ECLI:NL:GHARL:2024:6526

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
200.341.052
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzagevordering ex artikel 843a Rv in echtscheidingszaak met betrekking tot aandelen Cappe Holding B.V.

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 oktober 2024 een tussenuitspraak gedaan in een hoger beroep dat door [appellante] is ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft een inzagevordering op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in het kader van een echtscheidingsprocedure. Partijen waren gehuwd in gemeenschap van goederen en de aandelen in Cappe Holding B.V. maakten deel uit van de huwelijksgoederengemeenschap. Na de echtscheiding en de vaststelling van de verdeling van de gemeenschap, heeft [appellante] betoogd dat [geïntimeerde] belangrijke informatie over de waarde van de aandelen heeft achtergehouden tijdens de onderhandelingen over de vaststellingsovereenkomst. Dit betreft met name de verkoop van aandelen in Erace Holding B.V. aan Visma Nederland B.V., waarvan [appellante] stelt dat deze verkoop de waarde van de aandelen in Cappe Holding B.V. aanzienlijk heeft verhoogd. Het hof heeft behoefte aan nadere informatie van partijen en heeft een mondelinge behandeling gelast om de inzagevordering te bespreken. De zitting is gepland op 2 december 2024. Het hof heeft de hoofdzaak aangehouden totdat er inhoudelijk op de inzagevordering is beslist.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.341.052
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: 298569
arrest in het incident van 22 oktober 2024
in de zaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres
hierna: [appellante]
advocaat: mr. E.H. van Olmen
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1]
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. C.G.A. van Stratum

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 24 januari 2024 tussen partijen heeft uitgesproken.
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven, tevens wijziging c.q. vermeerdering van eis en tevens vordering in incident ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv);
  • de memorie van antwoord in het incident.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen waren met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen. Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoorde onder meer de aandelen in Cappe Holding B.V. (hierna: Cappe Holding), waarvan [geïntimeerde] directeur-grootaandeelhouder is. Cappe Holding houdt op haar beurt 36% van de aandelen in Ecare Holding B.V., na naamswijziging inmiddels Erace Holding B.V. (hierna: Erace Holding). Erace Holding heeft verschillende dochterondernemingen.
2.2.
Op 16 juli 2020 heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke beschikking is ingeschreven op 26 oktober 2020. De rechtbank heeft toen ook, onder andere, de peildatum voor de waardering van de tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behorende aandelen vastgesteld op 1 juli 2020; de methode voor het waarderen van die aandelen bepaald (de intrinsieke waarderingsmethode) en een deskundige benoemd om de waarde te bepalen en desgewenst met partijen een regeling te beproeven (forensische mediation). Partijen hebben, na deze waardebepaling en mediation door de deskundige, op 19 februari 2021 een vaststellingsovereenkomst (een echtscheidingsconvenant) gesloten waarin (onder meer) overeenstemming is vastgelegd met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Daarbij zijn de aandelen in Cappe Holding aan [geïntimeerde] toebedeeld, met bepaling dat hij wegens overbedeling terzake van deze aandelen € 2.327.717 aan [appellante] verschuldigd is. Bij beschikking van 1 april 2021 heeft de rechtbank de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld overeenkomstig het echtscheidingsconvenant.
2.3.
Op 7 mei 2021 heeft Erace Holding haar aandelen in de werkmaatschappijen Ecare Applicatie B.V. (92%), Ecare Cloudit B.V. (100%) en Ecare Shared Services B.V. (30%) (hierna: de deelnemingen Erace Holding) verkocht aan Visma Nederland B.V. (hierna: Visma). Op 29 maart 2021 had Visma een “non-binding offer” uitgebracht aan Erace Holding met het oog op deze overname.
2.4.
[appellante] stelt zich op het standpunt dat [geïntimeerde] , al tijdens de onderhandelingen die resulteerden in de vaststellingsovereenkomst, (bewust) belangrijke informatie met betrekking tot de waarde van de over te dragen aandelen heeft achtergehouden door niets naar voren te brengen over de op handen zijnde overname. Volgens [appellante] zijn de deelnemingen Erace Holding voor meer dan € 100.000.000 (transactiekosten € 646.000) aan Visma verkocht en werden de aandelen die Cappe Holding in Erace Holding hield hierdoor aanzienlijk meer waard dan de waarde die partijen in het echtscheidingsconvenant aan die aandelen hadden toegekend.
2.5.
[appellante] heeft bij de rechtbank, voor zover voor de beoordeling van dit incident van belang – en geparafraseerd – gevorderd dat de rechtbank enkele bepalingen uit de vaststellingsovereenkomst zal vernietigen (of zal bepalen dat daar vanwege de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geen beroep op mag worden gedaan) en zal vervangen door een bepaling waarin de hogere waarde van de aandelen is verdisconteerd. Daarnaast heeft zij bij incident een inzagevordering ingesteld op grond van artikel 843a Rv.
2.6.
De rechtbank heeft de vorderingen in de hoofdzaak en de vordering in het incident afgewezen. [appellante] is het daar niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. Ook heeft zij opnieuw een inzagevordering op grond van artikel 843a Rv ingesteld.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
[appellante] wil met (het incident in) het hoger beroep bereiken dat zij alsnog inzage krijgt in stukken met betrekking tot de overname van de deelnemingen Erace Holding door Visma. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellante] in dit hoger beroep (inclusief het incident) geprocedeerd op een manier die zo tegen de regels indruist dat een groot deel van wat zij heeft aangevoerd buiten beschouwing moet worden gelaten. Verder vindt [geïntimeerde] dat ook in hoger beroep de afwijzing van de inzagevordering overeind moet blijven en de nieuwe inzagevordering moet worden afgewezen.
3.2.
Het hof zal in dit arrest nog niet inhoudelijk beslissen op de inzagevordering van [appellante] . Het hof heeft behoefte aan nadere informatie van partijen en zal daarom een mondelinge behandeling bepalen.
Het bezwaar van [geïntimeerde] tegen de omvang van de memorie van grieven gaat niet op
3.3.
Het hof constateert dat het zesde en zevende bezwaar (grief) van [appellante] zien op de door de rechtbank afgewezen inzagevordering (artikel 843a Rv). Het hof begrijpt dat het daar gestelde ook is bedoeld als onderbouwing van de door [appellante] in hoger beroep ingestelde inzagevordering. Daarnaast heeft [appellante] verwezen naar hetgeen zij bij de rechtbank daarover al heeft gesteld en heeft zij productie 30 overgelegd, waarin zij heeft uitgewerkt dat volgens haar aan de voorwaarden van artikel 843a Rv is voldaan.
3.4.
[geïntimeerde] heeft tegen deze wijze van procederen bezwaar gemaakt. Hij heeft gesteld dat de memorie van grieven al 30 pagina’s lang is en dat het verwijzen naar vindplaatsen uit de processtukken uit eerste aanleg en het uitwerken van de incidentele vordering in een productie, feitelijk neerkomen op een ontoelaatbare uitbreiding van de memorie van grieven.
3.5.
Het hof stelt vast dat de rolraadsheer [appellante] toestemming heeft gegeven om een memorie van grieven van maximaal 30 pagina’s in te dienen. [appellante] heeft zich aan dit maximum gehouden. De door [appellante] ingestelde incidentele vordering telt niet mee in de telling van het aantal pagina’s van de memorie van grieven. Uit artikel 2.11 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven volgt dat ‘andere memories’ (zoals het processtuk waarmee een vordering in incident wordt ingesteld)
maximaal 15 pagina’s lang mogen zijn. De vordering in het incident tesamen met de uitwerking in productie 30 zijn 14 bladzijden en hadden door [appellante] als één conclusie moeten en kunnen worden ingediend. Een productie is immers niet bedoeld om argumenten/stellingen verder aan te vullen. Van een overschrijding van het maximum aantal pagina’s is echter geen sprake en daarom komt het hof tot het volgende oordeel. Het hof zal datgene dat bij het zesde en zevende bezwaar is aangevoerd, de verwijzingen naar het in eerste aanleg gestelde en de inhoud van productie 30 in zijn beoordeling betrekken. [geïntimeerde] wordt daar niet door in zijn verdediging geschaad, mede omdat hij in zijn memorie van antwoord erop heeft geanticipeerd dat het hof tot dit oordeel zou komen door ook te reageren op de inhoud van de hiervoor genoemde stukken.
Inzagevordering: het juridisch kader
3.6.
De wet kent de mogelijkheid om van iemand anders inzage in bescheiden (documenten) te vragen, of zelfs een kopie of uittreksel (artikel 843a Rv). Onder bescheiden vallen ook op een gegevensdrager aangebrachte gegevens. Er kan echter niet willekeurig worden gevraagd naar gegevens die interessant zouden kunnen zijn. De wet stelt de volgende eisen:
  • de verzoeker moet rechtmatig belang hebben bij de inzage, afschrift of uittreksel;
  • het moet gaan om bescheiden over een rechtsverhouding waarbij de verzoeker partij is;
  • het moet gaan om specifieke gegevens die de verzoeker niet heeft, maar de ander wel.
De verzoeker heeft geen recht op deze gegevens als de ander een sterk argument heeft om te weigeren.
3.7.
[appellante] stelt dat zij de regeling die in het echtscheidingsconvenant is opgenomen is aangegaan vanuit het vertrouwen dat [geïntimeerde] haar de correcte en volledige informatie had verstrekt over de verschillende ondernemingen, de winst en bestendigheid daarvan en alle verdere informatie die relevant was voor de beoordeling van de waarde van de deelnemingen. Volgens haar heeft [geïntimeerde] dat vertrouwen beschaamd, doordat [geïntimeerde] tijdens de echtscheidingsprocedure al wist dat er serieuze onderhandelingen plaatsvonden tussen Erace Holding en Visma over de eventuele overname van de drie dochterondernemingen, terwijl hij aan haar heeft verklaard dat de ondernemingen niet in de markt waren voor overname. Het overnametraject was volgens [appellante] achteraf gezien zelfs al gaande. Die informatie had [geïntimeerde] volgens [appellante] met haar en de forensisch mediator moeten delen. Volgens [appellante] had de verwachting (of zelfs de mogelijkheid) dat de aandelen in Erace Holding aan Visma verkocht zouden worden invloed op de waarde van de aandelen in Cappe Holding gehad en zou zij niet hebben ingestemd met de waarde die partijen nu in het echtscheidingsconvenant aan die aandelen hebben toegekend. [appellante] heeft in haar memorie van grieven onderbouwd waarom zij redenen heeft aan te nemen dat [geïntimeerde] van de voorgenomen verkoop aan Visma op de hoogte moet zijn geweest. Ook heeft zij haar standpunt onderbouwd aan de hand van onder meer een rapport van [naam1] (hierna: [naam1] ) (productie 29 bij memorie van grieven), waaruit onder meer volgt dat de waarde van de aandelen in Cappe Holding (veel) te laag zijn gewaardeerd in het echtscheidingsconvenant. De gegevens die [appellante] wil inzien zijn volgens haar nodig om te kunnen bewijzen dat [geïntimeerde] informatie had of had kunnen hebben per peildatum die veel positiever is over de resultaatverwachtingen van Erace Holding dan dat hij tijdens de mediation heeft geuit, waardoor de waardering van de aandelen in Cappe Holding op basis van onjuiste, dan wel onvolledige informatie tot stand is gekomen. [naam1] heeft in zijn toelichting op zijn rapport vermeld dat het voor [appellante] niet mogelijk is om bewijs van haar stelling te leveren zonder medewerking van [geïntimeerde] aan verstrekking van enkele stukken. [appellante] vordert inzage in de volgende stukken:
  • de opdrachtbrief /
  • de opdrachtbrief /
  • stukken waaruit blijkt wanneer het eerste gesprek heeft plaatsgevonden tussen de vertegenwoordigers van Erace Holding en Visma;
  • de geheimhoudingsverklaring;
  • het
  • het waarderingsrapport c.q. prijsadvies van ING M&A Advisory.
3.8.
[appellante] heeft gegevens opgevraagd die zien op de verhouding tussen Erace Holding en Visma. Volgens [appellante] zijn deze gegevens relevant voor het bepalen van de waarde van de aandelen die Cappe Holding hield in Erace Holding, zodat deze gegevens ook van belang zijn voor de bepaling van waarde van de aandelen die zij als aandeelhouder in Cappe Holding hield. [appellante] stelt belang te hebben bij de gevorderde stukken, omdat zij daarmee haar stelling – dat de vaststellingsovereenkomst die tussen partijen is gesloten dient te worden vernietigd op grond van bedrog, dan wel dat de afspraken naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn – kan onderbouwen.
3.9.
[geïntimeerde] betwist dat hij [appellante] onjuist heeft geïnformeerd. Bovendien bestaat volgens [geïntimeerde] geen rechtmatig belang bij de gevorderde stukken en is sprake van een
fishing expedition. Verder heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat gewichtige redenen zich verzetten tegen het overleggen (afgifte) van de gevraagde stukken. Hij heeft toegelicht dat de opgevraagde stukken vertrouwelijke stukken betreffen en zien op een bedrijfsovername tussen twee vennootschappen. Voor het geval de vordering toch zou worden toegewezen, heeft [geïntimeerde] gevraagd verschillende voorwaarden aan de inzage te verbinden.
Het hof zal een mondelinge behandeling bepalen
3.10.
Om de inzagevordering van [appellante] te kunnen beoordelen, heeft het hof behoefte aan nadere informatie van partijen. Daarom zal het hof een mondelinge behandeling bepalen ten overstaan van de meervoudige kamer. In het bijzonder (maar niet uitsluitend) wenst het hof met partijen te spreken over de aard en omvang van de stukken waarvan [appellante] inzage vordert, de bezwaren die [geïntimeerde] daartegen heeft aangevoerd, evenals over de voorwaarden die [geïntimeerde] wenst te verbinden aan een eventuele toewijzing van de inzagevordering.
3.11.
Het hof bepaalt dat de hoofdzaak wordt aangehouden totdat inhoudelijk op de inzagevordering van [appellante] is beslist en zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident
4.1.
bepaalt een mondelinge behandeling, waarbij partijen (vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en die tot het geven van inlichtingen in staat is en bevoegd is om een schikking aan te gaan) samen met hun advocaten zullen verschijnen voor de meervoudige kamer van het hof;
4.2.
bepaalt dat de zitting zal plaatsvinden op
2 december 2024 om 09.30 uurin het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem;
4.3.
bepaalt dat, als partijen verhinderd zijn op de hiervoor genoemde datum, zij binnen twee weken na de datum van dit arrest door middel van een H7-formulier een andere dag voor de zitting kunnen verzoeken. Bij het verzoek moet een opgave van de verhinderdata van alle betrokkenen voor de periode van
januari tot en met maart 2025worden gevoegd; als deze opgave ontbreekt, blijft de eerdere dagbepaling van kracht;
4.4.
bepaalt dat de advocaten bij de mondelinge behandeling ieder gedurende maximaal tien minuten het standpunt van partijen mogen toelichten;
4.5.
bepaalt dat als een partij bij de mondelinge behandeling nog processtukken of andere stukken wil inbrengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk 10 dagen voor de mondelinge behandeling een kopie van deze stukken hebben ontvangen (het hof in tweevoud, de wederpartij in enkelvoud);
4.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
in de hoofdzaak in hoger beroep
4.7.
houdt de hoofdzaak aan totdat inhoudelijk op het incident is beslist;
4.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, K. Mans en G.A. Diebels, en is bij afwezigheid van de voorzitter door de rolraadsheer ondertekend en door hem, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2024.