ECLI:NL:GHARL:2024:6661

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
200.327.987/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de verkoop van een maatschapsaandeel en de ontbinding van de koopovereenkomst

In deze zaak heeft Promile B.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, dat op 29 maart 2023 is gewezen. De zaak betreft een geschil tussen Promile B.V. en [geïntimeerde] over de verkoop van een maatschapsaandeel en de financiële afwikkeling van de beëindigde maatschap. De rechtbank had geoordeeld dat partijen in april 2021 waren overeengekomen dat Promile het aandeel van [geïntimeerde] in de maatschap zou overnemen voor een bedrag van € 350.000. Promile heeft in hoger beroep vijf grieven ingediend en haar eis gewijzigd, maar het hof heeft deze grieven verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelde dat er voldoende wilsovereenstemming was over de koopovereenkomst en dat de argumenten van Promile niet opgingen. Het hof heeft ook geoordeeld dat er geen sprake was van een tekortkoming van [geïntimeerde] in de nakoming van de maatschapsovereenkomst. De proceskosten zijn voor rekening van Promile, die in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.327.987/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 531851
arrest van 29 oktober 2024
in de zaak van
Promile B.V.,
die is gevestigd in Hilversum,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
Promile,
advocaat: mr. E.H.J. aan de Stegge te 's-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats1] ,
en bij de rechtbank optrad als eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. D.H.J. Hooreman te Utrecht.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Alleen Promile is in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad dat op 29 maart 2023 is gewezen. Bij de rechtbank heeft [geïntimeerde] gedagvaard Promile en Tandartsenpraktijk Den2 BV (hierna TPDen2). Vervolgens heeft Promile TPDen2 in vrijwaring opgeroepen. Promile en TPDen2 hebben tegeneisen ingesteld. De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerde] deels toegewezen, de tegeneisen afgewezen en de vordering in vrijwaring van Promile tegen TPDen2 toegewezen.
1.2
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
• de dagvaarding in hoger beroep van Promile van 12 april 2023
• de memorie van grieven, tevens wijziging van eis in reconventie van Promile (met producties) van 10 oktober 2023
• de memorie van antwoord van [geïntimeerde] met incidentele vordering tot niet-ontvankelijkheid van Promile (met producties) van 19 december 2023
• een akte van Promile (met producties) van 16 januari 2024
• de incidentele conclusie van Promile strekkende tot het toelaten van Tandartsenpraktijk Den2 BV te Hilversum (ook vertegenwoordigd door mr aan de Stegge) als gevoegde partij aan de zijde van Promile van 16 januari 2024
• het H14 formulier van Promile van 16 januari 2023 waarbij zij bezwaar maakt tegen de incidentele vordering van [geïntimeerde] in de memorie van antwoord
• het H16 formulier van [geïntimeerde] van 17 januari 2024 waarbij hij bezwaar maakt tegen de incidentele vordering van Promile
1.3
Het hof merkt op dat [geïntimeerde] niet in de gelegenheid is geweest ter reageren op de producties 33 t/m 35 die Promile bij akte van 16 januari 2024 in het geding heeft gebracht. [geïntimeerde] is daardoor, gelet op de hierna te geven beslissing van het hof, echter niet benadeeld.
1.4
Verder heeft de rolraadsheer bij rolbeschikking van 23 januari 2024 TPDen2 niet-ontvankelijk verklaard in haar incidentele vordering tot voeging en de incidentele vordering van Promile om TPDen2 toe te laten als gevoegde partij afgewezen. Het bezwaar van Promile, dat het niet-ontvankelijkheidsverweer dat door [geïntimeerde] in de memorie van antwoord is gevoerd niet toelaatbaar is, is verworpen.
1.5
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof een datum voor arrest bepaald. Ook in de kort geding procedures die tussen partijen bij dit hof aanhangig zijn onder de nummers 200.313.584 en 200.329.340 is een datum voor arrest bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1
[naam1] , bestuurder en enig aandeelhouder van Promile, en [geïntimeerde] waren studievrienden. In 2001 zijn zij samen in maatschapsvorm de Tandartsenpraktijk Den2 begonnen. [naam1] heeft in 2007 Promile opgericht en zijn maatschapsaandeel in die vennootschap ingebracht.
2.2
[geïntimeerde] heeft de maatschap opgezegd tegen 31 oktober 2021. Promile heeft de tandartsenpraktijk voortgezet en heeft deze ingebracht in de voor dat doel opgerichte vennootschap TPDen2. De onderneming van de voormalige maatschap is dus voortgezet, maar over de financiële afwikkeling van de beëindigde maatschap werden partijen het niet eens.
2.3
In het kader van de beëindiging van de samenwerking zijn tussen partijen meerdere procedures gevoerd, onder meer bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad.
2.4
In de onderhavige bodemprocedure stond bij de rechtbank de vraag centraal of partijen in 2021 zijn overeengekomen dat Promile het aandeel van [geïntimeerde] in de maatschap overneemt tegen betaling van een koopsom van € 350.000 of dat de ontbonden maatschap financieel moet worden afgewikkeld krachtens de bepalingen van de maatschapsovereenkomst van 10 april 2021.
2.5
De rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, heeft in haar vonnis van 29 maart 2023 geoordeeld dat partijen, in afwijking van de bepalingen uit het maatschapscontract, zijn overeengekomen dat Promile het maatschapsaandeel van [geïntimeerde] overneemt tegen betaling van een bedrag van € 350.000 en heeft Promile veroordeeld tot betaling van dat bedrag aan [geïntimeerde] . De vorderingen van Promile in reconventie (die onder meer strekten tot opheffing van de door [geïntimeerde] gelegde beslagen en tot verklaring voor recht dat [geïntimeerde] tekort is geschoten in de nakoming van de maatschapsovereenkomst, dan wel onrechtmatig jegens Promile heeft gehandeld door met de maatschap te concurreren) zijn afgewezen.
2.6
De bedoeling van het hoger beroep van Promile is dat de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog worden afgewezen en dat zijn vorderingen – zoals in hoger beroep gewijzigd – alsnog worden toegewezen. Promile heeft in dat verband vijf bezwaren (grieven) tegen het vonnis geformuleerd. Verder heeft Promile haar eis gewijzigd. Het hof zal deze bezwaren verwerpen, de gewijzigde vordering afwijzen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigen. Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot dat oordeel komt, na eerst de relevante feiten te hebben weergegeven.

3.De feiten

3.1
[geïntimeerde] en [naam1] zijn met ingang van 1 mei 2001 een maatschap (Den2) met elkaar aangegaan met als doel het voor gemeenschappelijke rekening en risico uitoefenen van een gezamenlijke tandartspraktijk. In het maatschapscontract van 10 april 2001 zijn bepalingen opgenomen over het beëindigen van de overeenkomst en de gevolgen daarvan. [naam1] heeft zijn maatschapsaandeel in 2007 ingebracht in Promile.
3.2
In 2007 is Den2 Onroerend Goed BV (hierna: Den2OG) opgericht met [geïntimeerde] en Promile ieder als 50% aandeelhouder en bestuurder. Den2OG is eigenaar van het bedrijfspand waarin de tandartsenpraktijk wordt gedreven. Daarnaast zijn er ook op grond van huurovereenkomsten enkele andere (mond)zorgondernemingen in gevestigd (geweest), waaronder de orthodontistenpraktijk OMVL van [naam2] , de ex-echtgenote van [naam1] .
3.3
Vanaf begin 2021 is door problemen in de relationele sfeer in de maatschap een onhoudbare situatie tussen [naam1] en [geïntimeerde] ontstaan. De omstandigheid dat [geïntimeerde] en de (ex)echtgenote van [naam1] een relatie kregen, heeft daarbij een belangrijke rol gespeeld.
3.4
Op 12 april 2021 heeft [geïntimeerde] aan [naam1] een e-mail gestuurd met daarin, voor
zover van belang:
" (...) Gezien de moeite die je hebt om op de praktijk te zijn, lijkt me de beste optie dat ik
jou deel overneem. Mocht je dit niet willen dan bied ik mijn deel ter overname aan.
We kunnen de waarde van de praktijk laten taxeren of we kunnen een bedrag
onderling afspreken. Ik had zelf 350.000 euro in gedachte. Naar de OG toe zal de huurprijs genormaliseerd moeten worden. (...) "
3.5
Op 13 april 2021 heeft [naam1] aan [geïntimeerde] een e-mail gestuurd met daarin, voor
zover van belang:
"(...) Ik wil jouw praktijkdeel van Den2 voor 350.000 Euro overnemen met een
genormaliseerde (marktconforme) huurprijs naar Den2 OG BV. ( ...) "
3.6
Op 14 april 2021 om 9:45 uur heeft [naam1] aan [naam3] , voormalig accountant van [geïntimeerde] , Promile en de maatschap, een Whatsappbericht gestuurd met de volgende inhoud:
"Heb gisteren [geïntimeerde] zijn aanbod om zijn praktijkdeel over te nemen voor 350.000
Euro aanvaard."
3.7
Op 14 april 2021 om 14.47 uur heeft [geïntimeerde] aan [naam1] een e-mail gestuurd met daarin, ondermeer:
" (…) Als ik alle problemen en jouw gedragingen in ogenschouw neem, kan ik niet anders dan aan je vragen jouw deel van de praktijk aan mij aan te bieden.
In jouw mail geef je aan dat je de 350.000 euro voor Den2 acceptabel vindt.
In afwachting van de financiering kan jij, je lopende werkzaamheden afhandelen. Ik denk dan aan een periode tot 31 augustus, waarna jij de praktijk aan mij overdraagt. Ik stel ook voor om de huur aan de OG per 1 mei te verlagen naar een marktconforme prijs, zodat we het gebrek aan jouw omzet van de afgelopen en komende periode kunnen opvangen. In de tussentijd kunnen we ook even nadenken wat we met de OG willen gaan doen. Verkoop aan elkaar, verkoop aan een derde of onderbrengen bij een verhuurmaatschappij.
Gezien de recente ontwikkelingen, de zorg voor het personeel, de harmonie in de praktijk en met de andere huurders kan ik niet anders dan je vragen te heroverwegen of ik de praktijk niet van jou zal overnemen.
Aangezien het nog niet duidelijk is of we er onderling uitkomen, is overname door een grote
partij nog steeds een optie en lijkt het me wel verstandig om de afspraak van aankomende
vrijdag door te laten gaan. (...) "
3.8
[geïntimeerde] heeft de tussen partijen gesloten maatschapsovereenkomst bij e-mail van 28 april 2021 opgezegd.
3.9
Op 2 juni 2021 heeft [naam1] aan [geïntimeerde] een e-mail gestuurd met daarin, onder
meer:
" (...) Het simpele feit is gewoon dat er geen vervolg meer is van de maatschap na het
verloop van de 6 maanden opzegtermijn, omdat jij de maatschap al hebt opgezegd.
In de opzegperiode zijn wij beiden gehouden aan de afspraken zoals gemaakt in de
maatschapsovereenkomst. Voor mij resteert er slechts een optie en dat ik nakoming
verlang van je aanbod om de praktijk aan mij over te dragen binnen de afspraken,
zoals gemaakt in de samenwerkingsovereenkomst. Sterker, je hebt zelfs een bedrag
genoemd waarvoor ik jouw deel kan overnemen. Daar ben ik reeds op ingegaan.
(...) Los daarvan komt mij een eerste voorkeursrecht toe na het verloop van de
opzegtermijn van 6 maanden, waarvan ik al heb aangegeven dat ik deze wens uit te
oefenen. De andere opties zijn niet meer van toepassing (...) "
3.1
In een kort geding dagvaarding van 26 juli 2021 schrijft Promile in punt 16:
"Op 12 april 2021 heeft [geïntimeerde] zijn maatschapsaandeel voor een prijs van € 350.000,-
aangeboden aan [naam1] welk aanbod [naam1] in een email van 13 april 2021 heeft
geaccepteerd (...)".
3.11
[geïntimeerde] is per 1 november 2021 uitgetreden uit de maatschap en is als
'maat' uitgeschreven in de Kamer van Koophandel. Promile heeft de onderneming van de maatschap vervolgens voortgezet via de door haar opgerichte vennootschap TPDen2.
3.12
In een kort geding vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 6 oktober 2021 is het [geïntimeerde] verboden om gedurende een periode van drie maanden na betekening van het vonnis het praktijkgebouw te betreden of contact te onderhouden met medewerkers, patiënten en/of zakelijke relaties van de maatschap, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000 per overtreding.
Van dat vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
3.13
[geïntimeerde] heeft vervolgens in kort geding gevorderd Promile te schorsen als bestuurder van De2OG en de door Promile uit hoofde van het vonnis van 6 oktober 2021 gelegde executoriale beslagen op te heffen.
Bij vonnis van 15 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, de vordering waarvoor beslagen waren gelegd herbegroot op een bedrag van € 6.500 en de beslagen opgeheven voor zover zij meer dan dat bedrag hebben getroffen. De overige vorderingen van [geïntimeerde] en de tegenvorderingen van Promile zijn afgewezen. [geïntimeerde] heeft van dat vonnis hoger beroep ingesteld. Die zaak is bij dit hof aanhangig onder
zaaknummer 200.313.584. In die zaak wordt vandaag arrest gewezen.
3.14
Met betrekking tot de afwikkeling van de samenwerking binnen Den2OG zijn partijen tijdens de procedure bij de Ondernemingskamer op 20 oktober 2022 overeengekomen dat een deskundige de waarde en de dienovereenkomstige prijs van de door [geïntimeerde] gehouden aandelen in het geplaatste kapitaal van Den2OG bindend zal vaststellen, dat [geïntimeerde] die aandelen binnen twee weken na die vaststelling zal overdragen aan Promile, die deze aandelen zal aanvaarden tegen betaling van de door de deskundig vastgestelde prijs aan [geïntimeerde] .
3.15
Promile heeft in een door haar aanhangig gemaakt kort geding gevorderd de executie van het vonnis, dat de rechtbank Midden-Nederland op 29 maart 2023 in de onderhavige (bodem)zaak heeft gewezen, te schorsen of te verbieden. Daarnaast heeft Promile nog een aantal nevenvorderingen ingesteld. De voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, heeft die vorderingen in het vonnis van 23 juni 2023 afgewezen. In datzelfde vonnis heeft de voorzieningenrechter Promile, die [geïntimeerde] in augustus 2022 opnieuw dwangsommen had aangezegd op basis van het vonnis van 6 oktober 2021, op vordering in reconventie van [geïntimeerde] verboden het op 6 oktober 2021 tussen Promile en [geïntimeerde] gewezen vonnis voor wat betreft het dictum onder 5.2 ten uitvoer te leggen. Promile is, voor zover [geïntimeerde] in het kader van de op 17 augustus 2022 aangezegde dwangsommen betalingen aan Promile heeft gedaan, veroordeeld tot terugbetaling van die bedragen. Verder is Promile verplicht om de door haar in het kader van de op 17 augustus 2022 aangezegde dwangsommen gelegde beslagen op te heffen. Beide partijen zijn van dat vonnis in hoger beroep gekomen. Die zaak is bij dit hof aanhangig onder
zaaknummer 200.329.340. Ook in die zaak wordt vandaag arrest gewezen.

4.Het oordeel van het hof

Inleiding
4.1
In de artikelen 5.2 juncto 2.10 van het Procesreglement zijn de regels neergelegd voor een ordelijke overlegging van het procesdossier. Het hof stelt vast dat geen behoorlijke inventarisatielijst van de processtukken met een specifieke opsomming van de daarbij overgelegde (grote hoeveelheid) producties is opgemaakt, verschillende producties meerdere malen zijn overgelegd in plaats van in het processtuk te verwijzen naar de eerder overgelegde productie en een behoorlijke toelichting in het processtuk op de relevantie van verschillende overgelegde producties ontbreekt. Tegen deze achtergrond heeft het hof voor de beoordeling van het geschil zich vooral gericht op de processtukken in de bodemprocedure en de daarin opgenomen behoorlijke verwijzingen naar overgelegde producties.
Ontvankelijkheid
4.2
Het hof zal eerst ingaan op het verweer van [geïntimeerde] dat Promile niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep.
4.3
[geïntimeerde] heeft in dat verband het volgende aangevoerd. Nadat de rechtbank in deze zaak op 29 maart 2023 eindvonnis had gewezen, heeft Promile in een akte van stille cessie van 10 april 2023, geregistreerd op 11 april 2023, haar vorderingen op [geïntimeerde] , overgedragen aan TPDen2. TPDen2 heeft inmiddels ook een procedure tegen [geïntimeerde] aanhangig gemaakt bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, waarin zij op basis van genoemde akte van cessie vorderingen tegen [geïntimeerde] heeft ingesteld. Het is [geïntimeerde] niet duidelijk wie nu een vordering op hem heeft: Promile of TPDen2. Door van een en ander geen melding te maken in deze procedure heeft Promile in strijd met artikel 21 Rv gehandeld. Bovendien heeft Promile na cessie geen belang meer bij de vorderingen in hoger beroep, althans niet bij haar vorderingen in reconventie. Om die reden moet Promile niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.4
Promile heeft daar het volgende tegenin gebracht. De akte van cessie regardeert de beoordeling in conventie van de vraag of er een koopovereenkomst tussen Promile en [geïntimeerde] tot stand is gekomen en of [geïntimeerde] uit die hoofde een vordering op Promile heeft niet. De akte van cessie ziet op specifieke vorderingen van Promile op [geïntimeerde] . De overdracht van het (resterende) procesbelang ziet op het verkrijgen van schadevergoeding van [geïntimeerde] die is ontstaan uit de samenwerking van [geïntimeerde] en Promile binnen de voormalige maatschap Den2. Die maatschap is op 31 oktober 2021 geëindigd en de praktijk is per 1 november 2021 middellijk via Promile voorgezet door TPDen2. Promile is enig aandeelhouder en bestuurder van TPDen2 en uit dien hoofde bevoegd om TPDen2 te vertegenwoordigen. Voor zover er al sprake is van overlap tussen de door Promile in reconventie ingestelde vorderingen met inmiddels aan TPDen2 gecedeerde vorderingen geldt dat TPDen2 Promile via lastgeving heeft opgedragen om haar processuele belangen in hoger beroep te behartigen. Promile wijst in dit verband op de arresten van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2004:AN8483 en ECLI:NL:HR:2018:2112). De rechtbank heeft de behandeling van de door TPDen2 tegen [geïntimeerde] aanhangig gemaakte procedure bij rolbeslissing van 10 januari 2024 aangehouden in afwachting van de uitkomst van de onderhavige procedure in hoger beroep. Dat onderstreept het processueel belang van Promile bij deze procedure eens te meer.
4.5
Het hof overweegt als volgt. De akte van cessie houdt onder meer het volgende in:
In aanmerking nemende;
dat Promile direct opeisbare vorderingen heeft op de heer [geïntimeerde] , hierna “debiteur"
of " [geïntimeerde] ", exclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Een actuele
specificatie van de vorderingen van Promile zijn als bijlage 1 aangehecht:
dat Promile de wens heeft om deze vorderingen te verkopen en te leveren gelijk
Tandartsenpraktijk Den2 deze vordering van Promile wenst te kopen en geleverd te krijgen
inclusief het daarop rustende (resterende) procesbelang;
dat deze vorderingen, inclusief het daaraan gekoppelde integrale procesbelang zijdens
Promile verbonden met deze (of andere) vorderingen van Promile op [geïntimeerde] die
voortvloeien uit verbintenissen (uit overeenkomst en de wet) die voortvloeien dan wel
resteren uit de samenwerking tussen Promile en [geïntimeerde] in de maatschap Den2, worden met
peildatum 1 november 2021 overgedragen aan Tandartsenpraktijk Den2 door middel van
deze overeenkomst;
dat Tandartsenpraktijk Den2 en Promile overeenstemming hebben bereikt omtrent de
verkoop en levering welke overeenstemming partijen nader wensen uit te werken in deze
overeenkomst.
Koper en verkoper en zijn overeengekomen als volgt:
1. Verkoper draagt door middel van deze akte van cessie hierbij zijn vordering(en) zonder BTW op debiteur [geïntimeerde] over aan koper, welke overdracht koper bij dezen aanvaardt.
(…)
3.De vordering is concreet gespecificeerd in bijlage 1 van deze overeenkomst en kopieën van
de onderliggende overeenkomst(en) andere relevante bescheiden zijn koper inmiddels
bekend en overlegd.
4. Verkoper verwerkt de verkoop in zijn administratie zonder dat zij op dit moment een
mededeling hoeft te doen aan debiteur. De koper neemt het op zich om deze mededeling
te verzorgen.
5. Alle aan de vordering(en) van verkoper op debiteur verbonden (neven)rechten waaronder
begrepen de rechten uit hoofde van eventuele arbitrage-, mediation- en bindendadviesclausules,
door de debiteur verstrekte zekerheden, garanties, bankgaranties,
waarborgsommen e.d. gaan bij deze van rechtswege over op koper.
6. Voor zover dat niet zo mocht zijn, dragen verkoper deze nevenrechten bij deze over aan
koper. Tevens verschaft verkoper alle bewijsstukken en executoriale titels met betrekking
tot de (al dan niet door overdracht) overgaande (neven)rechten, dit in origineel.
7. Tenslotte draagt verkoper het (resterende) procesbelang over aan koper uit hoofde van
resterende verbintenissen (uit overeenkomst en de wet) die voortvloeien uit de
voorgaande samenwerking tussen [geïntimeerde] en Promile in de maatschap Den2 welke per 31
oktober 2021 eindigde waarbij de via de maatschap gedreven onderneming
Tandartsenpraktijk Den2 met ingang van 1 november 2021 middellijk werd voortgezet via
Tandartsenpraktijk DenZ BV.
(…)
4.6
In bijlage 1 bij de akte van stille cessie staat:
a) Boete 25K uit hoofde NDA verbeurd door [geïntimeerde]
I. Getekende NDA Promile- [geïntimeerde]
II. E-mail/overtreding [geïntimeerde]
III. Aanzegging [geïntimeerde] direct opeisbare boete
b) Resterend procesbelang afwikkeling maatschap Den2
I. Maatschapsovereenkomst Den2
II. KVK Tandartsenprakijk Den2 BV
4.7
De akte van cessie is niet relevant voor de beoordeling van de vorderingen die [geïntimeerde] bij de rechtbank in conventie had ingesteld, nu het daar gaat om de vraag of [geïntimeerde] een vordering op Promile heeft.
4.8
Bij de rechtbank heeft Promile in reconventie vorderingen tegen [geïntimeerde] ingesteld, die onder meer zien op de afwikkeling van maatschap Den2. In zoverre is de akte van cessie wel relevant nu die mede ziet op overdracht van het ‘resterend procesbelang afwikkeling maatschap Den2’.
Uitgangspunt is dat in hoger beroep slechts door partijen geprocedeerd kan worden die ook in eerste aanleg procespartij waren (zie onder meer ECLI:NL:HR:2003:AJ0498 r.o. 3.3.2, ECLI:NL:HR:2004:AN8483 r.o. 3.13 en ECLI:NL:HR:2012:BU5630 rov 4.1.1).
Uit het arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:2112 r.o. 5.3.2,
JBPR 2019/14) volgt dat geen rechtsregel zich ertegen verzet dat een eiser die een vordering in eigen naam heeft ingesteld, op enig moment in de procedure stelt dat hij (bijvoorbeeld naar aanleiding van de overgang van de vordering op een derde) de vordering als lasthebber van de rechthebbende geldend maakt. Dat brengt geen ongeoorloofde wijziging in zijn hoedanigheid mee, indien eiser blijft procederen in eigen naam. Die situatie doet zich hier voor: tijdens de onderhavige procedure, namelijk na het vonnis van de rechtbank en ten tijde van het instellen van het hoger beroep heeft Promile haar vordering op [geïntimeerde] die verband houdt met de afwikkeling van de maatschap aan TPDen2 gecedeerd. Promile is op eigen naam blijven procederen, maar heeft gesteld dat zij dat vanaf dat moment als lasthebber van TPDen2 heeft gedaan.
Dat ligt ook in de rede, mede gezien de vennootschapsrechtelijke verhouding tussen beide (Promile is enig aandeelhouder en bestuurder van TPDen2). Promile is ook na de cessie nog steeds de formele procespartij.
4.9
Het hof acht Promile dan ook ontvankelijk in haar vorderingen in hoger beroep.
Eiswijziging
4.1
Promile heeft bij eerste gelegenheid in hoger beroep in de memorie van grieven haar eis gewijzigd. Tegen deze eiswijziging heeft [geïntimeerde] geen bezwaar gemaakt en komt het hof ook niet in strijd met de goede procesorde voor. Het hof zal op de gewijzigde eis beslissen.
Bespreking van de grieven (bezwaren) van Promile4.11 Het hof zal de bezwaren (grieven) van Promile tegen het vonnis en de gewijzigde eis thematisch bespreken.
Koopovereenkomst
4.12
Promile is van mening dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat tussen partijen in april 2021, buiten de maatschapsovereenkomst om, een koopovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de verkoop van het maatschapsaandeel van [geïntimeerde] aan Promile ter beëindiging van de maatschap, op basis waarvan Promile gehouden is om een bedrag van € 350.000 aan [geïntimeerde] te betalen. Volgens Promile hebben partijen geen wilsovereenstemming bereikt op 14 april 2012, maar heeft [geïntimeerde] toen een nieuw aanbod gedaan aan Promile waardoor het aanbod van [geïntimeerde] van 12 april 2021 verviel. Partijen hebben nooit gesteld dat zij per 1 mei 2021 uitvoering hebben gegeven aan verlaging van de door de maatschap aan Den2OG te betalen huur tot een genormaliseerde huur. De rechtbank is door van dat onjuiste feit uit te gaan buiten de rechtsstrijd getreden. De verhouding van partijen werd beheerst door de maatschapsovereenkomst en die overeenkomst moet ook het uitgangspunt zijn voor de afrekening met [geïntimeerde] , aldus Promile.
4.13
Op grond van artikel 6:217 BW komt een overeenkomst tot stand door aanbod en aanvaarding daarvan. Een voorstel tot het sluiten van een overeenkomst, gericht tot één of meer bepaalde personen vormt een aanbod, indien het voldoende bepaald is en daaruit blijkt van de wil van de aanbieder om in geval van aanvaarding gebonden te zijn. Voor de totstandkoming van een overeenkomst is vereist dat tussen partijen wilsovereenstemming bestaat over essentiële onderdelen van de overeenkomst.
4.14
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat er op 13 april 2021 een koopovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen en legt hierna uit hoe het tot dat oordeel komt.
4.15
[geïntimeerde] heeft in zijn e-mail van 12 april 2021 aan [naam1] – in zijn hoedanigheid van DGA van Promile – het aanbod gedaan om – in het geval [naam1] niet wilde instemmen met overdracht van het aandeel van Promile in de maatschap aan [geïntimeerde] – het aandeel van [geïntimeerde] over te nemen tegen ofwel een getaxeerde waarde ofwel een onderling af te spreken bedrag, waarbij [geïntimeerde] aangaf dat dat wat hem betrof een bedrag van € 350.000 zou moeten zijn. [geïntimeerde] voegde daaraan toe dat de huurprijs – die door de maatschap aan Den2OG werd voldaan en die niet marktconform, maar hoger was – genormaliseerd zou moeten worden. Naar het oordeel van het hof ging het hierbij om een duidelijk aanbod, dat voldoende bepaald was. Het onderwerp van de koop was het maatschapsaandeel van [geïntimeerde] , partijen als maten voldoende bekend. Ook de koopprijs was duidelijk: het aanbod hield in dat deze ofwel middels taxatie zou worden bepaald ofwel onderling overeengekomen kon worden op een bedrag van € 350.000. Een en ander met als bijkomende voorwaarde dat de aan Den2OG te betalen huur zou worden genormaliseerd.
4.16
[naam1] heeft een dag later in zijn e-mail van 13 april 2021 aan [geïntimeerde] geschreven:
“Ik wil jouw praktijkdeel van Den2 voor 350.000 euro overnemen met een genormaliseerde (marktconforme)huurprijs naar Den2OG BV.”
Daarmee accepteerde [naam1] namens Promile het voorstel van [geïntimeerde] onvoorwaardelijk en op alle onderdelen: het maatschapsaandeel, de prijs en de bijkomende voorwaarde: normalisatie van de huur. Daarmee kwam de overeenkomst tot stand. [naam1] heeft dat de volgende ochtend ook schriftelijk bevestigd aan de accountant, de heer [naam3] .
4.17
Promile wijst er terecht op dat partijen niet hebben gesteld dat in april is afgesproken dat de huur al per 1 mei 2021 zou worden genormaliseerd. [geïntimeerde] heeft die datum weliswaar genoemd in zijn latere e-mail van 14 april, maar gesteld noch gebleken is dat over die datum overeenstemming is bereikt. Het is ook niet zo dat door de e-mail van [geïntimeerde] het aanbod van 12 april 2021 verviel. [naam1] had dat voorstel op 13 april immers al integraal geaccepteerd. Hij heeft dat zelf herhaaldelijk benadrukt: niet alleen in zijn e-mail van 13 april 2021 aan [naam3] , maar onder meer ook in zijn e-mail van 2 juni 2021 aan [geïntimeerde] en in de kort geding dagvaarding van 26 juli 2021 (zie r.o. 3.9 en 3.10 hiervoor). [geïntimeerde] heeft de maatschapsovereenkomst vervolgens op 28 april 2021 opgezegd met in achtneming van een opzegtermijn van zes maanden, zodat hij per 31 oktober 2021 uit de maatschap trad. Promile heeft de tot dan toe door de maatschap gedreven praktijk per 1 november alleen voortgezet middels haar dochtervennootschap TPDen2. Sedert november is de huur naar beneden bijgesteld naar een volgens Promile marktconforme huur. Promile heeft aldus feitelijk uitvoering gegeven aan de in april gesloten overeenkomst en is dan ook gehouden de overeengekomen koopsom aan [geïntimeerde] te voldoen.
Partijen hebben vervolgens nog getwist over de vraag of deze aangepaste huur inderdaad marktconform was, maar zijn volgens [geïntimeerde] overeengekomen de hoogte van de genormaliseerde huurprijs met terugwerkende kracht te laten vaststellen door bindend adviseur [naam4] , die de genormaliseerde huurprijs vervolgens zal meenemen in de waardering van de aandelen van [geïntimeerde] in het kapitaal van Den2OG.
4.18
Dat Promile zich in deze procedure op het standpunt stelt dat partijen niet zijn overeengekomen dat zij het maatschapsaandeel van [geïntimeerde] voor € 350.000 zou overnemen, valt niet te rijmen met haar eigen opstelling in 2021. Voor zover er met de overeenkomst zou zijn afgeweken van de bepalingen in het maatschapscontract omtrent afwikkeling van de maatschap doet dat niet ter zake. Zoals de rechtbank heeft overwogen, stond het partijen vrij om een daarvan afwijkende afspraak te maken. [naam1] heeft daar bewust voor gekozen door in te stemmen met het door [geïntimeerde] genoemde bedrag. Overigens geeft het maatschapscontract die ruimte ook expliciet. Artikel 10 dat handelt over waardebepaling houdt onder meer in:
10.1
Indien bij verplichte of vrijwillige overneming van een aandeel in de gezamenlijke zaken door een der partijen geen overeenstemming wordt bereikt over de waarde, zal deze voor partijen als volgt voor de verschillende onderdelen worden vastgesteld.
De daarop volgende bepalingen gelden dus uitsluitend voor het geval partijen het niet eens werden over de waarde en die overeenstemming is op 13 april 2021 nu juist wel bereikt.
4.19
Promile benadrukt dat [geïntimeerde] na april heeft ontkend een overeenkomst met Promile te zijn aangegaan. Promile beroept zich daarbij op de e-mail van [geïntimeerde] van 5 oktober 2021, waarin [geïntimeerde] schrijft:
“Ik heb mijn maatschapsaandeel NIET aan jou verkocht, jouw voorstel in deze is onacceptabel voor mij om op in te gaan.”
Deze e-mail had betrekking op de door [geïntimeerde] geopperde mogelijkheid van verkoop van de praktijk aan een derde en moet naar het oordeel van het hof worden gezien in het licht van het feit dat Promile zich na het sluiten van de overeenkomst op het standpunt ging stellen dat een concurrentiebeding onderdeel van de afspraken uitmaakte. Dat werd door [geïntimeerde] terecht betwist. In april is niet over een concurrentiebeding gesproken. [naam1] bracht dit pas later te berde. Dat [geïntimeerde] daarmee niet wilde instemmen is begrijpelijk. Een dergelijk beding was immers ook niet opgenomen in de maatschapsovereenkomst.
Overigens stelde Promile zich toen ook nog steeds op het standpunt dat verkoop aan een derde niet aan de orde was omdat [geïntimeerde] zijn maatschapsaandeel aan Promile had verkocht. In de door [geïntimeerde] in zijn e-mail van 5 oktober 2021 geciteerde mail van Promile schrijft deze immers:
Namens Den2 kan ik je meedelen dat dit überhaupt niet mogelijk is nu jij je maatschapsaandeel Den2 aan mij hebt verkocht, na je opzegging van de maatschapsovereenkomst en aankondiging de praktijk te verlaten
per 1 november 2021. De transactie met jou wens ik af te wikkelen met ingang van
1 november 2021omdat je dan verplicht bent medewerking te verlenen aan de overdracht van de onverdeelde helft van jouw maatschapsaandeel Den2 in de materiële en immateriële activa van Den2. (…)
Deze naderhand gevoerde discussie doet naar het oordeel van het hof niet af aan het feit dat [geïntimeerde] op 12 april 2021 een aanbod tot verkoop van zijn maatschapsaandeel heeft gedaan dat op 13 april 2021 door Promile is geaccepteerd.
4.2
De grieven I en II falen.
Geen Actio Pauliana
4.21
In haar derde grief betoogt Promile dat de rechtbank de door [geïntimeerde] gevorderde verklaring voor recht dat de inbreng door Promile van de praktijk in TPDen2 buitengerechtelijk was vernietigd op grond van de Actio Pauliana, terecht heeft afgewezen. Volgens Promile had de rechtbank [geïntimeerde] evenwel niet-ontvankelijk moeten verklaren in zijn vordering omdat die alleen tegen Promile was gericht en niet tevens tegen TPDen2.
Niet valt in te zien welk belang Promile bij deze grief heeft, nu de rechtbank de vordering van [geïntimeerde] heeft afgewezen. Daar komt bij dat TPDen2 niet als partij in dit hoger beroep is betrokken. De grief faalt wegens gebrek aan belang.
Geen toerekenbare tekortkoming van [geïntimeerde] in de nakoming van de maatschapsovereenkomst of onrechtmatig handelen
4.22
Promile stelt dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de maatschapsovereenkomst, dan wel onrechtmatig heeft gehandeld jegens Promile door voordat zijn maatschapsaandeel per 1 november 2021 was overgedragen aan Promile een concurrerende praktijk te beginnen en medewerkers van de praktijk en huurders van Den2OG heeft geronseld om met hem mee te gaan naar de concurrerende praktijk die in september 2021 in Hilversum zou moeten starten en dat hij ziekmeldingen van personeel in de hand zou hebben gewerkt. [geïntimeerde] heeft dat betwist. Volgens [geïntimeerde] is een en ander veeleer te wijten aan het “schrikbewind” dat [naam1] voerde. Wat hiervan zij, het hof acht aannemelijk dat de werksfeer in de praktijk te lijden heeft gehad onder de ruzie tussen beide maten. Dat ziekmeldingen of het vertrek van personeelsleden en huurders voornamelijk aan het gedrag van [geïntimeerde] te wijten zouden zijn, heeft Promile echter niet voldoende onderbouwd. Het hof ziet daarom geen aanleiding Promile op dit punt toe te laten tot bewijslevering.
[geïntimeerde] heeft bevestigd dat hij de mogelijkheid heeft verkend om een eigen praktijk te beginnen samen met de ex-echtgenote van [naam1] en mevrouw [naam5] die toen nog als opdrachtnemer aan Den2 verbonden was. Van het oprichten van zo’n eigen praktijk is het nooit gekomen. [geïntimeerde] is sinds medio 2022 werkzaam als opdrachtnemer van twee tandartsenpraktijken in Hilversum en Vianen.
Het hof overweegt dat het enkele verkennen van de mogelijkheid een eigen praktijk te beginnen geen tekortkoming in de nakoming van de maatschapsovereenkomst oplevert. Die overeenkomst bevatte niet eens een concurrentiebeding. Dat [geïntimeerde] hierdoor onrechtmatig jegens Promile heeft gehandeld, valt niet in te zien. Verder is de enkele omstandigheid dat [geïntimeerde] na 1 november 2021 bij twee zelfstandige tandartspraktijken in Hilversum en Vianen als opdrachtnemer werkzaam is, voor het aannemen van onrechtmatig handelen onvoldoende. Verdere feiten en omstandigheden met betrekking tot die twee tandartspraktijken die tot een ander oordeel kunnen leiden heeft Promile niet (toereikend) gesteld.
4.23
Verder stelt Promile dat [geïntimeerde] circa € 3.000 kasgeld heeft ontvreemd, wat door [geïntimeerde] wordt ontkend. Promile verwijst in dit verband naar eerdere processtukken van haarzelf, maar zonder nadere toelichting die ontbreekt, vermag het hof niet in te zien hoe die stukken of de daarbij behorende producties een onderbouwing van deze door [geïntimeerde] betwiste stelling zouden vormen. Bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing van deze stelling gaat het hof aan het ter zake gedane bewijsaanbod voorbij.
4.24
Ten slotte stelt Promile in dit verband dat [geïntimeerde] zijn e-mail heeft gehackt en 11.000 bedrijfs e-mails zou hebben verwijderd. Hoe het vermeende handelen een tekortkoming in de nakoming van de maatschapsovereenkomst zou inhouden heeft Promile niet toegelicht.
[geïntimeerde] betwist dat hij de e-mail van [naam1] heeft gehackt. Hij heeft erop gewezen dat het onderzoek dat naar aanleiding van een aangifte van [naam1] is ingesteld, geen bewijs heeft opgeleverd. [geïntimeerde] heeft ook betwist bedrijfs e-mails te hebben verwijderd. Uit het rapport van Provide waarnaar Promile in dit verband verwijst, blijkt dit ook niet. Daarin staat niet meer dan dat er tussen het e-mailadres van Den2 en het e-mailadres van [geïntimeerde] mails zijn verzonden. Hoeveel dat zijn geweest en dat het verzenden van e-mails tussen beide adressen onrechtmatig zou zijn, volgt daaruit echter niet.
4.25
Grief IV faalt en de daarop gerichte vordering in hoger beroep wordt afgewezen.
4.26
Promile heeft op 8 mei 2023 middels een brief van zijn advocaat een voorwaardelijke verklaring gericht aan [geïntimeerde] tot buitengerechtelijke ontbinding van de in april 2021 gesloten koopovereenkomst. Voorwaardelijk, voor zover die overeenkomst tot stand is gekomen. Aan die voorwaarde is voldaan, zoals het hof hiervoor, in navolging van de rechtbank heeft geoordeeld.
Als reden voor de ontbinding is in de brief genoemd dat [geïntimeerde] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Op welke wijze [geïntimeerde] tekort zou zijn geschoten, is echter niet vermeld. Verwezen wordt naar een brief van dezelfde datum aan de advocaat van [geïntimeerde] . Daarin worden als redenen genoemd: het verduisteren van € 2.800 aan kasgeld, het verwijderen van 11.000 bedrijfs e-mails, het hacken van de persoonlijke e-mail van [naam1] en het opstarten van een concurrerende praktijk.
4.27
Zoals het hof hiervoor bij de bespreking van grief IV heeft overwogen is geen van de voornoemde verwijten aan het adres van [geïntimeerde] komen vast te staan. Dat hij daarmee tekort zou zijn geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst is dan ook niet komen vast te staan, nog daargelaten dat Promile niet duidelijk heeft gemaakt waarom bijvoorbeeld het starten van een concurrerende praktijk een tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst zou inhouden. Bovendien is de vraag wat het belang van Promile is om twee jaar na het sluiten van de koopovereenkomst daarvan de ontbinding in te roepen. Zij heeft immers zelf uitvoering gegeven aan die overeenkomst door de door de maatschap gedreven praktijk per 1 november 2021 alleen voort te zetten en alle onderdelen daarvan in te brengen in een nieuw opgerichte dochtervennootschap. De buitengerechtelijke verklaring van Promile dient om die reden buiten effect te blijven.
4.28
Ook grief V faalt.
De conclusie
4.29
Het hoger beroep slaagt niet. Het vonnis van 29 maart 2023 waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Er is derhalve geen grond [geïntimeerde] te gebieden om de door hem ter uitvoering van het vonnis gelegde executoriale beslagen op te heffen of het inmiddels door hem geïncasseerde bedrag terug te betalen. Omdat Promile in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof Promile tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Het bezwaar van [geïntimeerde] tegen het incident tot voeging is in een kort rolbericht opgenomen, zodat het hof de daaraan verbonden kosten op nihil stelt. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak
.
4.3
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van
29 maart 2023;
5.2
veroordeelt Promile tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
€ 1.780 aan griffierecht
€ 4.428 aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (1 procespunt x appeltarief VI);
5.3
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. M.M.A. Wind, mr. D.H. de Witte en mr. A.L. Goederee, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
29 oktober 2024.