ECLI:NL:GHARL:2024:6324

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
21-000165-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van journalist wegens het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk en de afweging van het recht op vrije meningsuiting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een journalist die was veroordeeld voor het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk. De verdachte, geboren in 1993, had in de periode van 2 tot en met 4 december 2019 zes stuks knalvuurwerk (Cobra 6) in zijn bezit, wat in strijd is met de Wet op de economische delicten en het Vuurwerkbesluit. De journalist stelde dat hij het vuurwerk had aangeschaft in het kader van een onderzoek naar de beschikbaarheid van illegaal vuurwerk via sociale media, met de bedoeling om deze misstand aan het publiek kenbaar te maken. Het hof oordeelde dat ook journalisten zich aan de strafwet moeten houden en dat de vervolging van de verdachte niet in strijd was met het recht op vrije meningsuiting zoals gewaarborgd in artikel 10 EVRM. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een geldboete van € 100,- op, subsidiair 2 dagen hechtenis, waarbij het belang van onderzoeksjournalistiek werd erkend, maar ook de ernst van de overtreding werd benadrukt. Het hof constateerde bovendien dat de redelijke termijn in het hoger beroep was overschreden, maar volstond met de constatering hiervan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000165-21
Uitspraak d.d.: 15 oktober 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de economische kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 31 december 2020 met parketnummer 84-064365-20 in de strafzaak tegen:

[Verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 oktober 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J.P. van den Brink, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging is , omdat vervolging van verdachte niet proportioneel is en strijdig is met de subsidiariteiteis die voortvloeit uit artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Volgens de verdediging gaat strafvervolging van verdachte te ver omdat hij slechts als journalist een misstand aan de kaak wilde stellen. De vervolging had zich in dit geval tegen verdachtes werkgever moeten richten, omdat verdachtes werkgever een rechtspersoon is en daarom minder verstrekkende gevolgen zal ondervinden van een veroordeling, waardoor daarvan een aanzienlijk minder groot chilling effect zal uitgaan.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de beoordeling van de opportuniteit van de vervolging aan het openbaar ministerie is. Dat de werkgever of hoofdredactie in civielrechtelijke zin aansprakelijk of medeverantwoordelijk is, brengt bovendien niet mee dat ook een strafvervolging tegen de werkgever kansrijk is.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld doet zich onder meer voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod op willekeur.
Zoals hierna nader zal worden gemotiveerd, heeft verdachte professioneel vuurwerk in ontvangst genomen en dat vuurwerk vervolgens enige tijd onder zich gehouden. Daarbij heeft verdachte met een bepaalde mate van zelfstandigheid geopereerd, in die zin dat door hem ter terechtzitting in hoger beroep is verklaard dat zijn werkgever hem niet concreet de opdracht heeft gegeven om daadwerkelijk zelf illegaal vuurwerk te kopen. De genoemde gang van zaken en dat verdachte daarmee een strafbepaling heeft overtreden wordt door de verdediging niet betwist. Door de verdediging wordt dan ook niet gesteld dat sprake is van een situatie waarin met de vervolging van verdachte geen enkel, door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Dat van een dergelijke situatie sprake was, is het hof ook overigens niet gebleken. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat alleen uitzonderlijke met de vervolgingsbeslissing samenhangende omstandigheden beletten dat de rechter een inhoudelijk oordeel velt over de in de tenlastelegging vervatte beschuldiging door de beraadslaging over de in artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering genoemde vragen. De vraag of een veroordeling van verdachte een inbreuk op het door het EVRM gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting oplevert staat daar los van.
Het hof is dan ook van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de
vervolging.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, al dan niet als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, in of omstreeks de periode van 2 december 2019 tot en met 4 december 2019 te [plaats] , in elk geval in Nederland, al dan niet opzettelijk, professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten zes stuks knalvuurwerk ( Cobra 6 ), althans een of meer stuks knalvuurwerk voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat vervolging van verdachte niet proportioneel is en strijdig is met de subsidiariteiteis die voortvloeit uit artikel 10 EVRM.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak
van het tenlastegelegde wordt weersproken door de hieronder gebezigde bewijsmiddelen. [1]
Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die
bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
[naam 1] , woordvoerster van de politie, heeft verklaard dat zij samen met haar collega [naam 2] op 4 december 2019 een interview met verdachte heeft gehad. Het onderwerp van het interview was het illegale vuurwerk dat ook via social media te koop is. Het interview vond plaats op het politiebureau
(het hof begrijpt: in [plaats] ). Verdachte heeft tijdens het interview meerdere vragen over de aanpak door de politie van illegale vuurwerk gesteld. Daarnaast gaf verdachte aan dat hij onderzoek had gedaan naar het kopen/verkopen van illegaal vuurwerk via social media, waarbij hij vertelde dat uit zijn eigen onderzoek was gebleken dat het kopen ‘eenvoudig’ is. Tijdens het gesprek heeft verdachte, ongevraagd en spontaan, verteld dat hij voor het onderzoek ook een kleine hoeveelheid vuurwerk heeft besteld. Aan het einde van het interview heeft verdachte in de hal van het politiebureau een tasje met Cobra’s overhandigd. [2]
[naam 2] , woordvoerder van de politie, heeft verklaard dat hij samen met zijn collega [naam 1] op 4 december 2019 een interview met verdachte heeft gehad. Het onderwerp van het interview was de handel van illegaal vuurwerk via social media. Tijdens het interview vertelde verdachte dat hij zelf illegaal vuurwerk had gekocht en dat hij na afloop van het interview het vuurwerk wilde inleveren. Aan het einde van het interview heeft verdachte in de hal van het politiebureau een tas met Cobra’s laten zien. Vervolgens heeft een collega van [naam 2] het vuurwerk in beslag genomen. [3]
Het proces-verbaal van onderzoek aan in beslag genomen vuurwerk houdt in dat op 6 december 2019 het onder verdachte in beslag genomen vuurwerk is onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat het vuurwerk uit zes Cobra’s bestaat en dat dit knalvuurwerk als professioneel vuurwerk kan worden aangemerkt. [4]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 2 december 2019 het vuurwerk van een vuurwerkhandelaar heeft gekocht die hij via de app [app] had benaderd. Het vuurwerk heeft hij daarna naar de redactie
(het hof begrijpt: van dagblad [Dagblad] )gebracht. [5]
Dagblad [Dagblad] is gevestigd in [plaats] . [6]
Verdachte heeft het vuurwerk daar gehouden tot hij het op 4 december 2019 aan de politie heeft overhandigd. [7] Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij wist dat het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk een strafbaar feit is. [8]
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen acht hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 2 tot en met 4 december 2019 zes Cobra’s voorhanden heeft gehad.
De vraag of een veroordeling van verdachte een inbreuk op het door het EVRM gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting oplevert en of daarvan een al dan niet disproportioneel chilling effect zal uitgaan, staat los van de vraag of het tenlastegelegde feit bewezen kan worden verklaard.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij,
al dan nietals een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, in
of omstreeksde periode van 2 december 2019 tot en met 4 december 2019 te [plaats] ,
in elk geval in Nederland, al dan nietopzettelijk, professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten zes stuks knalvuurwerk ( Cobra 6 )
, althans een of meer stuks knalvuurwerkvoorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat vervolging van verdachte niet proportioneel is en strijdig is met de subsidiariteiteis die voortvloeit uit artikel 10 EVRM. Daarnaast is het daadwerkelijke nadeel dat het strafbare feit heeft veroorzaakt minimaal geweest en levert de publicatie van het artikel juist een bijdrage aan het maatschappelijk debat en de informatiewaarde ervan.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat een strafrechtelijke veroordeling in dit geval geen ongeoorloofde beperking van het recht op vrije meningsuiting van verdachte oplevert. Verdachte heeft met het in ontvangst nemen en vervolgens onnodig lang onder zich houden van het illegale vuurwerk en het daarmee begaan van het strafbare feit disproportioneel gehandeld ten opzichte van het door hem beoogde doel. Het verweer van de verdediging strekkende tot vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging van verdachte moet worden verworpen.
Het oordeel van het hof
Verdachte wordt vervolgd voor het bezit van professioneel vuurwerk, anders dan als een persoon met gespecialiseerde kennis. Degelijk bezit is strafbaar gesteld in de Wet op de economische delicten in combinatie met de Wet milieubeheer en het Vuurwerkbesluit. Verdachte is journalist en heeft dit vuurwerk verkregen en in bezit gehad in het kader van een onderzoek ter voorbereiding van een te publiceren artikel. Verdachte wilde met zijn onderzoek aantonen dat het voor particulieren eenvoudig is om via sociale media aan professioneel vuurwerk te komen. Hoewel deze bepalingen zich niet specifiek op journalisten richten, vormen zij gelet op deze context wel een beperking van het recht op vrije meningsuiting zoals dat onder meer is gewaarborgd in artikel 10 EVRM.
Een inbreuk op dit recht is, gelet op het tweede lid van deze bepaling, geoorloofd als deze bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving in het licht van de in de bepaling genoemde doelen. In dit geval is de inbreuk voorzien in de hiervoor genoemde strafbepalingen en strekt deze ertoe vanwege veiligheidsredenen te voorkomen dat professioneel vuurwerk in handen van particulieren komt omdat het gebruik van dergelijk vuurwerk meer gevaar meebrengt dan het gebruik van consumentenvuurwerk.
Ten aanzien van de vraag of een inbreuk in dit geval noodzakelijk was, stelt het hof voorop dat het kunnen verrichten van onderzoek een essentieel onderdeel vormt van het journalistieke werk. Het recht op vrije meningsuiting strekt zich dan ook uit tot de vrijheid van nieuwsgaring, en dus tot het journalistieke onderzoek dat aan de uiteindelijke openbaarmaking ten grondslag ligt. Beperkingen van onderzoeksactiviteiten moeten daarom kritisch worden beschouwd. Dat neemt echter niet weg dat ook journalisten – niettegenstaande de vitale rol die de pers in een democratische samenleving speelt – in beginsel niet op basis van de hun door artikel 10 EVRM gegeven bescherming kunnen worden ontslagen van hun verplichting de door de strafwet getrokken grenzen in acht te nemen. Slechts onder bijzondere omstandigheden zijn zij ontslagen van hun plicht zich aan de strafwet te houden. (Vgl. HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY3752 en (met verdere verwijzingen) EHRM 20 augustus 2021, nr. 41192/11 (Amaghlobeli and Others v. Georgia).)
Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de vervolging en van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit naar aanleiding van het beroep op de journalistieke vrijheid van meningsuiting dient de ernst van de inbreuk op de rechtsorde door overtreding van de strafrechtelijke norm, gelet op het belang van het geschonden voorschrift, te worden afgewogen tegen het maatschappelijk belang van de door het bewezenverklaarde feit voorbereide openbaarmaking, het daadwerkelijke nadeel dat door het bewezenverklaarde feit is ontstaan en de mate waarin de openbaarmaking daadwerkelijk op andere wijze had kunnen worden voorbereid (Vgl. HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3057).
Ernst van de inbreuk op de rechtsordeVerdachte heeft de publicatie voorbereid door via de communicatie- app [app] contact te leggen met een vuurwerkhandelaar, een bestelling te plaatsen, in de avond van [datum 1] 2019 op een parkeerplaats zes cobra's van de vuurwerkhandelaar in ontvangst te nemen en de koopsom te betalen. Vervolgens heeft hij de gekochte cobra's naar de redactie gebracht, ze daar in een afgesloten kast bewaard en op 4 december 2019 naar het politiebureau in [plaats] vervoerd met de bedoeling ze daar tijdens het gesprek met de politie te overhandigen.
Dergelijk vergaren en gedurende enige tijd op een niet daarvoor geschikte plek voorhanden hebben van professioneel vuurwerk door een niet-professional is strafbaar gesteld in artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer juncto artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit. Het betreft een misdrijf met een maximale strafbedreiging van zes jaren gevangenisstraf.
Het hof is dan ook van oordeel dat, gelet op het belang van het geschonden voorschrift – de bescherming van mens en milieu tegen de gevaren van dergelijk vuurwerk in de handen van (ondeskundige) particulieren – de onderhavige overtreding op zich genomen een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert.
Maatschappelijk belang
Verdachte heeft tijdens de terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat hem op grond van verhalen op sociale media en eigen waarnemingen bekend was dat particulieren op eenvoudige wijze professioneel vuurwerk via sociale media konden verkrijgen en dat hij het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd met het journalistieke doel om deze misstand aan het publiek kenbaar te maken. Het maatschappelijk belang van de publicatie wordt volgens de verdediging ook daardoor onderstreept, dat naar aanleiding van het artikel van verdachte in [Dagblad] van 7 december 2019 Kamervragen zijn gesteld aan de Minister van Veiligheid en Justitie. Hoewel het dossier ook aanwijzingen bevat dat reeds bekend was dat de wijze waarop illegaal vuurwerk in particuliere handen kwam was verschoven van verkrijging via pakketpost naar andere manieren, waaronder sociale media, en hier geen sprake lijkt van journalistiek onderzoek naar een geheel nieuw fenomeen, ziet het hof wel het maatschappelijk belang om aan het publiek kenbaar te maken hoe makkelijk het verkrijgen via sociale media gaat.
Daadwerkelijk nadeel dat door het bewezenverklaarde is ontstaanHet hof stelt vast dat het vuurwerk niet is afgestoken en het ook niet de bedoeling van verdachte was om dit af te steken. Wel heeft verdachte het vuurwerk in de auto vervoerd en enige tijd in een kast op de redactie gehouden en, zonder dat vooraf af te stemmen, aan de politie overhandigd. Hoewel het zonder bijzondere veiligheidsmaatregelen vervoeren en bewaren van illegaal vuurwerk potentieel zeer gevaarzettend is en het (doorgaans) ontbreken van juiste opslagomstandigheden mede de achtergrond is van het verbod van bezit van professioneel vuurwerk in particuliere handen, bevat het dossier te weinig aanknopingspunten om concreet nadeel te kunnen vaststellen.
Mate waarin de openbaarmaking daadwerkelijk op andere wijze had kunnen worden voorbereid
Ter beantwoording van de vraag of de openbaarmaking van de vuurwerkproblematiek daadwerkelijk op andere wijze had kunnen worden voorbereid, is van belang welk doel verdachte en de redactie van [Dagblad] voor ogen hadden op het moment dat zij besloten over te gaan tot het in ontvangst nemen van professioneel vuurwerk. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte wilde met zijn onderzoek aantonen dat particulieren eenvoudig aan professioneel vuurwerk via sociale media kunnen komen. Verdachte constateerde samen met zijn collega dat het aanschaffen van professioneel vuurwerk via sociale media gaande was. Deze informatie hadden zij via verhalen op sociale media verkregen. Hierna was bij hen de vraag gerezen hoe eenvoudig het is om via sociale media vuurwerk te verkrijgen. Verdachte heeft tijdens het politieverhoor verklaard dat hij een betrouwbare vuurwerkhandelaar heeft uitgekozen aan de hand van een “sellerslijst” die via [app] is in te zien en waarop aangegeven staat of iemand betrouwbaar is of niet. Bij de rechtbank heeft verdachte voorts verklaard dat hij een bestelling heeft geplaatst en via enkele berichtjes een afspraak heeft gemaakt met de vuurwerkhandelaar, waarbij in het laatste berichtje door de vuurwerkhandelaar aan verdachte werd gevraagd waar deze op de parkeerplaats stond.
Verdachte heeft tegenover de politie en tijdens de terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat het, zonder de overdracht van het vuurwerk, onzeker zou zijn gebleven of het vuurwerk ook daadwerkelijk zou zijn geleverd, omdat er ook sprake is van oplichters die weliswaar een afspraak maken, maar uiteindelijk niet komen opdagen. Volgens verdachte was het daarom noodzakelijk, ook met het oog op zijn taak van waarheidsvinding, het vuurwerk ook in ontvangst te nemen.
Uit het voorgaande volgt dat het journalistieke doel van verdachte was het schrijven van een artikel over het gemak waarmee illegaal vuurwerk via sociale media kon worden verkregen. Uit de verklaringen van verdachte in het dossier volgt dat hij informatie had dat vuurwerk volop op sociale media werd aangeboden en dat daarop volop werd gereageerd, alsook dat particulieren via sociale media eenvoudig aan professioneel vuurwerk waren gekomen. Naar het oordeel van het hof is dan ook onvoldoende aannemelijk geworden dat het, gelet op het door verdachte zelf geformuleerde doel, noodzakelijk was daaraan zijn eigen ervaring toe te voegen en via sociale media aangeschaft professioneel vuurwerk daadwerkelijk in ontvangst te nemen en gedurende enige tijd voorhanden te houden. Het daadwerkelijk in ontvangst nemen van het professioneel vuurwerk enkel om de impact van het artikel te vergroten en foto’s te nemen van het illegale vuurwerk, gaat het journalistieke doel van verdachte ver voorbij.
Naar het oordeel van het hof is verdachte bij het uitvoeren van zijn plan ook verwijtbaar onzorgvuldig te werk gegaan en heeft hij zich volstrekt onvoldoende gelegen laten liggen aan de gevaarzetting van het bezit van 6 cobra’s , die door verdachte zelf terloops werden vergeleken met 6 handgranaten. Dat volgt onder meer uit het feit dat verdachte en de redactie van [Dagblad] vooraf geen doordacht plan hebben opgesteld over hoe te handelen met het gevaarlijke vuurwerk. Bovendien heeft verdachte zijn plan niet vooraf met de politie heeft afgestemd.
Wat betreft het gedurende enige tijd onder zich houden van het vuurwerk – dat naast het in bezit nemen van het vuurwerk zelfstandig strafbaar is –, is het hof verder met de rechtbank van oordeel dat verdachte het illegale vuurwerk, na het ontvangst nemen daarvan, onnodig lang onder zich heeft gehouden. Niet valt in te zien dat verdachte het vuurwerk niet diezelfde avond nog naar de politie had kunnen brengen en op een later moment daarover, met het oog op verkrijging van aanvullende informatie ten behoeve van het artikel, alsnog een gesprek had kunnen voeren met een politiemedewerker. Door het vuurwerk nog anderhalve dag onder zich te houden, in een kast op de redactie, zonder dat zijn collega’s daarvan afwisten, en het op 4 december opnieuw te vervoeren, heeft verdachte extra gevaarzettend gehandeld.
Conclusie
Gelet op het voorgaande concludeert het hof dat verdachte met het (strafbare) in ontvangst nemen en vervolgens onnodig lang onder zich houden van het professioneel vuurwerk disproportioneel heeft gehandeld ten opzichte van het door hem beoogde doel. Een strafrechtelijke veroordeling levert daarom geen ongeoorloofde beperking van het recht op vrije meningsuiting van verdachte op. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

Oplegging van straf en/of maatregel

De economische politierechter in de rechtbank Gelderland heeft verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,- met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft bepleit dat met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht
aan verdachte geen straf dient te worden opgelegd.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft in dat verband onder meer acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 september 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van zes cobra's , vuurwerk dat behoort tot de zwaarste categorie. Cobra’s hebben een grote explosieve kracht en kunnen massa-explosief reageren. Als eenmaal één Cobra van het geheel afgaat, kan de hele partij exploderen. Ontbranding van dergelijk zwaar vuurwerk kan ernstig letsel aan personen en schade aan goederen doen ontstaan. Het hof rekent verdachte deze gevaarzetting aan en weegt daarbij zwaar mee dat verdachte de zes cobra's niet meteen na de koop heeft ingeleverd bij de politie, maar ze in een auto naar de redactie van [Dagblad] heeft vervoerd, daar anderhalve dag heeft opgeslagen en pas daarna naar de politie heeft gebracht.
Vanwege het gevaarzettende karakter is het bezit van professioneel vuurwerk door daartoe onbevoegde personen strafbaar en wordt daartegen opgetreden. De aard en de ernst van het feit en het gevaar dat verdachte heeft veroorzaakt, rechtvaardigen in beginsel dat een taakstraf van aanzienlijke omvang wordt opgelegd.
Hier speelt echter ook een andere kant. Uit de verklaringen van verdachte wordt duidelijk dat hij, hoewel hij zich ervan bewust was dat een strafbaar feit zou worden gepleegd en hoewel hij naar het oordeel van het hof met zijn handelen te ver is gegaan, heeft geacteerd binnen een journalistiek context. Verdachte had als bedoeling om aan te tonen hoe eenvoudig particulieren professioneel vuurwerk via sociale media kunnen verkrijgen. Gelet op het belang van onderzoeksjournalistiek in een democratische samenleving is een straf zoals die in andere zaken van vuurwerkbezit wordt opgelegd niet passend.
Wel is naar het oordeel van het hof, vanwege de ernst van het feit, wel enige strafoplegging op zijn plaats om duidelijk te maken dat ook journalisten zich aan de strafwet hebben te houden. Daarom kan niet worden volstaan met een enkele schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel. Een voorwaardelijke geldboete met een proeftijd zoals door de advocaat-generaal geëist, zou in dit geval, mede gelet op de ouderdom van het feit, naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting voor verdachte opleveren. Het hof zal daarom een relatief geringe boete opleggen van € 100,-, subsidiair 2 dagen hechtenis.
Het hof constateert tot slot dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in hoger beroep is overschreden. Het vonnis van de rechter in eerst aanleg dateert van 31 december 2020 en verdachte heeft hoger beroep ingesteld op 12 januari 2021. Het arrest van het hof wordt gewezen op 15 oktober 2024. Tussen het instellen van het hoger beroep op 12 januari 2021 en het arrest van het hof op 15 oktober 2024 is derhalve een periode van drie jaar en negen maanden verstreken. De redelijke termijn is dus met bijna twee jaar overschreden. Deze vertraging is niet aan verdachte te wijten. Gelet op de hoogte van de op te leggen boete, volstaat het hof met de constatering dat de redelijke termijn in overschreden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer en artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 100,00 (honderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. A.H. Garos, voorzitter,
mr. J. Corthals en mr. T. Bertens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.B.T. Renes, griffier,
en op 15 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het proces-verbaal van de [politie eenheid] , proces-verbaal nummer [nummer] (doorgenummerd 1 t/m 34). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 20-21.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 22-23.
4.Proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk, p. 7-14.
5.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 29 september 2020 van de economische politierechter in de rechtbank Gelderland, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 28.
7.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 29 september 2020 van de economische politierechter in de rechtbank Gelderland, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
8.De verklaring van verdachte afgelegd op de terechtzitting in hoger beroep van 1 oktober 2024.