ECLI:NL:GHARL:2024:679

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
200.334.904/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheidstoets (spoed)machtiging uithuisplaatsing, bekrachtiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikkingen van de kinderrechter van 4 oktober 2023 en 18 oktober 2023 aangevochten, waarin machtigingen tot uithuisplaatsing van haar kind bij de vader zijn verleend. De moeder heeft op 24 september 2023 haar relatie met de vader verbroken en er zijn zorgen gerezen over haar gedrag, wat leidde tot een acute stressstoornis met psychotische kenmerken. De kinderrechter heeft op verzoek van de raad voor de kinderbescherming de minderjarige onder toezicht gesteld en een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing verleend. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de moeder, de vader, vertegenwoordigers van de raad en de gecertificeerde instelling aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat er op het moment van de machtiging sprake was van onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige, en dat de kinderrechter terecht heeft besloten tot uithuisplaatsing. De moeder heeft betoogd dat er minder ingrijpende maatregelen mogelijk waren, maar het hof oordeelt dat de situatie van de moeder op dat moment niet veilig was voor de kinderen. De bestreden beschikkingen zijn bekrachtigd, en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.334.904/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 227166 en 145363)
beschikking van 25 januari 2024
in de zaak van
[verzoekster](de moeder),
die woont in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. C. Kamp-Wiggers te Leek.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen,
en
[de vader](de vader),
die woont in [woonplaats1] ,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen(de GI),
locatie Assen.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland van 4 oktober 2023 (locatie Groningen) en 18 oktober 2023 (locatie Assen), uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 20 november 2023;
- een brief van de raad van 22 december 2023 met bijlagen;
- een journaalbericht namens de moeder van 22 december 2023 met bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 9 januari 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- een vertegenwoordiger van de raad,
- twee vertegenwoordigers van de GI, en
- de vader.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2022, over wie zij beiden het ouderlijk gezag uitoefenen.
De ouders hebben van 2018 tot eind september 2023 samengewoond. De moeder heeft op 24 september 2023 deze relatie verbroken.
3.2
De moeder heeft eerder een affectieve relatie gehad met de heer [naam1] , uit welke relatie [in] 2014 [de minderjarige2] is geboren. De moeder en de heer [naam1] oefenen beiden het ouderlijk gezag over hem uit. [de minderjarige2] woont bij de moeder.
3.3
Op 25 september 2023 zijn er zorgen gerezen over de moeder en haar gedrag. Op die dag heeft zij namelijk op een ongebruikelijk vroeg tijdstip met [de minderjarige2] en [de minderjarige1] , allen nog in de pyjama, de woning verlaten. Zij was op dat moment onder invloed van stress door relatieproblematiek. Zij heeft die dag onder andere bij de politie melding gedaan van seksueel misbruik van de kinderen door de vader van [de minderjarige1] . Na de hele dag te hebben rondgereden heeft de moeder de kinderen uiteindelijk afgeleverd bij de kinderopvang.
Op 26 september 2023 heeft Veilig Thuis Drenthe (VTD) met de moeder en met de huisarts gesproken en hierbij is bij de moeder zorgelijk en onnavolgbaar gedrag met psychotische kenmerken waargenomen. Dit heeft geleid tot doorverwijzing naar de GGZ. De psychiater van de GGZ stelde op basis van de gesprekken met de moeder de diagnose dat zij een acute stressstoornis had, met kenmerken van een manische psychose. De GGZ heeft hierbij aangegeven dat de moeder niet alleen kan zijn met de kinderen en tevens dat nader onderzoek noodzakelijk was om aanvullende diagnoses te kunnen stellen. Uiteindelijk is de werkdiagnose acute stressstoornis, zich uitend in een hypomaan beeld, gesteld.
3.4
[de minderjarige1] verbleef, in overleg met de moeder, sinds 28 september 2023 tijdelijk met vader bij opa en oma (vaderszijde).
3.5
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 4 oktober 2023, heeft de kinderrechter op verzoek van de raad [de minderjarige1] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 4 januari 2024. Bij diezelfde beschikking heeft de kinderrechter een (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] bij de vader voor de duur van vier weken en is de beslissing voor het overige aangehouden.
3.6
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 18 oktober 2023 heeft de kinderrechter de beschikking van 4 oktober 2023 bekrachtigd en een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] bij de vader tot 4 januari 2024.
Verder heeft de kinderrechter bepaald dat - voor zover de raad de (definitieve) ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] ook na 4 januari 2024 noodzakelijk acht - de raad en de overige belanghebbenden zullen worden gehoord ter zitting van 13 december 2023.
3.7
De raad heeft een onderzoek ingesteld en gerapporteerd op 30 november 2023. Het advies van de raad ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing is om deze na 4 januari 2024 niet te verlengen. Wel verzoekt de raad om [de minderjarige1] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van zes maanden. Dit verzoek van de raad is behandeld ter zitting van de rechtbank op 13 december 2023.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 4 oktober 2023 en 18 oktober 2023. Ter zitting is namens de moeder verklaard dat zij het door haar ingestelde hoger beroep aldus wenst te beperken dat dit zich alleen richt tegen de bij genoemde beschikkingen verleende machtigingen tot uithuisplaatsing, aangezien op grond van artikel 807 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) hoger beroep tegen een voorlopige ondertoezichtstelling niet mogelijk is.
De moeder verzoekt het hof aldus de beschikkingen van 4 oktober 2023 en 18 oktober 2023 deels te vernietigen en de verzoeken van de raad tot het verlenen van machtigingen tot uithuisplaatsing alsnog af te wijzen.
4.2
De raad, de GI en de vader hebben tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

De rechtmatigheidstoets
5.1
De periode waarvoor een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] is verleend, is op 4 januari 2024 verstreken. Gelet op het door artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtigingen te laten toetsen en behoort aan haar niet haar procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.
De (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing
5.2
Ingevolge artikel 1:265b eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter de raad op diens verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.3
Op basis van artikel 800 lid 3 Rv kan de beschikking tot machtiging van de gecertificeerde instelling om een minderjarige uit huis te plaatsen alleen dan aanstonds worden gegeven, indien de behandeling niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige. Deze beschikking verliest haar kracht na verloop van twee weken, tenzij de belanghebbenden binnen deze termijn in de gelegenheid zijn gesteld hun mening kenbaar te maken.
5.4
Vast staat dat in deze zaak voldaan is aan de procedurele eis dat de belanghebbenden binnen twee weken na verlening van de spoedmachtiging in de gelegenheid zijn gesteld hun mening kenbaar te maken.
5.5
De moeder verzoekt het hof alsnog te beoordelen of er met het oog op de uithuisplaatsingen voldaan was aan de voorwaarde van onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige, waarbij zij stelt dat dit niet het geval was. De moeder stelt dat zij na de voor haar stressvolle dag op 25 september 2023 in ieder geval goed in samenwerking is gekomen met de hulpverlening, een rustpauze heeft genomen en op 4 oktober 2023 weer volledig in staat was om de zorg voor de kinderen op te pakken. De moeder voert aan dat hulpverlening in een vrijwillig kader had kunnen worden uitgevoerd. Volgens de moeder hadden er veel minder ingrijpende middelen kunnen en moeten worden ingezet, in plaats van de uitgesproken (spoed)maatregelen. Er had direct ingezet moeten worden op eventuele hulp in de thuissituatie van de moeder, waarbij [de minderjarige1] weer bij de moeder zou zijn. Dat is helemaal niet geprobeerd, terwijl de moeder altijd heeft aangegeven dat zij wil samenwerken met de hulpverlening.
5.6
Het hof beantwoordt de vraag of ten tijde van het verlenen van de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing sprake was van onmiddellijk en ernstig gevaar voor [de minderjarige1] bevestigend. Het hof vindt dan ook dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen en neemt de overwegingen van de kinderrechter in de beschikkingen van 4 en 18 oktober 2023 na eigen onderzoek hier over. Het hof voegt het volgende toe.
5.7
Zoals ook de raad heeft geconstateerd, ontbrak bij de moeder, zowel op 4 oktober 2023 als op 18 oktober 2023, toen de bestreden beschikkingen werden gegeven, inzicht in de ernst van de situatie. Duidelijk is dat de moeder op 25 september 2023 niet “slechts,” zoals zij heeft aangevoerd, verkeerde keuzes heeft gemaakt, maar dissociatief is geweest en onnavolgbaar gedrag heeft laten zien. De ernst van de situatie bestond mede hierin dat de moeder op en na 25 september 2023 geen juist beeld meer had van de realiteit en in een toestand verkeerde waarin zij, naar het oordeel van artsen en hulpverleners, niet langer in staat kon worden geacht de veiligheid van de kinderen te waarborgen. De raad heeft over de toestand van de moeder onweersproken gesteld dat de moeder ook op 4 oktober 2023 nog niet in de realiteit leek te verkeren, en dat het de raad toen niet is gelukt met haar tot afspraken te komen over alternatieven voor een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Verder was, afgaande op de informatie van de GI, de toestand van de moeder ook na
4 oktober 2023 niet kenbaar gewijzigd. Communicatie met de moeder was lastig en zij was niet in staat te reflecteren op het gebeuren en de impact van haar handelen op de kinderen. Ten tijde van de bestreden beschikkingen was volstrekt onduidelijk of de moeder in staat was de veiligheid van de kinderen te waarborgen. Niettemin bestond er een reële kans dat zij de kinderen weer bij hun vaders weg zou halen, omdat zij zelf in de veronderstelling verkeerde dat zij de zorg voor de kinderen weer op zich kon nemen. Ook de vader, die al die tijd contact heeft gehad met de moeder, heeft zich tijdens de zitting bij het hof op het standpunt gesteld dat het noodzakelijk was dat de machtiging uithuisplaatsing voor [de minderjarige1] tot 4 januari 2024 werd verleend.
Deze omstandigheden maken dat de machtigingen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] terecht zijn verleend.

6.De slotsom

De bestreden beschikkingen moeten, voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof, worden bekrachtigd.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 4 oktober 2023, en de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 18 oktober 2023, beide betrekking hebbend op [de minderjarige1] , geboren [in] 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van Dijk, mr. M.A.F. Veenstra en mr. M.M. Lorist, bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier, en is op 25 januari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.