerkzaamheden en schade waarvan hij de omvang begroot op € 257.480,- en na ‘aftrek nieuw voor oud’ op € 172.250.
3.14
[de verzekeringnemer] heeft ASR het rapport van [naam8] toegezonden en ASR gevraagd haar standpunt te herzien. ASR heeft te kennen gegeven dat met het arbitrale vonnis en de gedane betalingen de zaak wat haar betreft is afgedaan.
3.15
Bouwbedrijf Koomen Haakman, althans haar verzekeraar Nationale Nederlanden, heeft EMN als deskundige ingeschakeld. Volgens EMN is er geen sprake van causaal verband tussen de claim van [de verzekeringnemer] en de werkzaamheden van Bouwbedrijf Koomen Haakman. Bij brief van 28 augustus 2018 heeft EMN gereageerd op de kostenopstellingen van [naam6] en [naam8] in het kader van te verrichten herstelwerkzaamheden. EMN begroot de herstelkosten op € 37.639,08 inclusief BTW.
3.16
[de verzekeringnemer] is een procedure begonnen tegen onder meer Bouwbedrijf Koomen Haakman. De rechtbank Noord-Holland heeft bij vonnis van 11 september 2019 de bevindingen van [naam8] gevolgd en Bouwbedrijf Koomen Haakman veroordeeld tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat en een voorschot van € 100.000,- vermeerderd met buitengerechtelijke kosten (waaronder de kosten van [naam8] ) en rente en proceskosten.
3.17
Uiteindelijk heeft [de verzekeringnemer] een minnelijke regeling getroffen met Bouwbedrijf Koomen Haakman. Die regeling houdt in dat Bouwbedrijf Koomen Haakman in aanvulling op het bedrag dat zij op grond van het vonnis al heeft betaald, te weten € 121.251,50, nog een bedrag van € 580.000 aan [de verzekeringnemer] zal betalen. Die betaling heeft ook plaatsgevonden.
3.18
[de verzekeringnemer] heeft de woning niet laten herstellen en heeft deze voor een bedrag van € 600.000 verkocht.

4.De procedure bij de rechtbank

4.1
[de verzekeringnemer] heeft bij de rechtbank gevorderd (samengevat) voor recht te verklaren dat ASR op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de door haar geleden schade, met verwijzing naar de schadestaatprocedure en met veroordeling tot betaling van een voorschot op het smartengeld van € 5.000. Daarnaast vordert zij een uitkering ingevolge de polisvoorwaarden voor verminderd woongenot van € 15.000.
4.2
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen en de proceskosten gecompenseerd vanwege, samengevat, de bijzonderheden van deze zaak.

5.De beoordeling

5.1
Het hoger beroep van [de verzekeringnemer] strekt tot het alsnog toewijzen van de vorderingen, met dien verstande dat naast onrechtmatige daad nu ook een tekortkoming wordt gesteld en die grondslag verwerkt is in de gevorderde verklaring voor recht. Daarnaast wordt over het bedrag van € 15.000 nu wettelijke rente gevorderd. Het hoger beroep van ASR strekt ertoe dat [de verzekeringnemer] alsnog in de kosten van de procedure bij de rechtbank wordt veroordeeld. Het hof zal de bezwaren (grieven) die partijen naar voren hebben gebracht integraal bespreken aan de hand van een aantal deelonderwerpen (aangeduid met cursieve kopjes).
Het grotere plaatje
5.2
De kern van de verwijten van [de verzekeringnemer] is dat ASR bij de afwikkeling van de schade haar niet serieus heeft genomen, dat ASR tegenover haar stond in plaats van haar bijstond, dat de dekking ten onrechte eerst is geweigerd, dat [de verzekeringnemer] niet direct (na het rapport van de eerste door ASR ingeschakelde deskundige) een contra-expert op kosten van ASR mocht inschakelen, dat de expert van ASR nadat (alsnog) dekking werd verleend tot een veel te laag schadebedrag kwam, dat het lang heeft geduurd voordat bedragen werden uitgekeerd, en dat het alleen aan het doorzettingsvermogen van [de verzekeringnemer] is te danken dat uiteindelijk de schade door de heiwerkzaamheden is vergoed door de (verzekeraar van de) aannemer. [de verzekeringnemer] stelt dat zij als gevolg van de tekortkoming of onrechtmatig handelen van ASR schade heeft geleden, waaronder materiële schade in de vorm van gemaakte kosten en immateriële schade in de vorm van ‘aantasting in haar persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b BW.
5.3
Het hof ziet zeker in dat het aan het doorzetten van [de verzekeringnemer] te danken is geweest dat zij uiteindelijk een hoge schadevergoeding van (de verzekeraar van de) aannemer heeft ontvangen. Het hof ziet ook dat het uitgekeerde bedrag vele malen hoger is dan de expert van ASR ( [naam5] ) voor ogen had (overigens ook hoger dan de door [de verzekeringnemer] ingeschakelde experts [naam6] en, later, [naam8] ). Bij [de verzekeringnemer] is daardoor het beeld ontstaan van een eigen verzekeraar (ASR) die onvoldoende met haar meedacht en niet voldoende opkwam voor haar belangen. Dit beeld is, achteraf terugkijkend, vanuit het subjectieve perspectief van [de verzekeringnemer] verklaarbaar. In deze rechtszaak komt het echter aan op de beantwoording van de vraag of ASR op de momenten waarop zij handelde en met de kennis die zij had ten tijde van dat handelen in strijd heeft gehandeld met de polisvoorwaarden, of met de zorgvuldigheid die zij contractueel en op grond van artikel 6:162 BW jegens [de verzekeringnemer] in acht moest nemen. Het hof zal daarbij de specifiek aan ASR gemaakte verwijten eerst afzonderlijk onder de loep nemen, om daarna weer uit te zoomen naar het grotere plaatje.
Aanvankelijke dekkingsweigering en weigering vergoeding contraexpert
5.4
ASR heeft aanvankelijk dekking geweigerd op basis van het rapport van [naam1] . In lijn daarmee heeft zij geweigerd de kosten voor een contra-expert te vergoeden, omdat het aan de verzekerde is aannemelijk te maken dat sprake is van een gedekt evenement. Pas bij een gedekte schade biedt de polis recht op contraexpertise op kosten van de maatschappij. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom deze aanvankelijke dekkingsweigering en daarmee samenhangende weigering om de kosten van een contraexpert te vergoeden een tekortkoming of onrechtmatige daad van ASR opleveren. Het handelen van ASR moet beoordeeld worden naar dat moment. Op dat moment was er alleen het rapport van [naam1] (naast het rapport van [naam2] namens de verzekeraar van het Bouwbedrijf, die echter tot hetzelfde oordeel kwam). Door [de verzekeringnemer] zijn geen feiten of omstandigheden genoemd, bijvoorbeeld met betrekking tot de opleiding, expertise en ervaring van [naam1] , waarom ASR niet in redelijkheid op zijn rapport mocht afgaan.
Het standpunt van [de verzekeringnemer] dat ASR (kennelijk in weerwil van het rapport van [naam1] ) van de “causa proxima” had moeten uitgaan en op die grond direct de heiwerkzaamheden als veroorzaker van de schade had moeten aanmerken, verwerpt het hof. Niet gesteld, althans niet voldoende onderbouwd, is dat en waarom (uitleg van) de polisvoorwaarden leiden tot toepassing van deze bijzondere causaliteitsmaatstaf. [de verzekeringnemer] stelt zelf dat de polisvoorwaarden geen causaliteitsmaatstaf bevatten.
De vaststelling van de omvang van de schade
5.5
Nadat [de verzekeringnemer] met behulp van de rapportage van [naam3] aannemelijk had gemaakt dat wel sprake was van een gedekt evenement, heeft ASR een tweede expert ingeschakeld ( [naam4] ) en heeft zij, nadat deze vaststelde dat niet kon worden uitgesloten dat een deel van de schade door de heiwerkzaamheden is veroorzaakt, de verdere schadeafwikkeling opgepakt.
5.6
Het is zonder meer waar dat het bedrag waarop de expert van ASR ( [naam5] ) de schade vervolgens begrootte vele malen lager is dan waarop de expert van [de verzekeringnemer] ( [naam6] ) uitkwam en ook vele malen lager dan het bedrag waarop in een latere fase [naam8] uit kwam. Echter, ook hier geldt weer dat niet zonder meer valt in te zien waarom ASR is tekortgeschoten of onrechtmatig heeft gehandeld door op dat moment uit te gaan van het rapport van de door haar ingeschakelde expert. De onderbouwing van die stelling ontbreekt. Het hof merkt daarbij nog op dat het enkele feit dat de rechtbank Noord-Holland in de procedure tegen het Bouwbedrijf het rapport van [naam8] heeft gevolgd en de schade op een hoger bedrag heeft vastgesteld dan waar de expert van ASR ( [naam5] ) vanuit is gegaan en ook hoger dan het bedrag dat de arbiter heeft vastgesteld, nog niet betekent dat, zoals [de verzekeringnemer] stelt, “de schade aan haar woonhuis vele malen hoger is dan het bedrag dat haar door ASR is toegekend”. De rechtbank Noord-Holland is immers tot haar oordeel gekomen in een procedure die is gevoerd tussen andere procespartijen. met een eigen procesdynamiek op basis van stellingen en verweren van die partijen. Zo is door de rechtbank meegewogen dat het Bouwbedrijf geen nulmeting heeft gedaan, waardoor niet viel vast te stellen welke schade al bestond. In de verhouding tussen [de verzekeringnemer] en ASR speelt dat aspect niet. Verder heeft [de verzekeringnemer] het rapport van [naam5] niet overgelegd, zodat het hof niet kan beoordelen hoe hij destijds tot zijn vaststelling is gekomen, of die vaststelling berustte op een onbegrijpelijke redenering en of dat voor ASR kenbaar was. Daarover heeft [de verzekeringnemer] ook niets gesteld, net zo min als over de kwalificaties van [naam5] en of ASR daarop in redelijkheid mocht vertrouwen.
5.7
[de verzekeringnemer] heeft verder betoogd dat artikel 5.1 van de polisvoorwaarden, waarin volgens ASR de gevolgde arbitrage haar grondslag vindt, nietig is (het hof leest: vernietigbaar) omdat het gaat om een beding dat voorkomt op de zwarte lijst. Namelijk een beding als bedoeld in artikel 6:236 aanhef en onder n BW. Verder stelt [de verzekeringnemer] dat ASR haar had dienen te wijzen op het bindende karakter van een arbitrage en op de mogelijkheid het geschil ondanks artikel 5.1 voor te leggen aan de gewone rechter. Het hof gaat hier niet in mee. ASR heeft in deze procedure bij herhaling een beroep gedaan op de bindende werking of ‘rechtskracht’ van het tussen partijen gewezen arbitrale vonnis (zie o.a. conclusie van antwoord onder 5.4), nu tegen dat vonnis geen rechtsmiddel is aangewend en dit vonnis aldus kracht van gewijsde heeft gekregen. Het hof begrijpt dat ASR daarmee een beroep doet op het gezag van gewijsde van het arbitrale vonnis (artikel 1059 Rv). [de verzekeringnemer] heeft dat niet bestreden. Het hof stelt vast dat de arbiter zijn bevoegdheid heeft aangenomen op basis van een overeenkomst tot arbitrage. Dat oordeel heeft hij gebaseerd op de door beide partijen ondertekende overeenkomst van opdracht tot arbitrage, tezamen met een akte van disakkoord. Een oordeel van het hof dat artikel 5.1 van de polisvoorwaarden nietig zou zijn en dat de arbitrage-overeenkomst feitelijk op die bepaling is gebaseerd en daarom ongeldig is en de arbiter daarom niet bevoegd was, zou in strijd komen met die beslissing van de arbiter en het gezag van gewijsde van diens beslissing doorkruisen. Ook andere kritiek van [de verzekeringnemer] op het arbitrale vonnis stuit hierop af. Het hof voegt daaraan toe dat ASR in de memorie van antwoord (randnummers 4.2.4 tot en met 4.2.11) uitvoerig heeft toegelicht hoe zij [de verzekeringnemer] heeft “meegenomen” in het proces voorafgaand aan de arbitrage en hoe haar herhaaldelijk is duidelijk gemaakt dat de arbitrage bindend zou zijn, zoals dat ook uitdrukkelijk is verwoord in de overeenkomst van opdracht tot arbitrage (opgesteld door arbiter [naam7] ) en in de eerder mede door [de verzekeringnemer] ondertekende akte van disakkoord. [de verzekeringnemer] is daar vervolgens tijdens de mondelinge behandeling niet meer op teruggekomen, zodat het hof dit voor juist houdt.
5.8
Dat ASR na kennisname van het rapport van [naam8] niet bereid was haar standpunt te heroverwegen was voor [de verzekeringnemer] spijtig maar levert ook geen tekortkoming of onrechtmatige daad op aan de kant van ASR. ASR hield vast aan het arbitrale vonnis, waarvan door [de verzekeringnemer] geen vernietiging was gevraagd. Hier was mogelijk ook meer coulance denkbaar geweest, maar een schending van de polisvoorwaarden of een contractuele of maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm ziet het hof hier niet.
5.9
Verder acht het hof de periode die de schadevaststelling in beslag heeft genomen niet zodanig lang dat ASR op dit punt een verwijt kan worden gemaakt. [de verzekeringnemer] heeft dat ook niet concreet onderbouwd. Ook de door [de verzekeringnemer] aangestelde experts hebben hun tijd nodig gehad om tot rapportages te komen. Dat betaling van de tweede helft van het door de arbiter vastgestelde schadebedrag werd opgehouden in afwachting van herstelnota’s was overeenkomstig de polisvoorwaarden (artikel 5.2). De kosten voor het verwijderen van de schoorsteen en de kosten van [naam3] zijn door ASR vergoed.
Bejegening
5.1
Op het punt van de bejegening kan aan ASR hooguit worden tegengeworpen dat zij niet explicieter afstand heeft genomen van de opmerking van de door haar benoemde expert [naam1] over ‘fotoshoppen’ door [de verzekeringnemer] . Dat enkel hierdoor de mogelijkheid van schade is ontstaan is evenwel niet voldoende onderbouwd, nu [de verzekeringnemer] de (mogelijkheid van) schade heeft gekoppeld aan het onrechtmatige schade-afhandelingsproces als geheel. Voor zover [de verzekeringnemer] ASR verwijt dat ASR zich op het standpunt heeft gesteld dat [de verzekeringnemer] “een slaatje wilde slaan” uit de heischade, ontbreekt een onderbouwing van dit vergaande verwijt, ondanks vragen daarover tijdens de mondelinge behandeling.
Terug naar het grotere plaatje
5.11
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat [de verzekeringnemer] niet voldoende haar stelling heeft onderbouwd dat ASR over het gehele traject van vaststelling van dekking en schade niet heeft gehandeld overeenkomstig de polisvoorwaarden of overeenkomstig hetgeen van haar als redelijk handelend verzekeraar mocht worden verwacht (inclusief wat volgt uit de door [de verzekeringnemer] genoemde Gedragscode voor Verzekeraars).
Vordering uitkering voor verminderd woongenot
5.12
[de verzekeringnemer] vraagt om een uitkering voor verminderd woongenot. De rechtbank heeft die vordering niet toegewezen omdat niet duidelijk was of hiervoor een bedrag is begrepen in de schikking met het Bouwbedrijf. [de verzekeringnemer] heeft in hoger beroep de bewuste vaststellingsovereenkomst met het Bouwbedrijf ingebracht en gesteld dat daaruit blijkt dat in de regeling geen vergoeding voor gederfd woongenot is begrepen. ASR heeft dat niet bestreden, zodat het hof van de juistheid daarvan zal uitgaan. Daarmee komt het hof toe aan de andere betwistingen/verweren van ASR op dit onderdeel.
5.13
ASR betoogt dat de vordering ex artikel 7:942 BW is verjaard omdat [de verzekeringnemer] pas in een brief van 7 december 2020 voor het eerst aanspraak heeft gemaakt op deze uitkering. Het hof volgt ASR hierin niet. [de verzekeringnemer] heeft de heischade direct gemeld bij ASR nadat deze was ontstaan en een beroep op de polis gedaan. Daarmee maakte [de verzekeringnemer] aanspraak op alle vergoedingen waar zij uit hoofde van de verzekering recht op had. De verjaring is daardoor gestuit. ASR heeft niet gesteld dat en vanaf welk moment overeenkomstig het tweede lid van genoemd artikel een nieuwe termijn is gaan lopen en dat en wanneer die zou zijn verstreken voor het uitbrengen van de dagvaarding. Het beroep op verjaring faalt dan ook.
5.14
Volgens ASR is het gederfde woongenot niet onderbouwd. [de verzekeringnemer] heeft evenwel voldoende onderbouwd dat zij (en haar kinderen) eerst enkele dagen in een zeer gevaarlijke situatie heeft/hebben gewoond, waarbij de schoorsteen dreigde in te storten, maar ook dat zij in de periode daarna bang was in het huis vanwege krakende, haar onbekende geluiden, dat er lekkages waren en dat zij haar huis niet meer vertrouwde. ASR heeft onvoldoende betwist dat daarmee sprake was van het niet kunnen gebruiken van de woning “zoals u gewend bent”, zoals dat in artikel 4.3 van de polisvoorwaarden is verwoord. Het verminderde woongenot staat daarmee vast.
5.15
ASR betoogt verder dat de arbiter bindend heeft beslist over de schadehoogte. Uit de stukken van de arbitrage blijkt echter dat het de opdracht van de arbiter was om te beslissen over het verschil van mening tussen de experts van beide kanten over de omvang van de herstelkosten. Uit niets blijkt dat de experts van beide kanten zich hebben uitgelaten over de omvang van het gederfde woongenot en dat de arbiter ook daarop moest beslissen en heeft beslist. Het hof verwerpt dan ook dit betoog.
5.16
Uit de toepasselijke polisvoorwaarde (artikel 4.3) blijkt dat de kosten voor het verminderd woongenot worden berekend op basis van de huurwaarde van de woning met een maximum van € 15.000,- (voor deze en soortgelijke kosten). Het is dit bedrag wat wordt gevorderd. Eerst tijdens de mondelinge behandeling heeft ASR daartegen verweer gevoerd en erop gewezen dat in de polisvoorwaarden wordt bepaald dat, als de schade niet wordt hersteld, de vergoeding beperkt is tot maximaal 12 weken vanaf de schadedatum. Naar het oordeel van het hof komt dit verweer niet alleen te laat (in strijd met de twee-conclusieregel), maar mist het ook voldoende onderbouwing, nu ASR niet aangeeft tot welk (minder) resultaat dit dan wel zou leiden. Het hof acht daarom het bedrag van € 15.000 toewijsbaar.
Bewijsaanbiedingen
5.17
Er zijn geen stellingen te bewijzen aangeboden die, als zij zouden komen vast te staan, tot een ander oordeel kunnen leiden.
Slotsom, proceskosten en incidenteel hoger beroep
5.18
Uit het voorgaande blijkt dat de verklaring voor recht en verwijzing naar de schadestaatprocedure (en veroordeling tot betaling van een voorschot) niet toewijsbaar zijn en de vordering tot betaling van € 15.000 als uitkering voor verminderd woongenot wel (vermeerderd met de niet bestreden wettelijke rente). In zoverre zal het vonnis worden vernietigd en zal deze vordering alsnog worden toegewezen.
5.19
Partijen zijn aldus over en weer in het (on)gelijk gesteld. Het hof zal daarom de kosten van het hoger beroep compenseren, en ook de kosten van de procedure bij de rechtbank zijn terecht gecompenseerd. Daarmee kan het incidenteel hoger beroep geen doel treffen. Nu echter de motivering door de rechtbank uitging van een verkeerde maatstaf (namelijk niet die van artikel 237 lid 1 Rv) en die terecht door een grief werd bestreden en daartegen vergeefs verweer is gevoerd, ziet het hof aanleiding ook de kosten van het incidenteel hoger beroep te compenseren.

6.De beslissing

Het hof
6.1
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 november 2022, uitsluitend voor zover de vordering tot betaling voor verminderd woongenot is afgewezen en bekrachtigt dat vonnis voor het overige;
6.2
veroordeelt ASR tot betaling van € 15.000 aan [de verzekeringnemer] ter zake van verminderd woongenot, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de inleidende dagvaarding, te weten 31 december 2021, tot aan de voldoening;
6.3
compenseert de kosten van het principaal en het incidenteel hoger beroep aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
6.4
wijst af wat meer is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Janse, B.J. Engberts en V. van der Kuil en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 november 2024.