ECLI:NL:HR:2015:3057

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 oktober 2015
Publicatiedatum
13 oktober 2015
Zaaknummer
14/01737
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over valsheid in geschrift door onderzoeksjournalist en de afweging van journalistieke vrijheid versus strafbaarheid

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarin de verdachte, een onderzoeksjournalist, werd vervolgd voor het vervalsen van een KLM-personeelspas. De verdachte had deze pas vervalst om de beveiliging van Schiphol Oost te onderzoeken en aan de kaak te stellen. Het Hof had geoordeeld dat de vervolging en strafbaarheid van de verdachte geoorloofd waren, ondanks zijn beroep op de vrijheid van meningsuiting zoals vastgelegd in artikel 10 van het EVRM. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de journalistieke vrijheid niet automatisch rechtvaardigt dat een journalist strafbare feiten pleegt. De Hoge Raad benadrukte dat de ernst van de inbreuk op de rechtsorde door het vervalsen van de pas moest worden afgewogen tegen het maatschappelijk belang van de openbaarmaking. Het Hof had terecht vastgesteld dat de verdachte ook zonder het vervalsen van de pas de beveiligingsproblemen had kunnen aankaarten. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de veroordeling van de verdachte tot een geldboete van € 1.000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een voorwaardelijke uitvoering van de boete.

Uitspraak

13 oktober 2015
Strafkamer
nr. S 14/01737
NA/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 4 maart 2014, nummer 22/001948-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. T.M.D. Buruma, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft het onder 1 tenlastegelegde en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Waar het in dit geding om gaat
2.1.
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig het onder 1 tenlastegelegde bewezenverklaard dat:
"hij in of omstreeks de periode van 12 december 2008 tot en met 04 januari 2009 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander een KLM-personeelspas - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk een KLM-pas gekopieerd en die kopie voorzien van andere persoonsgegevens en een foto van [verdachte] , terwijl het origineel op naam was gesteld van [betrokkene] en was voorzien van een foto van die [betrokkene] , zulks met oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken."
2.2.
Het gaat in deze zaak - in de door de Advocaat-Generaal in zijn Conclusie onder 6 gegeven samenvatting - om het volgende:
"Verdachte is onderzoeksjournalist. In die hoedanigheid wenste hij de deugdelijkheid van de beveiliging van Schiphol Oost te onderzoeken. Daartoe heeft hij zich in de nacht van 27 op 28 november 2008 in de kofferbak van een auto, bestuurd door een KLM-medewerker, die in het bezit was van een toegangspas, op het terrein van Schiphol Oost begeven. Hij heeft aldaar niet rondgelopen om deze KLM-medewerker niet in verlegenheid te brengen. Daarna heeft hij samen met een medewerker - verdachte in de samenhangende zaak - op 12 december 2008 KLM-toegangspassen vervalst. Van het vervalsen van een van die passen - de pas die door middel van vervalsing van andere personalia en van verdachtes foto werd voorzien - heeft hij televisie-opnamen gemaakt. Vervolgens heeft hij in de nacht van 12 op 13 december 2008 samen met een andere medewerker (...) onbevoegdelijk het terrein Schiphol Oost weten te betreden. Verdachte had zich verstopt in de kofferbak van een auto die werd bestuurd door die medewerker. De laatste was voorzien van een vervalste pas en wist zo met de door hem bestuurde auto de toegangspoort te passeren. Eenmaal op het terrein van Schiphol Oost gekomen is verdachte uit de kofferbak gekropen en is hij gaan rondlopen bij aldaar staande vliegtuigen waaronder het regeringsvliegtuig. Verdachte heeft televisiebeelden uitgezonden waarin is te zien dat de verdachte en zijn collega zonder verdere controlepunten tegen te komen vanaf de hoofdingang van Schiphol Oost naar hangar 73 zijn gereden, dat deze hangar open was, dat de PH-KBX (het regeringsvliegtuig) daar ook stond gestald, dat verdachte dat vliegtuig zo dicht is genaderd dat hij het kon aanraken, dat het vliegtuig op dat moment afgesloten was maar dat het af en toe ook open stond en dat het via de neergelaten vliegtuigtrap betreden kon worden.
Verdachte was bij het betreden van Schiphol Oost in het bezit van een vervalste pas. Dit was de pas die hij met een medewerker had vervalst door deze van willekeurige personalia en zijn foto te voorzien. Hij heeft deze pas niet gebruikt, noch bij de toegangspoort - toen lag hij in de kofferbak - noch toen hij op het terrein van Schiphol Oost tussen de vliegtuigen rondliep.
Met deze wijze van handelen wilde verdachte - kort gezegd - laten zien dat de beveiliging van Schiphol Oost allesbehalve op orde was. In een door de verdachte verzorgde televisie-uitzending heeft hij de resultaten van zijn onderzoek gepresenteerd. Daarbij heeft hij aan de aan de hand van de opnamen van het vervalsen van de pas, hierin bestaande dat een bestaande pas werd gekopieerd en werd voorzien van andere personalia (onder andere de naam [A] ) en verdachtes foto, onder meer laten zien hoe eenvoudig een KLM-personeelspas was te vervalsen."
2.3.
De verdachte was bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 april 2011 ter zake van het overeenkomstig het onder 1 tenlastegelegde bewezenverklaarde medeplegen van valsheid in geschrift ontslagen van rechtsvervolging. Volgens het Amsterdamse Hof zou een veroordeling wegens medeplegen van valsheid in geschrift een beperking van het recht op vrije meningsuiting opleveren die niet noodzakelijk is in een democratische samenleving. Op het daartegen door het Openbaar Ministerie ingestelde cassatieberoep heeft de Hoge Raad bij arrest van 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY3752, het arrest van dat Hof vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Den Haag. Het oordeel van de Hoge Raad kwam erop neer dat het Amsterdamse Hof onvoldoende had onderzocht of de verdachte zich terecht op het standpunt stelde dat er geen alternatief bestond om, zonder het vervalsen van de KLM-pas de gebrekkige controle op Schiphol-Oost en de gevolgen daarvan onder de aandacht van het publiek te brengen.
2.4.
Het bestreden arrest van het Haagse Hof houdt omtrent de strafbaarheid van het bewezenverklaarde het volgende in:
"Ter terechtzitting in hoger beroep is door de verdediging bepleit dat de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman van de verdachte heeft daartoe, overeenkomstig het gestelde in de overgelegde pleitnotitie, - verkort en zakelijk weergegeven - betoogd dat een veroordeling van de verdachte in strijd is met het recht op vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), nu het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en zijn medeverdachte noodzakelijk was om het publiek te informeren over de veiligheidssituatie van Schiphol-Oost en de verdachte en zijn medeverdachte hierbij binnen de grenzen van hun beroepsuitoefening zijn gebleven.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De onderhavige strafzaak vindt haar oorsprong in een tweetal uitzendingen van het programma "Undercover in Nederland" die de verdachte voor de televisiezender SBS6 heeft gemaakt en die op 28 december 2008 en 4 januari 2009 zijn uitgezonden.
In de uitzending van 28 december 2008 is vertoond dat de verdachte, onderzoeksjournalist van beroep, meewerkte aan het namaken van een KLM-personeelspas voorzien van een foto van zichzelf met behulp van een pasjesprinter aan de hand van een KLM-personeelspas van een KLM-medewerker. Door deze KLM-medewerker is verklaard dat hij op verzoek van een medewerker van de verdachte, de medeverdachte [medeverdachte] , zijn KLM-personeelspas voor één dag heeft afgestaan, opdat daarmee een vervalste pas kon worden gemaakt zoals hem toen is verteld. In dezelfde uitzending is vertoond dat de verdachte met behulp van een vervalste KLM-personeelspas door een andere medewerker van de verdachte op het terrein van Schiphol-Oost is gebracht, gelegen in de achterbak van een auto.
Het hof stelt voorop dat het recht op vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 van het EVRM zich mede uitstrekt tot de vrijheid van nieuwsgaring, en dus tot het journalistieke onderzoek dat aan de uiteindelijke openbaarmaking van het te brengen nieuws ten grondslag ligt.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat voldoende is gebleken dat de verdachte bij het plegen van het bewezenverklaarde feit het oogmerk had om langs journalistieke weg een maatschappelijk probleem publiekelijk aan de orde te stellen, alsmede dat het plegen van het bewezenverklaarde feit voldoende samenhangt met het onderbouwen en verifiëren van dit probleem. Derhalve zal het hof de strafvervolging en veroordeling van de verdachte aanmerken als een inbreuk op het in artikel 10 van het EVRM neergelegde recht op vrijheid van meningsuiting.
Aldus beschouwd dient het hof vervolgens te beoordelen of de inbreuk op het in artikel 10 van het EVRM neergelegde recht op vrijheid van meningsuiting, in het licht van het bepaalde in het tweede lid van artikel 10 van het EVRM, geoorloofd is. Op grond van het tweede lid van artikel 10 van het EVRM kan de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting namelijk aan bepaalde beperkingen worden onderworpen, indien deze bij de wet zijn voorzien en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving ter bescherming van de in lid 2 genoemde belangen, waaronder het voorkomen van strafbare feiten en het beschermen van de rechten van anderen.
Bij de beantwoording van de vraag of door strafvervolging en veroordeling van de verdachte wegens een in het kader van een journalistiek onderzoek gepleegd strafbaar feit een noodzakelijke inbreuk wordt gemaakt op de journalistieke vrijheid van meningsuiting, moeten de plichten en verantwoordelijkheden van degene die met een beroep op zijn recht op vrijheid van meningsuiting het feit pleegde, worden meegewogen. Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) volgt dat journalisten - niettegenstaande de vitale rol die de pers in een democratische samenleving speelt - in beginsel niet op grond van de hun door artikel 10 van het EVRM gegeven bescherming worden ontslagen van hun verplichting de door de strafwet getrokken grenzen in acht te nemen (EHRM 21 januari 1999, NJ 1999/713, Fressoz en Roire tegen Frankrijk). Het door artikel 10 van het EVRM gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting kan echter dwingen tot het maken van een uitzondering op dit uitgangspunt.
Derhalve zijn journalisten bij hun werkzaamheden ten behoeve van de nieuwsgaring, aangenomen dat overigens is voldaan aan de voorwaarden waaronder zij zich op de bescherming van artikel 10 EVRM kunnen beroepen, slechts onder bijzondere omstandigheden ontslagen van hun plicht zich aan de strafwet te houden.
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit naar aanleiding van het beroep op de journalistieke vrijheid van meningsuiting dienen naar het oordeel van de Hoge Raad, zoals uiteengezet in zijn arrest in de onderhavige zaak, in overeenstemming met de jurisprudentie van het EHRM een aantal vragen te worden onderzocht.
Vooropgesteld moet worden dat de journalist te goeder trouw en op grond van een accurate feitelijke basis dient te hebben gehandeld en betrouwbare en precieze informatie dient te hebben gegeven in overeenstemming met de journalistieke ethiek.
Het hof overweegt dat de vraag of de verdachte aan de bovengenoemde criteria heeft voldaan ter terechtzitting in hoger beroep niet langer wezenlijk ter discussie stond. Het hof is voorts ook ambtshalve van oordeel dat aan voornoemde criteria is voldaan. Het hof merkt daarbij op dat bij het samenstellen van de
televisie-uitzendingen en het uitvoeren van het daaraan ten grondslag liggende onderzoek weliswaar op bepaalde punten onvoldoende zorgvuldigheid is betracht, doch dat die onzorgvuldigheden van onvoldoende gewicht zijn om de verdachte een beroep op de bescherming van artikel 10 van het EVRM te ontzeggen.
Voorts dient bij de beoordeling van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit naar aanleiding van het beroep op de journalistieke vrijheid van meningsuiting in het bijzonder de ernst van de inbreuk op de rechtsorde door overtreding van de strafrechtelijke norm, gelet op het belang van het geschonden voorschrift, te worden afgewogen tegen het maatschappelijk belang van de door het bewezenverklaarde feit voorbereide openbaarmaking, het daadwerkelijk nadeel dat door het bewezenverklaarde is ontstaan en de mate waarin de openbaarmaking daadwerkelijk op andere wijze had kunnen worden voorbereid.
Het hof overweegt ten aanzien van voornoemde aandachtspunten als volgt.
Ernst van de inbreuk op de rechtsorde
De verdachte en de medeverdachte hebben, in het kader van een journalistiek onderzoek, tezamen en in vereniging een KLM-personeelspas vervalst. Het in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde vervalsen van een geschrift - waaronder in juridische zin mede een dergelijke pas kan worden begrepen - betreft een misdrijf en is op zichzelf beschouwd een ernstig strafbaar feit.
Het hof is dan ook van oordeel dat, gelet op het belang van het geschonden voorschrift (toegespitst op het bewezenverklaarde feit: de bescherming van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer moet kunnen worden gesteld in de echtheid van een geschrift dat dient tot bewijs dat degene die zich daarvan bedient bepaalde toegangsrechten heeft), de onderhavige overtreding op zichzelf genomen een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert.
Maatschappelijk belang
De verdachte heeft tijdens de televisie-uitzending van 28 december 2008 verklaard dat hem op grond van tips en reacties en eigen waarnemingen bekend was dat de beveiliging van het bedrijventerrein Schiphol-Oost tekortschoot en dat hij het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd met het journalistieke doel om deze misstand aan het publiek kenbaar te maken, temeer nu Schiphol-Oost een bedrijventerrein betreft waar onder meer privévliegtuigen vertrekken, passagiers- en vrachtvliegtuigen worden onderhouden en waar bovendien het regeringsvliegtuig is gestald. Het tekortschieten van de beveiliging van Schiphol-Oost zou derhalve - zakelijk weergegeven - grote maatschappelijke risico's met zich brengen. Gelet op het voorgaande is het hof met de verdediging van oordeel dat het aan de orde gestelde vraagstuk van maatschappelijk belang is.
Daadwerkelijk nadeel dat door het bewezenverklaarde is ontstaan
Het hof is van oordeel dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat door het bewezenverklaarde feit daadwerkelijk nadeel is ontstaan, anders dan dat het door artikel 225 van het Wetboek van strafrecht beschermde rechtsbelang in het onderhavige geval is geschonden.
Mate waarin de openbaarmaking daadwerkelijk op andere wijze had kunnen worden voorbereid
Ter beantwoording van de vraag of de openbaarmaking van de beveiligingsproblematiek daadwerkelijk op andere wijze had kunnen worden voorbereid, is in de eerste plaats van belang welk doel de verdachte en zijn medeverdachte voor ogen hadden op het moment dat zij de KLM-personeelspas vervalsten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt op grond van de daaraan in de televisie-uitzending van 28 december 2008 gewijde passage vast dat de verdachte heeft beoogd 'een heel eenvoudige manier om binnen de hekken te komen' door met behulp van een simpele pasjesprinter een pas op naam van [A] valselijk op te maken, teneinde het tekortschieten van de beveiliging van het bedrijventerrein Schiphol-Oost, in het bijzonder van de daar ondergebrachte vliegtuigen, waaronder het regeringsvliegtuig, te openbaren.
Voorts stelt het hof op basis van de televisie-uitzending van 28 december 2008 vast dat de verdachte door meermalen te observeren bij de hoofdingang had waargenomen dat bij de toegangspoort van het bedrijventerrein Schiphol Oost de mensen die daar werkten met hun eigen voertuigen het terrein op mochten, er geen controle van voertuigen plaatsvond en dat de controle van toegangspassen minimaal was. De verdachte heeft waargenomen dat bij de poort geen paslezers aanwezig waren en dat de passen slechts vluchtig door de beveiligers werden bekeken, in de pashouder bleven zitten, niet op echtheid werden gecontroleerd en dat er geen sprake was van enige fysieke controle. Ook werden motorrijders door de poort gelaten zonder dat zij hun helm af dienden te zetten. De verdachte heeft voorts waargenomen dat bij de toegangspoort geen kofferbakcontrole werd uitgevoerd en heeft dit ook zelf ondervonden: hij heeft in de kofferbak van - zoals later is gebleken uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep in tegenstelling tot wat tijdens voornoemde uitzending is te zien, - een KLM-medewerker die over een onvervalste, toegangspas beschikte, het bedrijventerrein betreden en hij kwam aldaar geen bewaking tegen in de buurt van het regeringsvliegtuig. Daarnaast beschikte de verdachte over opnames van (het interieur van) het kennelijk onbewaakte regeringsvliegtuig met neergelaten vliegtuigtrap die de verdachte van een tipgever had ontvangen.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden dat hij ook zonder het vervalsen van de onderhavige KLM-personeelspas met zijn pasfoto erop heeft kunnen aantonen dat sprake was van het tekortschieten van de beveiliging bij de hoofdingang van het bedrijventerrein van Schiphol-Oost en op het bedrijventerrein rondom de hangar waar het regeringsvliegtuig was gestald. Er bestond derhalve een minder vergaande methode om het door hem beoogde doel te bereiken.
Zoals hiervoor in overweging is genomen, zijn journalisten bij hun werkzaamheden ten behoeve van de nieuwsgaring slechts onder bijzondere omstandigheden ontslagen van hun plicht zich aan de strafwet te houden. Die bijzondere omstandigheden doen zich naar het oordeel van het hof ten aanzien van het bewezenverklaarde gelet op het bovenstaande niet voor.
Het betoog van de verdediging dat de vervalsing van de KLM-personeelspas moet worden bezien in het geheel van alle handelingen die de verdachte ter uitvoering van zijn journalistieke onderzoek heeft verricht, kan, wat daarvan ook zij, niet tot een ander oordeel leiden. Het hof heeft immers de strafbaarheid van het tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit te beoordelen. Bij die beoordeling gaat het in het onderhavige geval om de vraag of er bij het nastreven van het journalistieke doel voor het bewezenverklaarde handelen een minder ingrijpend alternatief bestond. Die vraag beantwoordt het hof bevestigend.
Conclusie
Gelet op het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de veroordeling van de verdachte in beginsel een inbreuk op het in artikel 10 van het EVRM neergelegde recht op vrijheid van meningsuiting oplevert.
Nu is gebleken dat de verdachte en de medeverdachte het maatschappelijk probleem dat zij kenbaar wilden maken ook zonder het vervalsen van de pas onder de aandacht van het publiek konden brengen, is niet voldaan aan de eis dat voor de verdachte geen minder vergaande methode bestond om zijn doel te bereiken dan het vervalsen van de KLM-personeelspas.
Vervolging en strafbaarheid van het bewezenverklaarde is ofschoon aan te merken als inbreuk op het recht op vrijheid van meningsuiting daarom desondanks geoorloofd in het licht van het tweede lid van artikel 10 van het EVRM. De veroordeling van de verdachte is derhalve niet in strijd met het recht op vrijheid van meningsuiting.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen."
2.5.
Het bestreden arrest houdt omtrent de strafoplegging in dat aan de verdachte een geldboete van € 1.000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis, is opgelegd onder de bepaling dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Het Hof heeft ter motivering van de opgelegde straf onder meer overwogen:
"Het hof onderkent het belang van onderzoeksjournalistiek in een democratische samenleving. Gelet op die achtergrond waartegen het bewezenverklaarde feit zich heeft afgespeeld, en het gegeven dat op dat terrein ten tijde van het feit nog geen sprake was van heel scherp getrokken grenzen van het strafrechtelijk toelaatbare, alsmede op de vaststelling van het hof dat concreet nadeel in dit specifieke geval ontbreekt, is het hof, ofschoon sprake is van een in beginsel ernstig strafbaar feit, in afwijking van de vordering van de advocaat-generaal van oordeel dat, - alles overwegende - een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt."

3.Beoordeling van de middelen

3.1.
Het Hof heeft bij de beoordeling van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde naar aanleiding van het door de verdachte gedane beroep op de journalistieke vrijheid van meningsuiting terecht tot uitgangspunt genomen dat de ernst van de inbreuk op de rechtsorde door overtreding van de strafrechtelijke norm, gelet op het belang van het geschonden voorschrift, moet worden afgewogen tegen het maatschappelijk belang van de door het bewezenverklaarde feit voorbereide openbaarmaking, het daadwerkelijk nadeel dat door het bewezenverklaarde is ontstaan en de mate waarin de openbaarmaking daadwerkelijk op andere wijze had kunnen worden voorbereid.
3.2.
De middelen komen met rechts- en motiveringsklachten op tegen de uitkomst die het Hof heeft verbonden aan de beoordeling van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde aan de hand van de verschillende in aanmerking genomen, in onderling verband en samenhang beschouwde factoren.
3.3.
Het eerste middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat het bewezenverklaarde medeplegen van valsheid in geschrift door het vervalsen van de KLM-personeelspas op zichzelf een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Anders dan het middel betoogt, behoefde het Hof bij het bepalen van het belang van het geschonden voorschrift niet de concrete omstandigheden van het geval in de beoordeling te betrekken. In de opzet van de overwegingen van het Hof komen deze omstandigheden afzonderlijk aan de orde.
3.4.
Het tweede middel klaagt dat het Hof bij zijn oordeel dat de openbaarmaking op een andere wijze had kunnen worden voorbereid dan door het vervalsen van de pas, een te indringende toets heeft aangelegd en heeft miskend dat de journalistieke vrijheid ook de vorm van en de wijze waarop de boodschap wordt gebracht mag vaststellen. Het oordeel van het Hof geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het Hof heeft niet miskend dat de journalist de vorm en wijze van zijn boodschap mag bepalen, doch - niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd - geoordeeld dat in dit geval de verdachte ook zonder gebruik van een vervalste pas zijn boodschap duidelijk over het voetlicht heeft kunnen brengen, waarin als oordeel van het Hof ligt besloten dat ook zonder het vervalsen van de pas het beveiligingslek kon worden aangetoond.
3.5.1.
Het derde middel klaagt dat het Hof heeft miskend dat als doel van het door de verdachte verrichte onderzoek tevens had te gelden het aantonen van de slechte beveiliging van de KLM-pas door het vervalsen daarvan.
3.5.2.
Het Hof heeft het door de verdachte beoogde doel van zijn onderzoek omschreven als, kort gezegd, het aantonen van het tekortschieten van de beveiliging van het bedrijventerrein Schiphol-Oost.
3.5.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 februari 2014 heeft de verdachte aldaar het volgende verklaard:
"Ik ben journalist en ik heb gemeend dat er op Schiphol-Oost een beveiligingslek bestond, welke informatie met het publiek gedeeld moest worden. Om dit beveiligingslek aan te tonen heb ik een KLM-pas vervalst. (...).
Eén van de problemen was dat de KLM-pas slecht beveiligd was. Dat wilden wij aantonen door de pas te vervalsen en te gebruiken. Door dit te doen zonder de hulp van medewerkers van binnenuit konden we aantonen dat we met een valse pas gemakkelijk bij de toegangspoort naar binnen konden komen. Daarnaast was er op het terrein van Schiphol-Oost zelf geen goede beveiliging, zelfs niet bij het regeringsvliegtuig.
(...)
Uiteindelijk hebben wij met het vervalsen van de KLM-passen kunnen aantonen dat die passen onbetrouwbaar waren, aangezien wij als journalisten die passen heel eenvoudig konden vervalsen en vervolgens, zonder hulp van medewerkers van Schiphol-Oost, op het terrein konden komen."
Blijkens dit proces-verbaal heeft de raadsman van de verdachte, mr. Pijnenburg, het woord gevoerd tot verdediging overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnotitie. Deze pleitnotitie houdt onder meer in:
"De verdediging wil benadrukken dat het vervalsen van de pas van [verdachte] een onderdeel uitmaakte van het journalistieke onderzoek waarbij meerdere passen zijn vervalst en gebruikt door [verdachte] en zijn redactie. Zo is de vervalste pas van [verdachte] gebruikt in de uitzending om te illustreren hoe gemakkelijk de KLM-pas te vervalsen. Client heeft hierbij niet de later gebruikte pas van ' [medeverdachte] ' willen tonen, teneinde de identiteit van zijn redactielid te beschermen. Alleen al om deze reden bestond er een noodzaak om de pas zodanig te vervalsen dat de foto van [verdachte] hierop zichtbaar was. Het vervalsen van de pas van [verdachte] , zoals ten laste is gelegd, was nodig in het kader van het informeren van het publiek over het beveiligingslek.
(...)
De vervalste pas is dus door cliënt gebruikt om het publiek te tonen hoe de pas vervalst kan worden. Daarnaast is de pas ook gebruikt door cliënt op het terrein, zoals door hem verklaard."
3.5.4.
De door het Hof gegeven omschrijving van het wezenlijke doel van het onderzoek (hiervoor in 3.5.1 aangeduid) is niet onbegrijpelijk. Daarbij behoefde het Hof, aan wie de uitleg van hetgeen in feitelijke aanleg is betoogd is voorbehouden, aan de stelling van de verdediging dat het de verdachte ging om het aantonen "dat de KLM-pas slecht beveiligd was", geen doorslaggevende betekenis toe te kennen om, zoals het middel wil, (ook) als zelfstandig doel van het onderzoek aan te merken het tonen aan het publiek hoe eenvoudig deze pas te vervalsen is.
De omstandigheid dat de verdachte het vervalsen van de pas en het gebruik van een vervalste pas nodig vond in het kader van het informeren van het publiek over het beveiligingslek, houdt niet in dat het Hof bij zijn beoordeling van de geoorloofdheid van het vervalsen van de pas met het oog op het (eventuele) gebruik van een vervalste pas ter voorbereiding van de beoogde openbaarmaking die mening zonder meer diende te aanvaarden. Het Hof moest immers in het kader van zijn beoordeling van die strafbaarheid onderzoeken of ook zonder het vervalsen van de pas de gebrekkige beveiliging van het bedrijventerrein Schiphol-Oost aan de kaak kon worden gesteld. Het, met de omstandigheden van feitelijke aard verweven, oordeel van het Hof dat dit het geval is geweest, is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.
3.6.
Het vierde middel klaagt dat het Hof bij de beantwoording van de vraag of een minder ingrijpend alternatief bestond voor het onderzoeken van de deugdelijkheid van de beveiliging dan het medeplegen van het vervalsen van de pas, te veel waarde heeft gehecht aan de omstandigheid dat de verdachte de pas niet heeft gebruikt. Het oordeel van het Hof dat de verdachte ook zonder het vervalsen van de pas het tekortschieten van de beveiliging heeft kunnen aantonen, is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. Daarbij heeft het Hof betekenis kunnen toekennen aan de omstandigheid dat de verdachte de vervalste pas niet heeft gebruikt.
3.7.
Uit het vorenstaande volgt dat het eerste, het tweede, het derde en het vierde middel tevergeefs zijn voorgesteld. Daarmee staat in cassatie vast dat de door het Hof in aanmerking genomen specifieke elementen aan de hand waarvan de afweging van de betrokken belangen heeft plaatsgevonden ook door hem in aanmerking genomen konden en mochten worden.
3.8.1.
Het vijfde middel klaagt dat het oordeel van het Hof dat de inbreuk die de vervolging en strafbaarheid van het bewezenverklaarde vormt op het recht op vrijheid van meningsuiting in het licht van het tweede lid van art. 10 EVRM geoorloofd is onjuist, althans onbegrijpelijk is.
3.8.2.
Voorop staat dat het recht op vrijheid van meningsuiting slechts in uitzonderlijke omstandigheden meebrengt dat een journalist ter uitoefening van dat recht een strafbaar feit mag plegen. Tegen die achtergrond heeft het Hof zijn belangenafweging gemaakt.
Het oordeel van het Hof dat bij afweging van alle belangen de vervolging en strafbaarheid van het bewezenverklaarde geoorloofd is, geeft niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent art. 10 EVRM en de bij deze afweging te hanteren maatstaven. Dit oordeel is ook niet onbegrijpelijk. Anders dan in de toelichting op het middel wordt betoogd, heeft het Hof bij zijn afweging, zoals hiervoor in 3.7 is geconstateerd, de bedoelde factoren als relevant in ogenschouw kunnen en mogen nemen. Tot een nadere motivering van zijn afweging en van de zwaarte van elk van de in aanmerking genomen belangen of factoren tegenover elkaar was het Hof niet gehouden, ook niet in het licht van het in de toelichting op het middel ingenomen standpunt dat het voorwaardelijke karakter van de opgelegde straf gedurende de proeftijd een 'chilling effect' heeft op de nieuwsgaring door de verdachte.
3.8.3.
Het vijfde middel faalt.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 oktober 2015.