ECLI:NL:GHARL:2024:6784

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
200.333.542/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsopdracht aan vader over een door dochter betwiste lening; bewijs niet geleverd

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, heeft de appellant, de vader, hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een betwiste lening die de vader zou hebben verstrekt aan zijn dochter, de geïntimeerde. De vader stelde dat zijn dochter een schuldbekentenis had getekend voor een lening van € 8000, die verband hield met de aankoop van een auto. Echter, het hof oordeelde dat de vader niet in staat was om het bewijs te leveren dat zijn dochter daadwerkelijk de handtekening onder de schuldbekentenis had gezet. Tijdens de procedure zijn beide partijen als getuigen gehoord, en de vader heeft verklaard dat zijn dochter de auto van hem had gekocht, maar zijn verklaring werd met terughoudendheid beoordeeld vanwege zijn eerdere aangifte van uitkeringsfraude tegen zijn dochter. De dochter ontkende de lening en verklaarde dat zij de auto als geschenk van haar vader had gekregen. Het hof concludeerde dat het bewijs niet was geleverd en bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij de vader werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de dochter.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.333.542/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen 9884314
arrest van 5 november 2024
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. H. Veldman te Roden,
tegen
[geïntimeerde],
die woont op een geheim adres,
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. M.S. Scheffers te Hoogezand.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

Na het arrest van 23 oktober 2024 zijn partijen als getuigen gehoord, en is het hof opnieuw gevraagd uitspraak te doen. Van de verhoren is proces-verbaal opgemaakt.

2.De verdere beoordeling

2.1
[appellant] is toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat de handtekening onder de schuldbekentenis van [geïntimeerde] is. Dat bewijs heeft hij niet geleverd. Het hof licht dat hierna toe.
2.2
Het enige bewijs dat is geleverd ter ondersteuning van het standpunt van [appellant] is zijn eigen partijverklaring: volgens hem heeft “gedaagde” – zo noemt hij haar nu liever – zijn Ford Fiësta van hem gekocht. Zij mocht daar vanaf januari 2016 in gaan rijden, maar daar stond naar zijn zeggen wel een lening van € 8000 tegenover voor de koop van die auto. Daarvoor zou zij een schuldbekentenis hebben getekend met een goedschrift. [appellant] heeft daarover verklaard: “Ik heb de tekst daarvan thuis op de computer gemaakt en uitgeprint. Daar was zij niet bij; tussen 17.00 en 19.00 uur ben ik met die tekst bij haar langs gegaan. Zij heeft die vervolgens getekend en het goedschrift geschreven. Ik ben zeker van dat moment op de dag, omdat ik daarvoor de hele dag bezig was geweest.”
2.3
Er is aanleiding deze verklaring met de nodige terughoudendheid te beoordelen. [appellant] heeft namelijk tegelijkertijd bevestigd dat hij aangifte tegen zijn dochter heeft gedaan van uitkeringsfraude omdat zij dan haar huis uit zou moeten en niet meer voor haar zoon [de zoon] zou kunnen zorgen. Deze zou vervolgens bij [naam1] kunnen gaan wonen. Dergelijk handelen met een dergelijk motief wijst op een zorgwekkend gebrek aan moreel besef bij [appellant] in zijn pogingen weer invloed te krijgen op de opvoeding van zijn kleinzoon. Die constatering draagt bij aan de geloofwaardigheid van het verwijt dat zijn dochter hem maakt: zij kon de auto krijgen omdat “zijn jongetje” (zo noemde hij [de zoon] ) dan in een veilige auto kon rijden. [geïntimeerde] heeft daarover verklaard: “Het ging niet om mij. De verhouding tussen mij en mijn vader is nooit goed geweest, net zo min als met zijn andere kinderen. [de zoon] is mijn alles. Ik hoorde mijn vader zeggen dat ik hem bij hem heb gedumpt. Die opmerking is onderdeel van een proces van pure leugens die hij in de rondte gooit. Ik heb ook nooit een probleem met de gemeente gehad over deze auto. Het voorstel van mijn vader hadden wij al eerder besproken en ik heb dat toen ook aan de gemeente voorgelegd. Het was geen probleem als ik deze auto zou krijgen, omdat ik een alleenstaande ouder ben en de vermogensgrens geen belemmering was.
Uit het appverkeer blijkt duidelijk dat ik erover twijfelde of ik dit aanbod wel moest accepteren, juist omdat het feit dat ik met mijn vader geen goede band had door hem niet onder stoelen of banken werd gestoken. Het ging dus niet om mij; hij zag mij op dat moment al niet meer als zijn dochter. Het ging om [de zoon] , maar volgens mij eigenlijk zelfs meer om mijn vader.”
2.4
In lijn met het gevoerde verweer heeft [geïntimeerde] van haar kant verder verklaard de schuldbekentenis pas voor het eerst bij de stukken van de advocaat te hebben gezien. Zij houdt vol de auto te hebben gekregen: “De Ford Fiësta heb ik indertijd van mijn vader gekregen. Ik reed tot dat moment nog in een Clio die aan zijn einde was. Mijn vader kwam toen met het voorstel om zijn auto aan mij te geven. Die auto stond eigenlijk alleen maar in zijn garage. Mijn vader reed er nauwelijks in.”
2.5
Deze versie van de gebeurtenissen vindt steun in het al genoemde appverkeer, waaruit blijkt dat [geïntimeerde] een vriendin ten tijde van de beweerdelijke ondertekening heeft geschreven dat zij een auto van haar vader had gekregen en dat hij toen heeft opgemerkt dat zij toch “de hele boel” zou erven als hij zou komen te overlijden. [appellant] heeft als getuige bevestigd dat [geïntimeerde] indertijd als enige erfgenaam in zijn testament was aangewezen, onder uitsluiting van zijn andere kinderen, met wie hij ook geen contact meer heeft.
2.6
Naast het al besproken appverkeer heeft [geïntimeerde] een verklaring overgelegd die haar kant van het verhaal eveneens ondersteunt: Volgens [naam2] heeft [appellant] tegen hem gezegd dat hij zijn oude Ford aan [geïntimeerde] had gegeven: “Hij vond dat [geïntimeerde] een goede auto nodig had zodat zijn kleinzoon [de zoon] in een veilige auto zou rijden … En hij wou toch een andere auto dus [geïntimeerde] mocht zijn oude hebben, zo vertelde hij mij. Uit niets bleek dat zij hiervoor moest betalen.”
2.7
Een en ander kan slechts leiden tot de conclusie dat het opgedragen bewijs niet is geleverd. Daarop strandt het hoger beroep. [appellant] zal worden veroordeeld tot betaling van de kosten die [geïntimeerde] in deze procedure heeft gemaakt.

3.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 21 maart 2023;
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
€ 343 aan procedurele kosten;
€ 1.716 aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten x appeltarief I);
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, M. Aksu en J.E. Wichers, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
5 november 2024.