ECLI:NL:GHARL:2024:6814

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
200.336.804
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot herroeping van arbitrale vonnissen en de vraag naar tijdigheid en strijdigheid met de openbare orde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 november 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de herroeping van arbitrale vonnissen. De eiser, [eiser], heeft de vernietiging van drie arbitrale vonnissen gevorderd, omdat hij meent dat de scheidslieden de beginselen van hoor en wederhoor en onpartijdigheid hebben geschonden. De zaak betreft een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de afwikkeling van een agrarische onderneming die zij samen hebben gedreven. De scheidslieden hebben drie arbitrale vonnissen gewezen, waartegen [eiser] nu opkomt. Het hof heeft vastgesteld dat de vordering tot vernietiging tijdig is ingesteld, ondanks dat deze aanvankelijk bij de rechtbank was ingediend. Het hof concludeert dat de scheidslieden in strijd met de openbare orde hebben gehandeld door het eindvonnis te baseren op een taxatierapport zonder dat partijen de gelegenheid hebben gehad om hierop te reageren. Dit gebrek aan hoor en wederhoor vormt een grond voor vernietiging van het arbitrale eindvonnis. Het hof schorst de vernietigingsprocedure voor zes maanden om de commissie van scheidslieden in staat te stellen het gebrek te herstellen door alsnog hoor en wederhoor toe te passen en een nieuwe beslissing te nemen. Het hof houdt verdere beslissingen aan, waaronder die over de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.336.804
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad 565205
arrest van 5 november 2024
in de zaak van
[eiser]
die woont in [woonplaats1]
die optreedt als eiser
hierna te noemen: [eiser]
advocaat: eerst mr. D.J. Kramer (onttrokken), nu mr. H.C.M. Schaeken
tegen
[gedaagde]
die woont in [woonplaats2]
die optreedt als gedaagde
hierna te noemen: [gedaagde]
advocaat: mr. M.J.G. Peters

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 augustus 2023 (voor de rechtbank Midden-Nederland);
  • de akte verzoek verwijzing van [eiser] ;
  • de conclusie van antwoord in het incident tot verwijzing van [gedaagde] ;
  • het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 20 december 2023, waarin de rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard en de zaak heeft verwezen naar dit hof;
  • de conclusie van antwoord in de hoofdzaak van [gedaagde] ;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 21 augustus 2024.
1.2.
Aan het slot van de mondelinge behandeling hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen en heeft het hof de datum van de uitspraak bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
Tussen [eiser] en [gedaagde] is een geschil gerezen over de wijze waarop de agrarische onderneming die zij samen hebben gedreven moet worden afgewikkeld. Op verzoek van [gedaagde] en met instemming van [eiser] heeft de kantonrechter drie scheidslieden aangewezen ter beslissing van dit geschil. De scheidslieden hebben drie arbitrale vonnissen gewezen. [eiser] vindt dat de arbitrale vonnissen moeten worden vernietigd omdat de scheidslieden de beginselen van hoor en wederhoor en van onpartijdigheid hebben geschonden en de vonnissen daarom in strijd zijn met de openbare orde. [gedaagde] betwist dat. Hij vindt dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat hij de vordering tot vernietiging niet tijdig heeft ingesteld, dan wel dat de vordering moet worden afgewezen of hooguit beperkt moet worden toegewezen zodat de scheidslieden eventuele gebreken kunnen herstellen.
2.2.
Het hof komt tot de conclusie dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden, omdat het arbitrale eindvonnis mede is gewezen op basis van een door één van de scheidslieden opgesteld taxatierapport, terwijl partijen geen gelegenheid hebben gehad zich daarover uit te laten. Dit betekent dat de wijze waarop het eindvonnis tot stand is gekomen op dit punt in strijd is met de openbare orde. In zoverre doet zich een vernietigingsgrond voor. Het hof zal de vernietigingsprocedure schorsen om de commissie van scheidslieden in staat te stellen de grond voor vernietiging ongedaan te maken, door alsnog wederhoor toe te passen en een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van wat in dat kader wordt aangevoerd.
2.3.
Het hof zal hierna eerst de feiten weergeven en daarna uitleggen hoe het tot zijn beslissing komt.

3.Het oordeel van het hof

De feiten
-
Voorgeschiedenis
3.1.
[gedaagde] heeft vanaf 1994 in loondienst gewerkt in de agrarische onderneming van zijn ouders. Hij is in 2002 toegetreden en heeft samen met zijn ouders de onderneming in een vennootschap onder firma (hierna: de vof) geëxploiteerd. In 2003 hebben de ouders het oude bedrijf verkocht en een ander agrarisch bedrijf gekocht aan de [adres] in [woonplaats2] . In 2004 heeft [gedaagde] de bedrijfswoning in eigendom verkregen. In 2008 is [eiser] tot de vof toegetreden. In 2014 zijn de ouders uitgetreden, waarna [gedaagde] en [eiser] de vof hebben voortgezet.
-
De samenwerking tussen partijen en het einde daarvan
3.2.
In oktober 2014 hebben [gedaagde] en [eiser] een vennootschapsovereenkomst ondertekend, die is aangegaan met ingang van 1 mei 2012 voor onbepaalde tijd. De activiteiten van de vof bestonden in de kern uit akkerbouw en het verhandelen en transporteren van aardappels. Er was een rolverdeling in de activiteiten in die zin dat [gedaagde] zich met name richtte op de akkerbouw en [eiser] op de aardappelhandel en transport.
3.3.
De samenwerking verslechterde na verloop van tijd, waarna [gedaagde] in oktober 2017 heeft aangegeven te willen stoppen met de samenwerking. Ook [eiser] was van mening dat de samenwerking moest stoppen. Hij heeft [gedaagde] gevraagd de beëindiging van de vof in gang te zetten. Beide partijen hebben steeds als uitgangspunt genomen dat de beëindiging in goed overleg zou worden afgewikkeld.
3.4.
[gedaagde] heeft het voortouw genomen in de beëindiging van de vof per 1 mei 2018. [gedaagde] heeft een taxateur benaderd die de onroerende zaken behorende tot het vennootschapsvermogen heeft gewaardeerd. Ten aanzien van de percelen landbouwgrond zijn in het voorjaar van 2018 de geliberaliseerde pachtovereenkomsten door verloop van de overeengekomen duur geëindigd. Door het niet verlengen van de pachtverhouding is daarmee de akkerbouwactiviteit geëindigd. Per 1 mei 2018 heeft [gedaagde] zijn werkzaamheden voor de vof - met uitzondering van enkele administratieve taken - gestaakt. [gedaagde] is vervolgens als zzp-er gaan werken en gaan meewerken in de onderneming van zijn echtgenote, ‘ [naam1] ’. [eiser] heeft de aardappelhandel en het transport voortgezet. Met de opbrengsten van de activiteiten van [eiser] zijn de betalingsverplichtingen van de vof voldaan. Vanwege de gestaakte landbouwactiviteiten zijn in de loop van de tweede helft van 2018 ook landbouwmachines verkocht. Met de opbrengst daarvan zijn kosten van de vof voldaan en is geïnvesteerd in machines voor de aardappelhandel.
3.5.
Na 1 mei 2018 zijn partijen verder in gesprek getreden over de verdeling van het vennootschapsvermogen. In de zomer van 2018 zijn de gesprekken geleid door een mediator. Deze gesprekken hebben partijen niet tot elkaar gebracht. Partijen bleven verdeeld over de wijze waarop het vennootschapsvermogen verdeeld moest worden. Onderdeel van die discussie was het moment van de beëindiging van de vof en daarmee samenhangend het moment van de waardering van de onderdelen van het vennootschapsvermogen.
3.6.
[gedaagde] heeft de kantonrechter verzocht een commissie van scheidslieden aan te wijzen, dit op grond van de geschillenregeling in artikel 20 van de vennootschapsovereenkomst. [eiser] heeft met het verzoek ingestemd. De kantonrechter heeft in zijn beschikking van 2 december 2020 overwogen dat, gelet op de aard van het geschil, expertise op juridisch, financieel en taxatiegebied is vereist. Op grond daarvan heeft hij [naam2] (advocaat met ervaring in de agrarische praktijk), [naam3] (rentmeester/taxateur bij ‘t Schoutenhuis) en [naam4] (adviseur met ervaring op het gebied van agrofiscaliteit) als scheidslieden aangewezen.
-
De arbitrageprocedure
3.7.
[gedaagde] heeft bij memorie van eis een aantal vorderingen ingesteld. [eiser] heeft bij memorie van antwoord verweer gevoerd en diverse tegenvorderingen ingesteld.
3.8.
De commissie van scheidslieden heeft, na een hoorzitting op 7 juni 2021, op 24 augustus 2021 een arbitraal tussenvonnis gewezen. Daarin heeft zij de datum van beëindiging van de vof vastgesteld op 1 mei 2018. Daarbij heeft zij bepaald dat de beëindiging moet worden beschouwd als een beëindiging als bedoeld in artikel 11, eerste lid aanhef en onder sub b van de vennootschapsovereenkomst (dat wil zeggen: een beëindiging door een door de vennoten gezamenlijk genomen besluit tot opheffing van de vennootschap). De commissie heeft het in conventie en reconventie gevorderde ten aanzien van het moment van beëindiging voor het overige afgewezen. De commissie heeft partijen opgedragen zich bij akte uit te laten over de vraag of er betaalbare alternatieven voor de bedrijfsinrichting en eventuele aanpassingen aan de bedrijfsgebouwen mogelijk zijn, waarbij de activiteiten van [eiser] en [gedaagde] en zijn echtgenote naast elkaar maar gescheiden van elkaar kunnen bestaan. Verder heeft de commissie opgemerkt dat zij opdracht zal moeten geven aan een extern taxateur die de machines gaat waarderen. De commissie heeft partijen verzocht een lijst te verstrekken van de machines die zij toegedeeld wilden krijgen. [eiser] is daarnaast gevraagd de jaarstukken over de boekjaren 2018-2019, 2019-2020 en 2020-2021 over te leggen.
3.9.
Na de aktewisseling en verdere e-mailwisseling heeft de commissie van scheidslieden op 7 juni 2022 een tweede arbitraal tussenvonnis gewezen. De commissie heeft daarin over de wijze van vereffening/verdeling beslist. De commissie heeft vooropgesteld dat de beëindiging van de vof tot gevolg heeft dat de verplichting tot inbreng per 1 mei 2018 is komen te vervallen, dat het vermogen van de vof moet worden vereffend/verdeeld en dat de aard van de samenwerking daarmee is veranderd in een op vereffening gerichte verdelingsgemeenschap. Wat betreft de gemeenschappelijke onroerende zaken heeft de commissie de wens van partijen gevolgd dat de ondergrond van de windmolens buiten de verdeling blijft, zodat overblijft het perceel met daarop de bedrijfsgebouwen, het erf en cultuurgrond van circa 2.30.51 ha. De commissie heeft vermeld dat partijen het niet mogelijk achten om hun activiteiten ter plaatse te combineren en dat zij het erover eens zijn dat [eiser] zijn activiteiten zal verplaatsen en [gedaagde] op de locatie blijft. Op grond daarvan heeft de commissie beslist dat [gedaagde] het perceel toegedeeld krijgt en dat [eiser] ter compensatie een bedrag in geld ontvangt. De commissie heeft overwogen dat dit bedrag zal worden vastgesteld op basis van een nog uit te voeren taxatie met als peildatum 1 mei 2022, waarbij de waarde in het economische verkeer, vrij van gebruik als uitgangspunt wordt genomen omdat [eiser] anders tekort wordt gedaan (wat het geval zou zijn bij een waarde-vaststelling die aansluit bij artikel 14 van de vennootschapsakte, die uitgaat van voortzetting van het bedrijf door één van de vennoten). Verder heeft de commissie beslist dat partijen over en weer niets verschuldigd zijn voor het gebruik van onderdelen van het vennootschapsvermogen ( [eiser] voor het gebruik van de opstallen en bedrijfsgebouwen voor de aardappelhandel, [gedaagde] voor het gebruik van de cultuurgrond voor [naam1] ). De op dat laatste betrekking hebbende vordering van [eiser] is daarom afgewezen. Om [eiser] in de gelegenheid te stellen zijn activiteiten naar elders te verplaatsen, heeft de commissie bepaald dat [eiser] gedurende een periode van 18 maanden, te rekenen vanaf de datum van de einduitspraak, gebruik mag blijven maken van de bedrijfsgebouwen die hij in gebruik heeft voor de aardappelhandel. Verder heeft de commissie beslissingen genomen over de landbouwmachines (met de aankondiging dat een extern taxateur opdracht zal worden gegeven de toegedeelde machines te waarderen), overgelopen schulden van de vof naar de verdelingsgemeenschap, schulden van [gedaagde] in verband met de onttrekking van kapitaal voor de aankoop van de bedrijfswoning/kapitaalverschil bij de toetreding van [eiser] , en de gezamenlijk te dragen kosten. Tot slot heeft de commissie bepaald dat [eiser] de conceptjaarrekening 2021/2022 zal opstellen en dat [gedaagde] daarop mag reageren, en dat [eiser] de rekeningen die in de onderscheidenlijke jaarrekeningen zijn betrokken beschikbaar zal stellen aan [gedaagde] voor zover [gedaagde] dat verlangt. De commissie heeft het meer of anders in conventie en reconventie gevorderde over de wijze van verdeling/vereffening afgewezen.
3.10.
De commissie van scheidslieden heeft op 16 mei 2023 arbitraal eindvonnis gewezen. Daarin heeft zij uitvoering gegeven aan de verdeling en toedeling van het gemeenschappelijk vermogen, zoals zij die in het tweede tussenvonnis had bepaald. De commissie heeft vermeld dat de daartoe behorende onroerende zaken zijn getaxeerd (met uitzondering van de ondergrond van de windmolens) en dat de totale waarde in het economisch verkeer per 1 mei 2022 volgens het taxatierapport van [naam5] € 525.765 bedraagt. Het taxatierapport is als bijlage aan het eindvonnis gehecht. Omdat de eigendom van deze onroerende zaken geheel wordt toegedeeld aan [gedaagde] , is [gedaagde] dus € 262.882,50 aan [eiser] verschuldigd, aldus de commissie (50% van de vrije waarde). De commissie heeft verder beslist dat de onroerende zaken worden toebedeeld aan [gedaagde] , onder de verplichting dat hij de daaraan verbonden hypothecaire geldlening overneemt, en de termijn voor de overdracht bepaald. Verder heeft de commissie, onder verwijzing naar de uitgevoerde taxatie van de machines, beslist over het bedrag dat [eiser] in verband met de overbedeling op dat punt aan [gedaagde] moet betalen, de overgelopen schulden van de vof, de schulden van [gedaagde] aan de vof, de gezamenlijk te dragen kosten en de overgeboekte crediteuren. Op basis daarvan heeft de commissie een berekening opgesteld van de werkelijke kapitalen van [gedaagde] en [eiser] bij opheffing van de verdelingsgemeenschap en een berekening van de overbedelingsvordering/schuld tussen [gedaagde] en [eiser] . Uit deze berekeningen volgt dat na toedeling en verrekening [gedaagde] aan [eiser] een bedrag van € 121.057 is verschuldigd. De commissie heeft verder de arbitragekosten vastgesteld op € 58.605,72 en het redelijk en billijk geacht dat partijen ieder de helft van deze kosten dragen (€ 29.302,86). Omdat [eiser] heeft verklaard de kosten van de commissie niet te zullen betalen en [gedaagde] zich bereid heeft verklaard de arbitragekosten voor te schieten, heeft de commissie het door [gedaagde] aan [eiser] te betalen bedrag verminderd met het door [gedaagde] voor te schieten kostenbedrag, waardoor [gedaagde] in totaal nog € 91.754,14 aan [eiser] is verschuldigd. In het dictum van het eindvonnis heeft de commissie dienovereenkomstig beslist.
De vordering tot vernietiging van de arbitrale vonnissen
3.11.
[eiser] vordert in deze procedure dat het hof de op 24 augustus 2021, 7 juni 2022 en 16 mei 2023 gewezen arbitrale vonnissen zal vernietigen. [eiser] heeft daarvoor aangevoerd dat de getalsmatige grondslag voor de einduitspraak voor een belangrijk deel wordt gevormd door de in het taxatierapport van [naam5] bepaalde waarde van de onroerende zaken behorende tot het vennootschapsvermogen van € 525.765. [eiser] heeft erop gewezen dat dit rapport is opgesteld door één van de scheidslieden zelf, [naam3] . Volgens [eiser] doet hij in het rapport ten onrechte voorkomen niet eerder betrokken te zijn geweest bij het te taxeren object en bevestigt hij in het rapport ook ten onrechte dat ook in ander opzicht geen sprake is van conflicterende belangen. Verder wijst [eiser] erop dat hij, overigens net als [gedaagde] , voor het wijzen van de einduitspraak niet op het rapport van [naam5] heeft kunnen reageren. Had hij die mogelijkheid wel gehad, dan had hij kunnen aangeven dat naar zijn mening de getaxeerde waarde(n) verre van de lading dekken en dat de dubbelrol van taxateur en scheidsman niet past, omdat deze gezien de strijdige belangen per definitie conflicterend is. Daarbij vermeldt hij dat hij inmiddels een onafhankelijke taxateur heeft gevraagd de onroerende zaken te taxeren. Deze taxateur komt uit op een waarde van € 1.090.000 voor het hele complex. Als van deze complexwaarde de getaxeerde waarde van de woning van [gedaagde] (€ 385.000) wordt afgetrokken, resteert een waarde van de gezamenlijke onroerende zaken van € 705.000, aldus [eiser] . Overigens kan volgens hem over de gebezigde uitgangspunten ook het nodige worden gezegd, zoals dat de scheidslieden geen rekening hebben gehouden met de nagekomen aflossingsverplichting aan Rabobank en dat zij voorbij zijn gegaan aan het waarde-overzicht van de roerende zaken dat [gedaagde] en [eiser] zelf hebben opgesteld. Volgens [eiser] zijn gelet op het voorgaande fundamentele rechtsbeginselen geschonden, te weten het beginsel van hoor en wederhoor en het beginsel van onpartijdigheid van de rechter en kunnen de uitspraken daarom niet in stand blijven.
Ontvankelijkheid (tijdigheid van het instellen van de vordering)
3.12.
[gedaagde] voert als primair verweer dat [eiser] te laat is met de vordering en daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Hij voert daarbij aan dat [eiser] de onjuiste rechtsingang heeft gekozen en daarom de procedure niet tijdig bij het hof aanhangig heeft gemaakt.
3.13.
Dat verweer gaat niet op. Artikel 1064a lid 1 Rv bepaalt dat de vordering tot vernietiging wordt ingesteld bij het gerechtshof van het ressort waarin de plaats van arbitrage is gelegen. In artikel 1064a lid 2 Rv is bepaald dat de bevoegdheid tot het instellen van de vordering tot vernietiging vervalt drie maanden na de dag van verzending van het vonnis dan wel, als partijen zijn overeengekomen dat het vonnis zal worden gedeponeerd bij de griffie van de rechtbank, drie maanden na de dag van deponering. Niet in geschil is dat [eiser] de dagvaarding met de vordering tot vernietiging binnen deze termijn heeft uitgebracht. Dat [gedaagde] is gedagvaard voor de rechtbank in plaats van voor het hof, betekent niet dat de vordering niet op tijd is ingesteld: het betekent alleen dat de zaak niet behoort tot de absolute bevoegdheid van de rechter bij wie de zaak aanhangig is gemaakt. De wet bepaalt dat de rechter zich in dat geval onbevoegd verklaard en, als een andere gewone rechter wel bevoegd is, de zaak verwijst naar deze rechter (artikel 72 en 73 Rv). De rechtbank heeft dat gedaan door zich onbevoegd te verklaren en de zaak te verwijzen naar het hof. Daarmee is de zaak aanhangig geworden bij dit hof. Consequenties voor de hiervoor bedoelde termijn heeft dit verder niet. De vordering is dus tijdig ingesteld, zodat [eiser] ontvankelijk is in zijn vordering.
Toetsingskader
3.14.
Volgens artikel 1065 Rv kan vernietiging van een arbitraal vonnis slechts plaatsvinden op een of meer van de navolgende gronden:
a. een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt;
b. het scheidsgerecht is in strijd met de daarvoor geldende regelen samengesteld;
c. het scheidsgerecht heeft zich niet aan de opdracht gehouden;
d. het vonnis is niet overeenkomstig het in artikel 1057 bepaalde ondertekend of niet met redenen omkleed;
e. het vonnis, of de wijze waarop dit tot stand kwam, is in strijd met de openbare orde.
3.15.
Strijd met de openbare orde bestaat als de inhoud van het arbitraal vonnis in strijd is met dwingend recht van een zo fundamenteel karakter dat de naleving ervan niet door beperkingen van procesrechtelijke aard mag worden verhinderd. [1] De wijze waarop het arbitraal vonnis tot stand is gekomen, is onder meer in strijd met de openbare orde als het scheidsgerecht heeft gehandeld in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor. [2] Een arbitraal vonnis kan ook in strijd zijn met de openbare orde op de grond dat arbiters niet onpartijdig en onafhankelijk (zouden) zijn geweest. [3]
Rechterlijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid
3.16.
In dit geval staat vast dat de scheidslieden zijn benoemd met het oog op hun specifieke deskundigheid: dat volgt uit de beschikking van de kantonrechter van 2 december 2020 en partijen gaan daar ook van uit. Dat geldt in het bijzonder ook voor [naam3] , die vanwege zijn expertise als rentmeester en taxateur is benoemd. Het ligt dan ook voor de hand dat een deskundigenbericht (van een externe taxateur) niet nodig was om de voor de verdeling benodigde waardering van de onroerende zaken te verkrijgen, dit omdat de scheidslieden zich daarover zelfstandig een oordeel konden vormen en [naam3] zelf het onderzoek daarvoor kon doen. Uit de verklaring van partijen tijdens de mondelinge behandeling bij het hof blijkt dat tijdens de hoorzitting van de commissie van scheidslieden op 7 juni 2021 is besproken hoe de behandeling zou verlopen, dat partijen hebben begrepen dat [naam3] de taxatie zou uitvoeren en dat zij ermee hebben ingestemd dat de commissie de beoordeling mede op dit eigen onderzoek zou baseren. Zoals zij hebben verklaard, waren zij ook aanwezig bij de opname van de gebouwen en gronden op 7 juni 2021 en 11 januari 2023. Zij waren dus ook betrokken bij de uitvoering van het onderzoek. Tegen deze achtergrond kan niet worden gezegd dat de scheidslieden het beginsel van onafhankelijkheid en onpartijdigheid hebben geschonden doordat één van de scheidslieden zelf de taxatie van de onroerende zaken heeft verricht. [4]
3.17.
De opmerking in het taxatierapport die [eiser] in dit verband nog noemt, houdt het volgende in: “De ondergetekenden verklaren niet eerder betrokken te zijn geweest bij het te taxeren object. Er is ook in ander opzicht geen sprake van conflicterende belangen.” Die opmerking moet worden begrepen in samenhang met de (direct daaraan voorafgaande) beschrijving van de opdracht en opdrachtnemer in het rapport. Deze verwijst naar de beschikking van de kantonrechter van 2 december 2020 (waarin de scheidslieden zijn benoemd) en vermeldt uitdrukkelijk dat de taxatie is verricht door [naam3] . Het rapport laat er dan ook geen misverstand over bestaan dat hij als scheidsman bij de zaak was betrokken en in dat kader deze taxatie deed. De geciteerde opmerking moet dan ook zo worden begrepen dat de taxateur geen andere betrokkenheid heeft gehad bij het te taxeren object dan deze en dat er ook overigens geen conflicterende belangen voor hem zijn. De juistheid daarvan heeft [eiser] verder niet bestreden. Het hof ziet ook hierin dus geen aanwijzing voor een gebrek aan onafhankelijkheid en onpartijdigheid.
3.18.
Gelet op het voorgaande ziet het hof geen grond voor het oordeel dat de arbitrale vonnissen in strijd zijn met de openbare orde omdat de scheidslieden niet onpartijdig en onafhankelijk zouden zijn geweest.
Hoor en wederhoor
3.19.
Het arbitrale eindvonnis is gewezen mede op basis van de door [naam3] verrichte taxatie van de gemeenschappelijke onroerende zaken, zonder dat partijen de gelegenheid hebben gehad zich uit te laten over het taxatierapport. Daarmee heeft de commissie van scheidslieden gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor. Dat niet alleen [eiser] , maar ook [gedaagde] niet heeft kunnen reageren op het rapport doet niet af aan dat gebrek. Dat de commissie bekend was met het standpunt van [eiser] dat de betreffende onroerende zaken moeten worden gewaardeerd op basis van de ‘complexwaarde’, omdat [gedaagde] al eigenaar is van het woonhuis en bij toedeling van de onroerende zaken de beschikking krijgt over het hele complex, en dat de commissie dat standpunt dus in de beoordeling heeft kunnen betrekken, betekent ook niet dat [eiser] geen gelegenheid meer hoefde te krijgen om te reageren op het taxatierapport. Dat zou alleen anders zijn als partijen vooraf op niet voor misverstand vatbare wijze te kennen zouden hebben gegeven dat zij afstand doen van hoor en wederhoor op dit punt. Dat dit het geval was, is niet gesteld en is ook niet gebleken. De conclusie is dan ook onontkoombaar dat de wijze waarop het arbitrale eindvonnis tot stand is gekomen in dit opzicht in strijd is met de openbare orde.
Overige kritiek van [eiser] op de arbitrale vonnissen
3.20.
Wat [eiser] in de dagvaarding verder naar voren heeft gebracht over de door de commissie van scheidslieden gehanteerde uitgangspunten - dat de scheidslieden geen rekening hebben gehouden met nagekomen aflossingsverplichtingen en voorbij zijn gegaan aan het waarde-overzicht van de roerende zaken dat partijen zelf hebben opgesteld - vraagt om een inhoudelijke toetsing van de arbitrale vonnissen waarvoor de vernietigingsprocedure geen ruimte laat. Een grond voor vernietiging levert het gestelde niet op. Het hof zal hierop dan ook verder niet ingaan.
3.21.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] verder aangevoerd dat hij in de arbitrale procedure telkens aandacht heeft gevraagd voor het antwoord op de vraag op welke wijze [gedaagde] vóór het toetreden van [eiser] zijn woning via de boeken van de vof heeft betaald. Hij vindt dat die vraag nog steeds niet naar behoren is beantwoord. Voor zover [eiser] heeft bedoeld dit als grond voor vernietiging aan te voeren, is hij daarmee te laat. Artikel 1064a Rv bepaalt immers dat alle gronden tot vernietiging, op straffe van verval van het recht daartoe, in de dagvaarding moeten worden voorgedragen. In de dagvaarding heeft [eiser] dit punt niet aan de orde gesteld. Maar ook als het hof daaroverheen zou stappen, zou dat niet tot een ander oordeel leiden. Naar het hof begrijpt, doelt [eiser] met het voorgaande op de discussie over de schulden van [gedaagde] in verband met de onttrekking van kapitaal voor de aankoop van de bedrijfswoning c.q. het kapitaalverschil bij de toetreding van [eiser] tot de vof, waarover de commissie in het tweede tussenvonnis en eindvonnis heeft beslist. Uit de stellingen van [eiser] volgt wel dat hij het niet eens is met die beslissingen, maar niet dat er een wettelijke grond bestaat voor vernietiging van de arbitrale vonnissen op dit punt. Hetzelfde geldt voor de opmerking dat de woorden van [eiser] verkeerd zijn uitgelegd door de scheidslieden. Het hof begrijpt dat [eiser] daarmee met name doelt op de vaststelling in het tweede tussenvonnis (rov. 20) dat partijen het erover eens zijn dat [eiser] zijn activiteiten zal verplaatsen en dat [gedaagde] op de locatie blijft. Zoals [eiser] tijdens de zitting heeft verklaard, bedoelde hij slechts dat hij zijn onderneming wel wilde verplaatsen, maar alleen als dat uit zou kunnen. Ook dit vraagt om een inhoudelijke toetsing van de arbitrale vonnissen, waarvoor de vernietigingsprocedure geen ruimte biedt. Een grond voor vernietiging van de arbitrale vonnissen levert het niet op. Ook op deze kwesties zal het hof daarom verder niet ingaan.
3.22.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] ten slotte nog aangevoerd dat hij zich (niet alleen over het taxatierapport van de onroerende zaken, maar ook) over het taxatierapport van de roerende zaken niet heeft kunnen uitlaten. Ook dit heeft [eiser] echter niet als grond voor vernietiging in de dagvaarding aangevoerd en moet dus buiten beschouwing blijven.
De conclusie
3.23.
De wijze waarop het arbitrale eindvonnis tot stand is gekomen, is in strijd met de openbare orde omdat partijen geen gelegenheid hebben gehad zich uit te laten over het taxatierapport van de onroerende zaken behorende tot het vennootschapsvermogen, zodat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Dit levert in beginsel een grond voor vernietiging van het arbitrale eindvonnis op. Dat geldt niet alleen voor de beslissing over de waardering van de onroerende zaken, maar ook voor de beslissingen die daarop voortbouwen (in de eindafrekening). Het geldt niet voor het resterende deel van de beslissingen in het eindvonnis, voor zover dit gelet op de inhoud en strekking van het vonnis niet in onverbrekelijk verband met het te vernietigen deel staat (zie artikel 1065 lid 5 Rv). Dit betreft kort gezegd de beslissing dat de onroerende zaken worden toebedeeld aan [gedaagde] , onder de verplichting dat hij de daaraan verbonden hypothecaire geldlening overneemt, de beslissing over de waardering van de machines en het bedrag dat [eiser] in verband met de overbedeling op dat punt aan [gedaagde] moet betalen, en de beslissingen over de overgelopen schulden van de vof, de schulden van [gedaagde] aan de vof, de gezamenlijk te dragen kosten en de overgeboekte crediteuren. Er is ook geen reden om de tussenvonnissen te vernietigen, omdat deze niet door de vernietigingsgrond worden geraakt.
3.24.
Ook al raakt het geconstateerde gebrek aan de openbare orde, het leent zich wel voor herstel: door de commissie van scheidslieden in staat te stellen alsnog hoor en wederhoor toe te passen en een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming daarvan. Het hof ziet geen reden voor twijfel dat de commissie van scheidslieden dat naar eer en geweten, onafhankelijk en onpartijdig, zal doen. Het hof zal de vernietigingsprocedure daarom schorsen op de voet van artikel 1065a Rv om de commissie in staat te stellen de grond voor vernietiging ongedaan te maken door heropening van het arbitraal geding.
3.25.
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
schorst deze vernietigingsprocedure voor de duur van zes maanden om de commissie van scheidslieden in staat te stellen de in dit arrest geconstateerde grond voor vernietiging van het door de commissie van scheidslieden gewezen arbitrale vonnis van 16 mei 2023 ongedaan te maken;
4.2.
verwijst de zaak naar de commissie van scheidslieden voor het hiervoor in 4.1 genoemde doel;
4.3.
wijst de commissie van scheidslieden op het bepaalde in artikel 1065a lid 2 en 3 Rv;
4.4.
draagt de griffier van het hof op een afschrift van deze beslissing toe te zenden aan de voorzitter van de commissie van scheidslieden, mr. ing. C.F. van Helvoirt;
4.5.
verwijst de zaak naar de roldatum van 20 mei 2025 voor uitlating van partijen met het oog op de door het hof op de voet van artikel 1065a lid 4 Rv te nemen beslissing;
4.6.
houdt iedere verdere beslissing aan, waaronder de beslissing over de proceskosten.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, M.S.A. van Dam en M.G. van ‘t Westeinde, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 november 2024.

Voetnoten

1.Zie o.a. HR 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1645 (rov. 5.4.9).
2.Zie o.a. HR 18 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1003, NJ 1994, 449 (rov. 3.3 en 3.4).
3.Zie o.a. HR 18 februari 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1266, NJ 1994/765 (rov. 3.7 en 3.8).
4.Vgl. HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AV7405 (rov. 3.3.2-3.3.4).