ECLI:NL:GHARL:2024:6644

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
200.332.170
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest over de vraag of een overeenkomst van geldlening, onverschuldigde betaling of schenking bestaat tussen vader en zoon

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 oktober 2024 een tussenarrest gewezen in een hoger beroep dat is ingesteld door [de vader] tegen [de zoon]. De kern van het geschil betreft een bedrag van € 85.000 dat [de vader] heeft overgemaakt naar de zakelijke rekening van de delicatessenwinkel van [de zoon]. [de vader] stelt dat dit bedrag is verstrekt op basis van een overeenkomst van geldlening, terwijl [de zoon] betwist dat er sprake is van een lening en stelt dat het bedrag als schenking moet worden beschouwd. De rechtbank had eerder de vorderingen van [de vader] afgewezen, maar in hoger beroep handhaaft hij zijn vordering tot terugbetaling van het bedrag, met als subsidiaire grondslag onverschuldigde betaling. Het hof heeft [de vader] in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren voor zijn stelling dat er een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen. Het hof heeft ook de mogelijkheid van onverschuldigde betaling in overweging genomen. De zaak is complex door de verschillende verklaringen van beide partijen en de betrokkenheid van familieleden. Het hof heeft de bewijslevering uitgesteld en partijen moeten hun getuigen en bewijsstukken op een later moment indienen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof: 200.332.170
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 543896)
arrest van 29 oktober 2024
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiser in conventie en verweerder in reconventie
hierna: [de vader]
advocaat: mr. A. van Weverwijk
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats2]
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiser in reconventie
hierna: [de zoon ]
advocaat: mr. J.J.F. van de Voort

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 23 juli 2024 heeft op 16 augustus 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.
1.2.
[de zoon ] is in de gelegenheid gesteld zich na afloop van de mondelinge behandeling uit te laten over het voorstel van [de vader] om, ongeacht de uitkomst van deze procedure, overeen te komen dat partijen hun eigen proceskosten dragen (compensatie van proceskosten). [de zoon ] heeft het hof bij bericht van 27 augustus 2024 laten weten met dat voorstel niet in te stemmen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[de zoon ] is een delicatessenwinkel begonnen (hierna: de winkel). [de vader] , de vader van [de zoon ] , heeft in totaal € 85.000 op de zakelijke bankrekening van de winkel overgemaakt. Tussen partijen is in geschil of [de zoon ] dat bedrag aan [de vader] moet terugbetalen, omdat tussen hen een overeenkomst van geldlening bestaat dan wel dit bedrag onverschuldigd is betaald, of dat het bedrag aan [de zoon ] is geschonken.
2.2.
[de vader] heeft bij de rechtbank gevorderd dat [de zoon ] wordt veroordeeld om het bedrag van € 85.000 terug te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente. [de vader] heeft daarnaast betaling van € 1.625 aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd, met veroordeling van [de zoon ] in de proceskosten en de wettelijke rente. [de zoon ] heeft bij de rechtbank in voorwaardelijke reconventie, voor het geval wordt geoordeeld dat sprake is van een geldlening, een verklaring voor recht gevorderd dat hij heeft gedwaald bij de totstandkoming van de geldleningsovereenkomst zodat de gevolgen van de overeenkomst moeten worden gewijzigd, in die zin dat hij het gevorderde bedrag niet hoeft terug te betalen. [de zoon ] heeft daarnaast gevorderd dat [de vader] in de werkelijke proceskosten wordt veroordeeld.
2.3.
De rechtbank heeft de vorderingen van [de vader] afgewezen en heeft hem veroordeeld in de proceskosten van [de zoon ] In hoger beroep handhaaft [de vader] alleen zijn vordering dat [de zoon ] wordt veroordeeld om het bedrag van € 85.000 terug te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente. Als subsidiaire grond daarvoor beroept hij zich op onverschuldigde betaling. [de vader] vordert daarnaast dat [de zoon ] wordt veroordeeld om de proceskosten die [de vader] heeft betaald naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank aan [de vader] terug te betalen.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof zal [de vader] in de gelegenheid stellen te bewijzen dat tussen hem en [de zoon ] een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen in die zin dat is overeengekomen dat [de zoon ] het bedrag van € 85.000 zal terugbetalen als hij daartoe in staat is, althans dat [de vader] het bedrag van € 85.000 onverschuldigd heeft betaald. Het hof legt hierna uit hoe het tot deze beslissing komt.
De feiten
3.2.
[de zoon ] is in maart 2017 vanuit Frankrijk verhuisd naar Nederland. Hij is bij zijn vader, [de vader] , gaan wonen. Partijen hebben gezamenlijk nagedacht over het starten van een delicatessenwinkel, omdat het voor [de zoon ] vanwege zijn gebrekkige Nederlands moeilijk was om bij een Nederlands bedrijf in dienst te gaan. [de zoon ] heeft de winkel in de vorm van een eenmanszaak in 2017 geopend. Ten behoeve van de benodigde investeringen heeft [de vader] tussen 25 juli 2017 en 11 december 2018 meerdere bedragen van tussen de € 5.000 en € 20.000 overgemaakt op de zakelijke bankrekening van de winkel. In totaal heeft [de vader] een bedrag van € 85.000 overgemaakt.
Het standpunt van [de vader]
3.3.
Volgens [de vader] heeft hij het bedrag van € 85.000 op de bankrekening van de winkel overgemaakt ter uitvoering van een tussen hem en [de zoon ] tot stand gekomen overeenkomst van geldlening. Hoewel [de zoon ] had aangegeven dat hij geen geld wilde lenen omdat hij bang was met een schuld achter te blijven als het niet goed zou gaan met de winkel ( [de vader] erkent dat [de zoon ] dit tegenover hem destijds kenbaar heeft gemaakt), heeft [de vader] dat bezwaar weggenomen doordat [de zoon ] het bedrag alleen hoefde terug te betalen als de winkel goed zou lopen, zo stelt [de vader] heeft het bedrag vervolgens in gedeeltes overgemaakt en [de zoon ] heeft die bedragen geaccepteerd. In de boekhouding van de winkel zijn de bedragen als (familie)leningen aangemerkt en de bedragen zijn ook bij de Belastingdienst als lening opgegeven. Van [de zoon ] , als eigenaar van de winkel, mag verwacht worden dat hij de boekhouding van de winkel kent, zodat ook [de zoon ] wist dat tussen partijen een overeenkomst van geldlening bestond. Het feit dat de bedragen zijn overgemaakt van de persoonlijke bankrekening van [de vader] naar de zakelijke bankrekening van de winkel duidt er daarnaast op dat geen sprake is van een schenking, maar van een geldlening. Als sprake was geweest van een schenking hadden partijen dat bovendien met het oog op fiscale consequenties (de verschuldigde schenkbelasting) anders ingericht, aldus nog steeds [de vader]
3.4.
Volgens [de vader] was [de zoon ] zich ervan bewust dat hij verplicht was tot terugbetaling van het bedrag. Dat volgt uit de e-mails van 25 en 26 juli 2021 waarin [de zoon ] aan [de vader] schrijft:

Die 2k, ga ik met [naam1] over leggen hoe en wat as ze terug van vakantie is, dan zullen we ook hebben over terug betalingen plan’en ‘
Je hebt zwart op wit word van mij dat ik zou die 2k terug betalen en een regeling laten maken voor een terugbetalings plan van de erfenis geld van opa. je zou het juridisch kunnen gebruiken als nodig’.
Ook uit de gesprekken die [de vader] en [de zoon ] in het bijzijn van de boekhouder hebben gehad, volgt volgens [de vader] dat [de zoon ] een terugbetalingsverplichting had. [de vader] heeft van het gesprek dat plaatsvond op 3 november 2020 aantekeningen overgelegd, waarin ‘
87K, 5 jaar en 2,5% rente’ wordt genoemd. Ook met een notaris is gesproken over een terugbetalingsregeling. Naar aanleiding daarvan heeft deze notaris per e-mail van 28 oktober 2021 met het onderwerp ‘
voorstel Yves’ aan [de vader] bericht:

Het totaal bedrag van 85.000 euro met rente kan Yves(lees: [de zoon ] )
terugbetalen in een periode van 10 jaar. Iedere maand een bedrag van aflossing met rente volgens een daartoe door mij te verstrekken model.’
3.5.
Volgens [de vader] is subsidiair, als het hof tot het oordeel komt dat van een geldleningsovereenkomst geen sprake is, onverschuldigd betaald en is [de zoon ] op die grond tot terugbetaling verplicht (artikel 6:203 BW).
Het standpunt van [de zoon ]
3.6.
[de zoon ] betwist dat tussen partijen een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen en voert aan dat [de vader] het bedrag van € 85.000 aan hem heeft geschonken. [de zoon ] heeft, voordat hij de bedragen ontving, tegen [de vader] gezegd dat hij geen geldlening wilde. Dat heeft [de vader] per e-mail van 7 november 2021 aan [de zoon ] ook bevestigd:

Het is wat mij betreft altijd een lening geweest, maar omdat jij de winkel alleen maar wilde beginnen als het geen lening was (maar een cadeau/gift: waarom eigenlijk??) heb ik het woord lening niet meer genoemd ook omdat ik graag wilde dat je met de winkel zou starten (erg hé).
[de zoon ] verwijst ook naar e-mailberichten van zijn zus, genaamd [de zus] (de dochter van [de vader] ) en zijn moeder (de ex-partner van [de vader] ). [de zus] heeft daarin onder meer verklaard:

In die periode dat dit eerst besproken werd, heeft mijn vader een aantal keren tegen mij aangekondigd dat als mijn broer nu zo’n schenking zou krijgen dat dat zou betekenen dat in het geval van mijn vader’s overlijden ik meer zou krijgen van de erfenis, zodat het uiteindelijk toch eerlijk verdeeld zou worden. Een overweging en geruststelling die niet nodig zou zijn geweest als de intentie vanaf het begin was dat mijn broer dit geld als lening zou krijgen en dus terug moest betalen’.
De moeder van [de zoon ] heeft onder meer geschreven:
‘In onze veelvuldige telefoon gesprekken in die tijd had [de vader]het over “investering” en “voorschot” op erfenis, donatie dus. En ook sprak [de vader] vaak over het “kleinkind erfdeel” van de erfenis van [de vader] ’s vader, [de zoon ]en [de zus] ’s Opa. (…) Om het met [de zus] te compenseren zou zij eigenaar voor een deel van het huis worden. Daarover heeft [de vader] mij ook herhaaldelijk verteld.’
3.7.
Volgens [de zoon ] heeft [de vader] de gelden uit eigen beweging, zonder voorafgaand overleg, overgemaakt op de bankrekening van de winkel als voorschot op de erfenis van [de vader] Het hof begrijpt het standpunt van [de zoon ] aldus dat hij het overmaken van die gelden, gelet op het feit dat hij had aangegeven niet te willen lenen, als schenkingen beschouwde en dat hij die heeft aanvaard door de gelden te behouden. [de zoon ] betoogt verder dat hij in de eerste jaren dat hij de winkel exploiteerde niet betrokken was bij de boekhouding van de winkel, omdat hij daartoe vanwege zijn gebrekkige Nederlands niet in staat was. Hij liet dat daarom over aan zijn boekhouder en [de vader] Om die reden wist [de zoon ] in eerste instantie niet van de omschrijvingen als lening in de boekhouding en in de opgaven bij de Belastingdienst. Zodra hij daarvan op de hoogte raakte, heeft hij de boekhouder verzocht die omschrijvingen en de opgaven als lening bij de Belastingdienst (voor zover mogelijk) te corrigeren.
3.8.
[de zoon ] heeft zich zowel in eerste instantie als op een later moment jegens [de vader] niet tot een terugbetalingsverplichting verbonden, zodat van een geldleningsovereenkomst geen sprake is. Alleen omdat [de vader] aandrong op terugbetaling en hij daarnaast een pensioenvoorziening nodig had, is [de zoon ] met hem in gesprek gegaan over een terugbetalingsregeling. [de vader] heeft de bedragen aan [de zoon ] geschonken, zodat van onverschuldigde betaling geen sprake is.
Geldlening, schenking of onverschuldigd betaald?
3.9.
Op [de vader] rusten de stelplicht en bewijslast van zowel de overeenkomst van geldlening als de onverschuldigde betaling. [de vader] heeft voldoende gemotiveerd gesteld dat partijen een overeenkomst van geldlening zijn aangegaan, in die zin dat [de zoon ] het bedrag van € 85.000 moet terugbetalen als hij daartoe in staat is (artikel 7:129f BW). Ook heeft [de vader] voldoende gemotiveerd gesteld dat als van een geldleningsovereenkomst geen sprake is, hij het bedrag van € 85.000 onverschuldigd aan [de zoon ] heeft betaald. Anderzijds heeft [de zoon ] die stellingen voldoende gemotiveerd betwist. Bij deze stand van zaken komt het aan op bewijslevering. [de vader] wordt daarom toegelaten te bewijzen dat tussen partijen een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen in die zin dat is overeengekomen dat [de zoon ] het bedrag van € 85.000 zal terugbetalen als hij daartoe in staat is althans dat [de vader] het bedrag van € 85.000 onverschuldigd heeft betaald.
3.12
Mocht [de vader] het bestaan van de overeenkomst van geldlening bewijzen, dan zal het hof nog wel alsnog hebben te oordelen over de door [de zoon ] bij de rechtbank ingestelde voorwaardelijke tegenvordering, waar de rechtbank niet aan toe is gekomen.

4.De beslissing

4.1.
Het hof laat [de vader] toe te bewijzen dat tussen partijen een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen inhoudende dat [de zoon ] het aan hem geleende bedrag van € 85.000 zal terugbetalen als hij daartoe in staat is, althans dat [de vader] het bedrag van € 85.000 onverschuldigd aan [de zoon ] heeft betaald.
4.2.
Als [de vader] uitsluitend bewijs door bewijsstukken wenst te leveren, moet hij die stukken op de roldatum van 26 november 2024 in het geding brengen.
4.3.
Als [de vader] getuigen wil laten horen zal raadsheer-commissaris mr. L. Janse de getuigen verhoren in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 in Arnhem. Partijen moeten daar zelf bij aanwezig zijn.
4.4.
[de vader] moet op dinsdag 26 november 2024 laten weten of en hoeveel getuigen hij wil laten horen met opgave van de verhinderdagen van die getuigen, van partijen en van hun advocaten. Daarna stelt het hof de dag en het tijdstip van het verhoor vast. Dat gebeurt ook als de opgave onvolledig is.
4.5.
[de vader] moet de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het getuigenverhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof opgeven.
4.6.
Een partij die tijdens het getuigenverhoor nieuwe stukken wil indienen, moet het hof en de wederpartij daarvan uiterlijk 10 dagen voor de dag van de zitting een kopie sturen.
4.7.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Janse, H.L. Wattel en B.J. Engberts, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2024.