Het hof is van oordeel dat er wel een ernstige ontwikkelingsbedreiging is. [de minderjarige] is op 17 april 2024, toen nog geen drie maanden oud, opgenomen in het ziekenhuis met een hersenbloeding, bloedingen aan het netvlies en het ruggenmerg. In een brief van Veilig Thuis van 14 juli 2024 aan de GI schrijft Veilig Thuis om welk letsel het precies gaat. Dit letsel betwist de moeder niet, evenmin de ernst ervan. Veilig Thuis heeft daarbij geschreven dat het gaat om aan [de minderjarige] toegebracht letsel, ofwel om ‘kindermishandeling’. Ook staat in de brief dat er indicaties zijn voor eerder fysiek letsel bij [de minderjarige] .
In het beroepschrift betwist de moeder dat het gaat om ‘niet-accidenteel’ letsel – althans, het is volgens haar niet vastgesteld – maar tijdens de zitting in hoger beroep heeft zij erkend dat iemand (anders) aan [de minderjarige] het hersenletsel heeft toegebracht.
Omdat de moeder op dat moment de (hoofd)verzorger van [de minderjarige] was, concludeert het hof dat het haar, dus: de moeder, niet is gelukt om de veiligheid van [de minderjarige] te waarborgen.
Op dit moment staat de toedracht nog steeds niet vast. De moeder heeft tijdens de zitting verklaard dat de vader van [de minderjarige] het letsel heeft veroorzaakt, maar de vader heeft dat ontkend. Hij heeft toegelicht dat hij nooit alleen met [de minderjarige] samen is geweest in die periode, er was altijd iemand van de raad voor de kinderbescherming bij. Dat heeft de moeder niet weersproken. Onduidelijk is ook waar [de minderjarige] was toen hij het letsel opliep.
Op 30 juli 2024 werd de GI gebeld door een medewerker van [naam1] met de mededeling dat een (gewelds)incident had plaatsgevonden tussen de moeder en haar vriend, waarbij de moeder de vriend aanwees als veroorzaker.
De moeder heeft het hof verteld dat zij bij haar ouders woont maar zij heeft niet betwist dat zij vaak bij haar vriend verblijft en dat zij moeilijk bereikbaar is (geweest) voor de GI. Dit gebrek aan openheid maakt dat het hof, net als de kinderrechter, van oordeel is dat de veiligheid van [de minderjarige] – sinds hem het letsel werd toegebracht – niet gewaarborgd was en nog steeds niet is. Dit alleen al is een ernstige bedreiging in zijn ontwikkeling. De GI heeft op de zitting verteld dat [de minderjarige] lange tijd heel prikkelgevoelig is geweest maar dat het nu beter met hem gaat.