ECLI:NL:GHARL:2024:6742

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
200.345.061/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over tijdelijke ontruiming huurwoning wegens groot onderhoud

In deze zaak heeft de woningcorporatie Stichting Lefier hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in Groningen, dat op 18 juli 2024 werd uitgesproken. De kantonrechter had de vorderingen van Lefier grotendeels toegewezen, maar met een termijn voor gedeeltelijke ontruiming van de woning van de geïntimeerde, die tussen 24 juli en 21 augustus 2024 moest plaatsvinden. Lefier was het niet eens met deze termijn, omdat deze grotendeels samenviel met de noordelijke bouwvak, waardoor de uitvoering van het noodzakelijke onderhoud niet mogelijk was. Het hof heeft geoordeeld dat de termijn van de kantonrechter niet toereikend was en heeft de veroordeling aangepast. Het hof heeft bepaald dat de geïntimeerde zijn woning binnen drie dagen na betekening van het arrest gedeeltelijk moet ontruimen, voor een periode van maximaal vier weken, zodat het onderhoud kan worden uitgevoerd. Het hof heeft ook bepaald dat de kosten van het hoger beroep voor rekening van Lefier blijven, omdat het voor Lefier duidelijk had moeten zijn dat haar vordering niet in volle omvang toegewezen zou worden. Het arrest is gewezen op 29 oktober 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.345.061/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 11140825
arrest in kort geding van 29 oktober 2024
in de zaak van
Stichting Lefier,
die kantoor houdt in Groningen,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als eiseres,
hierna:
Lefier
advocaat: mr. S. Bosma te Heerenveen,
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1] ,
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
niet verschenen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Lefier heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in kort geding dat de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter) op 18 juli 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep, tevens houdende de grieven, van 15 augustus 2024;
  • het op 3 september 2024 verleende verstek.
1.2
Daarna heeft Lefier op 17 september 2024 het dossier aan het hof ter hand gesteld en heeft het hof een datum voor arrest bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1
Lefier is een woningcorporatie. Zij verhuurt de woning [adres] te [woonplaats1] aan [geïntimeerde] . Lefier voert planmatig c.q. groot onderhoud uit aan haar woningbestand (197 woningen) aan de [adres] . Dit uitgebreide onderhoud is gepland voor de periode oktober 2023 tot en met mei 2025 en vindt bloksgewijs plaats.
2.2
[geïntimeerde] heeft zich tegen een deel van het aangekondigde onderhoud verzet (met name tegen het type nieuw raam dat aan de zuidkant van zijn woning wordt geplaatst) en heeft de vrees geuit dat een en ander zal leiden tot een huurprijsverhoging.
2.3
Lefier heeft in kort geding gevorderd dat, kort gezegd, [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan dit groot onderhoud en tot het gedeeltelijk ontruimen van zijn woning zodat dit onderhoud kan worden uitgevoerd, dit op het door Lefier voorziene tijdstip, aansluitend op dat van de buurwoningen.
2.4
De kantonrechter heeft de vorderingen grotendeels toegewezen, maar heeft aan de ontruiming een termijn toegevoegd, namelijk dat de gedeeltelijke ontruiming moet plaatsvinden in de periode tussen 24 juli 2024 tot en met 21 augustus 2024.
2.5
Lefier is het met deze termijn niet eens; op zich is een periode van vier weken lang genoeg, maar de (noordelijke) bouwvak, die duurde van 5 augustus tot 23 augustus 2024, ligt grotendeels in deze periode, waardoor de door de kantonrechter bepaalde periode niet toereikend is voor de uitvoering van de te verrichten werkzaamheden.
2.6
Het hof zal de veroordeling aanpassen, op de hierna aan te geven wijze.

3.De beoordeling

3.1
Het hof gaat ervan uit dat Lefier nog steeds spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Volgens de planning zou blok G waartoe de woning van [geïntimeerde] behoort, in oktober 2024 moeten zijn gerenoveerd, waarna het naastgelegen blok H aan de beurt is. Het hof gaat ervan uit dat de renovatie van de woning van [geïntimeerde] ook tegelijkertijd met blok H kan worden uitgevoerd.
3.2
Het hof is van oordeel dat de door de kantonrechter genoemde periode die grotendeels valt in de noordelijke bouwvakperiode, niet toereikend is om het noodzakelijke onderhoud aan de door [geïntimeerde] gehuurde woning te verrichten.
3.3
Het hof zal onderdeel 5.3 van het vonnis vernietigen en vervolgens dat onderdeel van de veroordeling opnieuw formuleren als hierna aangegeven, erop neerkomende dat [geïntimeerde] zijn woning binnen drie dagen na betekening van het vonnis gedeeltelijk moet ontruimen op de door Lefier aan te geven wijze, voor de duur van maximaal vier weken, opdat Lefier het door haar aangekondigde onderhoud kan laten verrichten.
3.4
Uit het dossier blijkt niet dat de vaste termijn die de kantonrechter in zijn vonnis heeft genoemd is ingegeven door [geïntimeerde] . Lefier heeft ook niet gesteld dat [geïntimeerde] , nadat het vonnis was gewezen, heeft geweigerd om zijn woning te ontruimen in een andere periode dan door de kantonrechter is genoemd. Daarmee is niet gebleken dat dit hoger beroep noodzakelijk is om het doel van Lefier te bereiken, namelijk de uitvoering van het groot onderhoud aan de door [geïntimeerde] gehuurde woning, in een doorgaande stroom met het te plegen onderhoud aan de overige woningen in straat, waarmee efficiencyvoordelen worden behaald. Daarin ziet het hof aanleiding om te bepalen dat de kosten van dit hoger beroep voor rekening blijven van Lefier, waarmee de kosten van [geïntimeerde] voor zijn vergeefse verzet tegen onderdelen van het onderhoudsplan beperkt blijven tot de al door de kantonrechter opgenomen veroordeling in de kosten van de procedure bij de kantonrechter en de toegewezen buitengerechtelijke kosten. Daarbij acht het hof met name van belang dat het voor Lefier reeds vanaf het begin duidelijk had moeten zijn dat haar vordering – waarin de verplichting tot ontruiming niet uitdrukkelijk beperkt is tot een aantal dagen of weken – niet in volle omvang toegewezen zou worden. Het had dan ook op de weg van Lefier gelegen om op voorhand duidelijk te maken in welke periode de werkzaamheden konden plaatsvinden en hoeveel dagen of weken die werkzaamheden in beslag zouden nemen.
3.5
Het hof zal bepalen dat de veroordeling in dit arrest ook uitgevoerd kan worden als [geïntimeerde] verzet instelt tegen dit arrest (uitvoerbaar bij voorraadverklaring).

4.De beslissing

Het hof:
4.1
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Groningen van 18 juli 2024, uitsluitend voor zover het betreft de veroordeling onder 5.3, bekrachtigt dat vonnis voor het overige voor zover in hoger beroep aangevochten en beslist, in zoverre opnieuw rechtdoende, als volgt:
4.2
veroordeelt [geïntimeerde] om binnen drie dagen na betekening van dit arrest de gehuurde woning aan de [adres] te [woonplaats1] gedeeltelijk en tijdelijk te ontruimen op de wijze zoals door Lefier wordt aangegeven, namelijk voor de duur van de uitvoering van de werkzaamheden zoals genoemd onder punt 5.1 van het vonnis van 18 juli 2024, doch voor maximaal vier weken. Een en ander onder afgifte van de sleutels aan Lefier om deze werkzaamheden te kunnen uitvoeren. Als [geïntimeerde] hieraan geen gevolg geeft mag Lefier de gehuurde woning gedeeltelijk en tijdelijk (laten) ontruimen voor dit doel en de tijdsduur van maximaal vier weken;
4.3
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.4
bepaalt dat Lefier de eigen kosten draagt van de procedure in hoger beroep;
4.5
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, O.E. Mulder en A.A.J. Smelt en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
29 oktober 2024.