ECLI:NL:GHARL:2024:6875
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verdachte in hoger beroep tegen vonnis rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verdachte, die eerder door de rechtbank Noord-Nederland was veroordeeld. De verdachte was geboren in 1998 en woonde op het moment van de uitspraak in een onbekende woonplaats. Het hof heeft vastgesteld dat zowel de verdachte als de officier van justitie hoger beroep hadden ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, dat op 13 februari 2023 was gewezen. Tijdens de zitting op 28 oktober 2024 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die vroeg om de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep.
De raadsman van de verdachte had op 21 oktober 2024 aan het hof laten weten dat hij dacht dat de zitting niet door zou gaan, omdat het openbaar ministerie het appel had ingetrokken. Echter, het hof oordeelde dat het hoger beroep van de verdachte niet was ingetrokken, aangezien dit was ingesteld op 22 februari 2023. Ondanks het feit dat de verdachte en zijn raadsman niet verschenen waren op de zitting, en er geen bezwaren waren ingediend tegen het vonnis van de rechtbank, besloot het hof om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep.
De beslissing van het hof was gebaseerd op artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat het mogelijk maakt om een zaak niet inhoudelijk te behandelen als er geen redenen zijn om dit te doen. Het hof heeft de verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, wat betekent dat de eerdere uitspraak van de rechtbank in stand blijft.