ECLI:NL:GHARL:2024:6874

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
21-000048-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep tegen vrijspraak van meerdere strafbare feiten

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had de verdachte op 19 december 2023 veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van enkele strafbare feiten, waaronder het witwassen van contante geldbedragen en goederen. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal betoogd dat er sprake was van een misslag in de appelakte, terwijl de verdediging aanvoerde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in het hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep beperkt was tot de vrijspraak van bepaalde goederen en dat de grieven van het openbaar ministerie niet overeenkwamen met de inhoud van de appelakte. Het hof heeft daarom, naar analogie van artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van de inhoud van de appelakte bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000048-24
Uitspraak d.d.: 28 oktober 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 19 december 2023 met parketnummer 18-226644-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 oktober 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. N.F. Hoogervorst, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich naar aanleiding van vragen van het hof bij aanvang van de zitting op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in het hoger beroep. Door de advocaat-generaal is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat sprake is van een duidelijke misslag in de appelakte, nu de inhoud van de appelakte en de appelschriftuur niet met elkaar overeenkomen. Het woord “vrijspraak” in de appelakte dient verbeterd te worden gelezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het openbaar-ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep. Hiertoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat geen sprake is van een kennelijke of evidente verschrijving in de appelakte en dat de appelakte leidend is bij de beoordeling van de omvang van het hoger beroep. Uit de appelakte blijkt dat het hoger beroep is beperkt tot de vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde, terwijl het openbaar ministerie geen grieven heeft ingediend die zien op deze vrijspraak.
Oordeel van het hof
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte veroordeeld voor hetgeen hem onder 1, 2, 3 subsidiair, 5 en 7 is tenlastegelegd tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft aan verdachte een aantal bijzondere voorwaarden opgelegd. Voorts heeft de rechtbank een beslissing genomen over de in beslag genomen goederen en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] .
Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep zijn meer specifiek de beslissingen van de rechtbank die zien op het onder 1 tenlastegelegde van belang. Het hof leest het onder 1 tenlastegelegde aldus dat aan verdachte meerdere strafbare feiten impliciet cumulatief zijn tenlastegelegd, bestaande uit het – kort samengevat – witwassen van:
  • contante geldbedragen (te weten: € 21.500,00 en/of € 741,63) en/of
  • sieraden en/of;
  • horloges en/of;
  • auto’s (te weten: een Audi en/of BMW).
De rechtbank heeft verdachte met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde vrijgesproken van het witwassen van het contante geldbedrag van € 741,63, de sieraden, de horloges en de BMW. De rechtbank heeft het witwassen van het contante geldbedrag van € 21.500,00 en de Audi bewezen verklaard. Vervolgens is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het onder 1 bewezenverklaarde, voor zover het een geldbedrag van € 21.500,00 betreft, niet gekwalificeerd kan worden als een strafbaar feit. Verdachte is voor zover het dit geldbedrag betreft ontslagen van alle rechtsvervolging.
De inhoud van de appelakte en de appelschriftuur
De officier van justitie heeft op 2 januari 2024 beperkt hoger beroep ingesteld. De officier van justitie heeft bij het instellen van het hoger beroep het volgende laten opnemen in de appelakte:
“alleen ter zake de vrijspraak van feit 1”.
Uit de appelschriftuur – welke blijkens de daarop geplaatste stempel op 16 januari 2024 bij de strafgriffie is binnengekomen – volgt dat de officier van justitie zich niet kan verenigen met de beslissing van de rechtbank omtrent de strafbaarheid van het feit/de feiten.
In het vervolg van de appelschriftuur bestrijdt de officier van justitie slechts de beslissing van de rechtbank voor zover dit ziet op het niet kunnen kwalificeren van het bewezenverklaarde contante geldbedrag van € 21.500,00. Uit de appelschriftuur volgt dat deze alle grieven en de motivering daarvan bevat.
Beoordeling
Het hof stelt voorop dat indien aan verdachte impliciet cumulatief strafbare feiten zijn tenlastegelegd het hoger beroep tot één of meer van deze strafbare feiten kan worden beperkt. Voor de beantwoording van de vraag of het ingestelde hoger beroep al dan niet is beperkt,
is de inhoud van de appelakte beslissend. De appelschriftuur speelt bij de beoordeling van de omvang van het hoger beroep geen rol. [1]
Het hof constateert dat op grond van de formulering in de appelakte het hoger beroep beperkt is gebleven tot de goederen waarvan verdachte met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde is vrijgesproken, te weten het contante geldbedrag van € 741,63, de sieraden, de horloges en de BMW. Naar het oordeel van het hof is geen sprake van een kennelijke misslag in de appelakte, omdat verdachte in het onderhavige geval partieel is vrijgesproken van bovenstaande goederen en tegen deze beslissing hoger beroep open stond.
Het hof constateert verder dat het openbaar ministerie in navolging van het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering weliswaar binnen de daarvoor geldende termijn een appelschriftuur heeft ingediend, maar dat de grieven in deze schriftuur zich niet richten op hetgeen in de appelakte is verwoord. Het hof zal daarom naar analogie van het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Aldus gewezen door
mr. M.C. van Linde, voorzitter,
mr. P.S. Bakker en mr. L. Pieters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.J. Zieleman, griffier,
en op 28 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Vgl. HR 3 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ5505.