ECLI:NL:GHARL:2024:6513

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
200.343.713
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige met ontwikkelingsbedreigingen en de rol van ouders en hulpverlening

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de ondertoezichtstelling van een minderjarige, [de minderjarige], geboren in 2009. De ouders, de moeder en de vader, zijn in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 19 april 2024 de ondertoezichtstelling heeft uitgesproken. De ouders zijn terughoudend in het stellen van doelen voor hun dochter en twijfelen aan de effectiviteit van de geboden hulpverlening. De raad voor de kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling, omdat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige]. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de rol van de ouders en de hulpverlening. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 september 2024 hebben de ouders hun bezwaren tegen de ondertoezichtstelling toegelicht, waarbij zij stelden dat zij altijd hebben meegewerkt aan de hulpverlening. Het hof heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van [de minderjarige] ernstig wordt bedreigd en dat de ouders niet voldoende gemotiveerd zijn om de noodzakelijke hulp te aanvaarden. De ouders ervaren de ondertoezichtstelling als een straf, maar het hof benadrukt dat deze maatregel bedoeld is om de ontwikkeling van [de minderjarige] te bevorderen. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, omdat voldaan is aan de wettelijke criteria voor een ondertoezichtstelling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.343.713
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 572035)
beschikking van 22 oktober 2024
inzake
[verzoekster],
en
[verzoeker] ,
beiden wonende te [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de ouders, respectievelijk de moeder en de vader,
advocaat: mr. C.A. Offermans,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 april 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 18 juli 2024;
- het verweerschrift van de raad;
- een email van de GI van 9 augustus 2024 met een productie.
2.2
[de minderjarige] is in de gelegenheid gesteld haar mening over het verzoek aan het hof kenbaar te maken, maar zij heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 24 september 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder en de vader, bijgestaan door hun advocaat;
- een vertegenwoordiger namens de raad;
- een vertegenwoordiger namens de GI vergezeld van een collega in opleiding.

3.De feiten

De moeder en de vader hebben drie minderjarige kinderen. Deze procedure gaat over hun dochter [de minderjarige] , geboren [in] 2009 te [plaats1] . De vader heeft [de minderjarige] erkend, de moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige] op verzoek van de raad onder toezicht gesteld met ingang van
19 april 2024 tot 19 april 2025.
4.2
De ouders zijn het niet eens met de ondertoezichtstelling en komen daarom in hoger beroep.
De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad alsnog af te wijzen als zijnde ongegrond of onbewezen.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt het hof het verzoek van de ouders af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
De moeder heeft de Russische nationaliteit. Het hof zal daarom eerst bepalen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht van toepassing is.
5.2
Het verzoek van de raad gaat over de ouderlijke verantwoordelijkheid. Gelet op artikel 7 lid 1 van de Verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019 (Brussel II-ter) die in deze zaak van toepassing is, zijn ten aanzien van de ouderlijke verantwoordelijkheid de gerechten van de lidstaat bevoegd op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Omdat [de minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, komt de Nederlandse rechter op basis van artikel 7 van Brussel II-ter in deze zaak rechtsmacht toe.
5.3
Op grond van artikel 15 van het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996) past de Nederlandse rechter het interne recht toe. Dit betekent dat het Nederlands recht van toepassing is.
inhoudelijke beoordeling
5.4
Op grond van het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.5
De ouders zijn van mening dat niet voldaan wordt aan de wettelijk criteria voor een ondertoezichtstelling. [de minderjarige] is gediagnosticeerd met een autismespectrumstoornis, waarbij mogelijk sprake is van de variant Pathological Demand Avoidance. Ook is sprake van een taalontwikkelingsstoornis en is zij beneden-gemiddeld intelligent. De ouders betwisten niet dat bij [de minderjarige] sprake is van een ontwikkelingsbedreiging, maar zijn van mening dat bij de beoordeling van de ernst daarvan de kind specifieke factoren betrokken moeten worden. Er is geen sprake van dat de ouders noodzakelijke hulp voor het wegnemen van de bedreiging niet of onvoldoende accepteren. Integendeel, zij stellen dat er de afgelopen jaren veel hulpverlening is ingezet en dat zij daar altijd voldoende aan hebben meegewerkt. Dat de hulpverlening tot op heden niet tot het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging heeft geleid, heeft er volgens de ouders mee te maken dat de juiste hulpverlening nog niet is gevonden. Dit heeft niets met de ouders te maken maar met de complexiteit van de zorgen over [de minderjarige] en het feit dat geadviseerde vervolghulp, tegen hun zin in, geen vervolg heeft gekregen. Zo is [de minderjarige] een lange periode opgenomen geweest in een kliniek. De door het Universitair Medisch Centrum (UMC) geadviseerde hulpverlening in het gezin (van 32 uur per week) aansluitend aan die opname is door de hulpverlenende organisaties toen niet gerealiseerd. Ook na de terugval van [de minderjarige] in de thuissituatie werd de hulpverlening niet geïntensiveerd, terwijl zij daar wel om hebben verzocht.
Er is sprake van een gebrek aan intrinsieke motivatie bij [de minderjarige] om te veranderen. Dat is een van de kenmerken van een autismespectrumstoornis. Als [de minderjarige] dingen wel gaat doen onder de druk van een ondertoezichtstelling verwachten de ouders niet dat dit een blijvende verandering zal zijn.
De begeleidster vanuit de betrokken hulpverleningsinstantie [naam1] ( [naam1] ) en de leerkracht vanuit school denken ook niet dat een ondertoezichtstelling nodig is, aldus de ouders. Zij zien net als de ouders een zichtbare stijgende lijn in de zelfstandigheid van [de minderjarige] . Haar persoonlijke verzorging is sterk verbeterd, zij is creatief en zij wil graag meer uren thuisonderwijs krijgen. Er moet meer hulp komen vanuit specialistische GGZ, naast begeleiding vanuit [naam1] en de ouders staan daarvoor open. Voor zover de hulpverlening het noodzakelijk vindt dat de ouders moeten werken aan hun onderlinge relatie, zijn zij daartoe bereid, maar de hulpverlening heeft ook gezien dat er sprake is van liefde in het gezin en een zekere stabiliteit. Vanuit [naam1] is de coördinerende instantie [naam2] begin dit jaar verzocht om het plan van aanpak door te spreken, omdat het UMC heeft aangegeven dat de doelen waaraan [naam1] werkt te hoog gegrepen zijn, maar op dit verzoek is [naam2] niet ingegaan.
De ondertoezichtstelling vormt volgens de ouders een ongerechtvaardigde inbreuk op hun privacy en gezinsleven.
5.6
De raad blijft bij zijn standpunt dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Bij [de minderjarige] is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Zij heeft een grote achterstand op het gebied van kennis en op sociale communicatie met onbekende mensen. Emotioneel loopt zij achter op leeftijdsgenoten. Zij is volledig afhankelijk van haar moeder. Het gebrek aan intrinsieke motivatie bij [de minderjarige] om te veranderen is zeer zorgelijk.
De raad heeft geconstateerd dat de ouders de afgelopen jaren hard hebben gewerkt en zich hebben ingespannen om de situatie van [de minderjarige] te verbeteren. De hulpverlening die de raad nodig acht wordt door de ouders (deels) geaccepteerd, maar heeft niet tot voldoende resultaat geleid. Gezien wordt dat [de minderjarige] wel positieve stappen kan zetten als ze er zelf belang bij heeft. Dat past bij haar puberleeftijd. De vertegenwoordiger van de raad volgt de ouders niet in hun standpunt dat zoveel mogelijk bij [de minderjarige] moet worden aangesloten. Dan wordt er volgens de raad onvoldoende druk op [de minderjarige] gelegd.
De raad constateert verder dat de ouders ambivalent zijn in het aanvaarden van hulp. Zij willen wel meewerken, maar stellen ook voorwaarden en hebben bezwaren tegen bepaalde vormen van hulpverlening. De ouders geven aan dat zij de ondersteuning als druk ervaren, terwijl de inzet van [naam1] en de leerkracht vanuit school nu echt minimaal is, gelet op de ernst van de problematiek. De raad twijfelt of de ouders voldoende motivatie hebben om daadwerkelijk aan de slag te gaan met de geadviseerde hulpverlening.
Het is positief dat de ouders meewerken aan de hulpverlening van [naam1] en dat sinds het uitspreken van de ondertoezichtstelling wordt gewerkt aan het uitbreiden van de hulpverlening. Bekeken moet worden hoe de inzet van extra hulpverlening gaat verlopen en wat er mogelijk is met betrekking tot de gespecialiseerde GGZ. De moeder heeft eerder bij de raad aangegeven dat zij deze hulpverlening niet noodzakelijk vond. Het is noodzakelijk dat de GI als regievoerder betrokken blijft vanuit het dwingende kader, aldus de raad.
5.7
De GI heeft aan de raad bericht dat is gesproken met de ouders over het inzetten gespecialiseerde GGZ vanuit [naam3] . De ondersteuning vanuit [naam1] kan in uren worden uitgebreid, er wordt een schoolcoach toegevoegd en vanuit de GI is ook een orthopedagoog overkoepelend betrokken.
De vertegenwoordiger namens de GI heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat de GI de noodzaak van een ondertoezichtstelling onderschrijft. De GI wil onderzoeken wat er thuis mogelijk is en extra hulp inzetten bij de ouders, maar daarvoor is wel nodig dat de ouders hierachter staan en zich volop gaan inzetten. Het is noodzakelijk dat de ouders de adviezen van deskundigen opvolgen en zich eigen gaan maken.
5.8
Het hof verwijst naar de motivering van de kinderrechter in de bestreden beschikking, neemt deze na eigen onderzoek over en voegt daaraan nog het volgende toe.
[de minderjarige] ’s ontwikkeling wordt naar het oordeel van het hof ernstig bedreigd. [de minderjarige] is bijna vijftien jaar, gaat al langdurig niet naar school, heeft geen contact met leeftijdsgenoten en komt nauwelijks buiten. Thuis kleedt zij zich niet volledig aan (draagt alleen een en dezelfde trui). [de minderjarige] weigert het toilet te gebruiken. Zij doet haar behoefte in een luier. Haar moeder helpt haar bij het douchen, haren wassen en aankleden. [de minderjarige] is afhankelijk van haar moeder en zij verzet zich als er iets van haar wordt gevraagd. Het hof vindt het goed om van de ouders te horen dat [de minderjarige] zich thuis kan vermaken met creatieve activiteiten en dat zij haar creaties - waarvan het hof foto’s heeft gezien - zelfs met hulp van haar broer (digitaal) verkoopt. Het is ook positief dat zij uitbreiding wil van de huidige twee uur (thuis)onderwijs per week. Toch zijn de stapjes die [de minderjarige] maakt naar het oordeel van het hof volstrekt onvoldoende in het licht van de ernst van haar ontwikkelingsbedreiging, ook als rekening wordt gehouden met de beperkingen waar zij mee kampt. De achterstand die [de minderjarige] heeft, is ondanks de hulpverlening in het vrijwillig kader niet afgenomen.
De ouders stellen dat zij aan alle geïndiceerde en hen aangeboden hulpverlening hebben meegewerkt, maar uit de stukken leidt het hof af dat de ouders weliswaar hulpverlening toelaten, maar zich ook kritisch ten aanzien van hulpverlening opstellen. Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep gemerkt dat de ouders terughoudend zijn in het stellen van doelen voor [de minderjarige] , sceptisch zijn over (nog) te behalen vooruitgang in haar ontwikkeling en twijfelen aan conclusies en adviezen van deskundigen. Uit de stukken blijkt dat deskundigen aangeven dat hulpverlening alleen tot resultaat kan leiden als de ouders voldoende gemotiveerd zijn en adviezen willen opvolgen.
Het hof weegt bij de beoordeling zwaar mee dat tijdens een klinische opname van een half jaar in 2021 [de minderjarige] een duidelijk positieve ontwikkeling liet zien onder meer op het gebied van haar persoonlijke verzorging, schoolgang en omgang met leeftijdsgenoten. Zo had zij toen positieve contacten met groepsgenoten, ging zij volledige dagen naar school, verzorgde zichzelf en droeg weer kleding. Het is vervolgens - wat daarvan ook de reden was - [de minderjarige] niet gelukt om deze vooruitgang thuis vast te houden. In het onderzoek van de raad wordt geconcludeerd dat [de minderjarige] zelf weinig behoefte heeft om haar leven te veranderen en dat zij haar leven een ruime voldoende geeft. De raad schat in dat [de minderjarige] meer kan dan zij nu laat zien. Gebleken is dat het [de minderjarige] soms wel lukt om haar gedrag enigszins aan te passen. Bijvoorbeeld als het gezin op vakantie gaat. Thuis valt [de minderjarige] dan weer terug in haar oude patroon. Dat past bij een eerder zorgmelding van de afdeling psychiatrie van het UMC waarin is aangegeven dat de hulp die wordt geboden niet voldoende aansluit bij [de minderjarige] en haar ouders. Het lukt de ouders en de hulpverlening niet om te zorgen dat [de minderjarige] in een ritme blijft van aankleden en naar school gaan, waardoor zij stagneert in haar ontwikkeling, aldus de melding in maart 2022. Door het team van de kliniek waar [de minderjarige] opgenomen is geweest, is ook benoemd dat zij eigenschappen van [de minderjarige] herkennen bij de ouders (kwetsbaarheden in sociaal begrip en invoelen zijn ook bij vader gezien en zeer beperkt uiting geven aan emoties is ook bij de moeder gezien) en zij hebben gesignaleerd dat dit het door ouders afstemmen en ondertitelend reageren op [de minderjarige] bemoeilijkt. Naast kindfactoren lijken dus ook ouderfactoren een rol te spelen bij de achterblijvende ontwikkeling van [de minderjarige] .
[de minderjarige] is inmiddels een puber en de tijd begint te dringen om aan de achterstand in haar ontwikkeling te werken. Het is van groot belang dat nu alles op alles wordt gezet om [de minderjarige] te stimuleren naar zoveel mogelijk zelfstandigheid. Om alle mogelijkheden te onderzoeken en te benutten is naar het oordeel van het hof het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling noodzakelijk. Een jeugdbeschermer kan als neutrale professional vanuit het belang van [de minderjarige] en haar groei naar volwassenheid de mogelijkheden onderzoeken die er (nog) zijn om haar ontwikkeling verder te helpen en wat daarvoor nodig is. Een jeugdbeschermer kan regie voeren over de inzet van hulpverlening en beoordelen of de aangewezen hulp ook voldoende door [de minderjarige] en de ouders wordt geaccepteerd en (kan worden) opgepakt. Het hof merkt in dit kader op dat ook als een ouder die het gezag uitoefent onvoldoende in staat is om de noodzakelijke hulp daadwerkelijk te benutten, de omstandigheid dat de ouder zich wel bereid heeft verklaard tot acceptatie van die zorg niet in de weg staat aan een ondertoezichtstelling [1] .
5.8
De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling aangegeven de ondertoezichtstelling als een straf te ervaren. Het hof merkt daarover op dat de maatregel zeker niet zo bedoeld is, maar als (ultieme) poging om de ontwikkeling van [de minderjarige] verder te helpen. Dat [de minderjarige] veel meer in haar mars heeft dan zij nu laat zien is ook gebleken tijdens de periode waarin zij opgenomen is geweest, maar blijkt ook uit het feit dat zij tijdens vakanties zichzelf wel aankleed en zich buitenshuis begeeft.
Het hof stelt vast dat de problematiek waarmee [de minderjarige] (en de ouders) al jaren kampen uiterst complex en zwaar is voor hen maar ook voor de andere gezinsleden. Het hof heeft oog voor de inspanningen die de ouders ten behoeve van [de minderjarige] hebben geleverd en leveren. Uit de stukken blijkt echter ook dat zij daarbij niet steeds op een lijn zitten. Nu de ouders desgevraagd aangeven dat zij niet weten hoe het in de toekomst verder moet en zij zich - naar het lijkt - erbij neerleggen dat de huidige situatie een eindsituatie voor [de minderjarige] zou kunnen zijn, is het van belang dat een jeugdbeschermer het stokje overneemt en - met [de minderjarige] en ouders - zoekt naar nieuwe mogelijkheden om haar verder te helpen en de daarvoor benodigde hulp en medewerking te organiseren. Dit is temeer van belang omdat [de minderjarige] kennelijk wel grotere wensen heeft voor de toekomst. Zo heeft zij uitgesproken dat zij een rijbewijs zou willen halen en (naar Rusland) zou willen reizen.
Het hof benadrukt dat het van belang is dat de ouders de hulp van de jeugdbeschermer aanpakken en zich in het belang van [de minderjarige] openstellen voor samenwerking met de jeugdbeschermer, ook als dat inspanningen van hen vraagt op het persoonlijk vlak en op het gebied van hun relatie.
5.9
Op grond van het vorenstaande is het hof net als de kinderrechter van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke criteria voor een ondertoezichtstelling. Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland,
locatie Utrecht, van 19 april 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck,
M.P. den Hollander en A.E. Ernes, bijgestaan door de griffier, en is op 22 oktober 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.