Uitspraak
1.[de vader] ,
[geïntimeerde2],
3.[geïntimeerde3] ,
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.De feiten
- Op 23 december 2011 heeft de bewindvoerder aan [appellant] geleverd: de ondergrond van de ligboxenstal met mestkelder, overige opstallen, erf en land gelegen aan de [adres2] 26b in [woonplaats1] . De zaken waren in opdracht van de bewindvoerder getaxeerd door de heer [naam2] (van Bruins Slot & Kroezen Makelaardij). In de taxatie van 14 juni 2011 is de waarde van het onroerend goed bepaald op € 109.150,-. Het onroerend goed is voor de getaxeerde waarde aan [appellant] verkocht en overgedragen.
- Op 3 april 2013 heeft de bewindvoerder drie percelen cultuurgrond geleverd aan [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] . Het gaat om percelen aan de [adres3] (koopprijs € 125.000,-), de [adres4] (koopprijs € 16.500,-) en de [adres5] (koopprijs € 19.500,-). De percelen waren in opdracht van de bewindvoerder getaxeerd door de genoemde taxateur, de heer [naam2] . In het taxatierapport van 14 september 2012 worden de percelen getaxeerd op de genoemde bedragen van € 125.000,-, € 16.500,- en € 19.500,-.
4.Het oordeel van het hof
in staat wasde hoofdsom – die hij kennelijk gebruikt had voor, kort gezegd, de aankoop van de grond onder zijn woning – aan moeder terug te betalen (anders dan door verrekening met zijn vordering wegens overbedeling na de ouderlijke boedelverdeling). De betrokkenen mochten (en moesten) er in de gegeven omstandigheden in redelijkheid dan ook van uitgaan dat de ontstane financiële ongelijkheid tussen de broers, later zou worden ‘rechtgetrokken’ – bijvoorbeeld door verrekening met de vordering wegens overbedeling of in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van moeder. Dat [appellant] en de bewindvoerder in 2011 kennelijk ervoor gekozen hebben om de vordering op moeder wegens overbedeling, te verrekenen met de vordering op [appellant] wegens verkoop van de onroerende zaken aan de [adres2] 26b, maakt dat niet anders. Het hof neemt verder in aanmerking dat [appellant] ook aanzienlijk bevoordeeld is doordat hij – in afwijking van de afspraken zoals die vermeld zijn in de schuldbekentenis van 21 juli 2000 – nooit rente heeft betaald. De andere broers hebben overigens ook niet verlangd dat die rente alsnog betaald wordt. Dat [appellant] onder die omstandigheden toch een beroep doet op verjaring van de vordering tot terugbetaling van de hoofdsom, acht het hof zoals gezegd naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Het beroep op verjaring wordt dan ook verworpen.
overdracht(cessie) van de vordering van de bank, maar van
voldoeningvan die vordering. Reden daarvoor is al dat dit betoog, in elk geval zonder nadere toelichting, niet te verenigen is met de inhoud van de door ING Bank en door moeder ondertekende cessieakte van 25 juli 2005 en met de inhoud van de op verzoek van ING Bank opgestelde registerverklaring van 11 januari 2006 (zie productie 22 van de zijde van [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] ).
voorwaardelijkeverdeling. Partijen hebben op de zitting bij het hof namelijk verklaard dat de twee externe schuldeisers nog niet voldaan zijn en dat de verdeling zodoende ook nog niet heeft plaatsgevonden.
voorwaardelijkeverdeling:
[geïntimeerde2]betaalt € 575,00 voor de bijbel en hij ontvangt € 2.143,00 + € 10.000,00 als schuldeiser, zodat hij per saldo ontvangt € 11.568,00 en de bijbel.
[geïntimeerde3]betaalt € 3.000,00 voor overname van het perceel [adres6] en € 233,50 voor de sieraden. Hij ontvangt € 2.143,00 als schuldeiser en hij ontvangt ook de sieraden. Per saldo dient [geïntimeerde3] dus te voldoen € 1.090,50.
[appellant]dient aan de nalatenschap te voldoen zijn schuld van € 45.378,00. Hij betaalt € 525,00 voor de gouden knopen. Hij ontvangt zijn legitieme portie van € 42.306,60. Hij ontvangt de gouden knopen en ook de helft van de vordering van de voormalige maatschap Vogelzang, dat is € 2.680,00. Per saldo is [appellant] dus € 916,40 aan de nalatenschap verschuldigd.
[geïntimeerde1]krijgt de eigendom van de woonboerderij [adres1] (€ 410.000,00) en ook krijgt hij het oorijzer (€ 675,00). Hij ontvangt de banksaldi van € 5.474,00, de inbreng door [geïntimeerde3] van € 1.090,50, de opbrengst van de trekker van (naar verwachting) € 2.750,00, de helft van de vordering van de voormalige maatschap [achternaam partijen] , dat is € 2.680,00, en de inbreng door [appellant] van € 916,40; dit is in totaal € 12.910,90. [geïntimeerde1] betaalt aan [geïntimeerde2] € 11.568,00; hij betaalt de uitvaartkosten van € 5.275,00, en verder betaalt hij aan de Rabobank € 51.000,00 en aan [naam3] € 11.315,00. Het totaal van de door [geïntimeerde1] te betalen bedragen bedraagt dus € 79.158,00. [geïntimeerde1] betaalt per saldo dus € 66.247,10 waartegenover hij het oorijzer en de eigendom van de woonboerdering (inclusief kast en kabinet) aan de [adres1] in [woonplaats1] ontvangt.
5.De beslissing
- de trekker wordt verkocht ten behoeve van de voldoening van schuldeisers;
- de (on)roerende goederen worden aan de bij naam genoemde partijen toebedeeld als hiervoor onder 4.21 is weergegeven, onder het opnemen van een schuld van die partij aan de nalatenschap;
- de diverse vorderingen en schulden worden verrekend als hiervoor is weergegeven;
- aan [geïntimeerde1] wordt het legaat afgegeven en de resterende activa worden hem toebedeeld, onder de verplichting voor hem om de schulden te voldoen als hiervoor onder 4.21 is weergegeven;
- aan [appellant] komt de legitieme portie toe, vastgesteld op € 42.306,60, en deze aanspraak wordt verrekend zoals hiervoor is weergegeven;