In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, woont in de Verenigde Staten en verzoekt het hof om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar te bepalen, terwijl de vader, verweerder in hoger beroep, verzoekt om de hoofdverblijfplaats bij hem te laten. De rechtbank Gelderland had eerder bepaald dat de hoofdverblijfplaats bij de vader zou zijn, wat de moeder in hoger beroep aanvecht. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van [de minderjarige] voorop staat. Het hof overweegt dat [de minderjarige] sinds 2020 in Nederland woont en dat zij zich goed heeft aangepast aan haar huidige situatie bij de vader. De ouders hebben gezamenlijk het gezag en er zijn geen grieven opgeworpen tegen het toepasselijk recht. De moeder heeft de Turkse nationaliteit en de vader de Nederlandse nationaliteit. Het hof concludeert dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader moet blijven, gezien de stabiliteit en de emotionele band die [de minderjarige] met hem heeft opgebouwd. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten betaalt.