ECLI:NL:GHARL:2024:6216

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
21-001778-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslag met vuurwerk in woning, poging tot zware mishandeling en ontploffing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 2003, was eerder vrijgesproken van meerdere tenlastegelegde feiten, waaronder poging tot moord en zware mishandeling. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte niet-ontvankelijk verklaard voor zover dit gericht was tegen de vrijspraken. Het hof heeft echter het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is schuldig bevonden aan de eendaadse samenloop van poging tot zware mishandeling en het opzettelijk teweegbrengen van een explosie door een vuurwerkbom in de brievenbus van een woning te gooien. Dit gebeurde op 14 november 2020, waarbij de verdachte samen met anderen handelde. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de vuurwerkbom door de brievenbus heeft gegooid, wat leidde tot een explosie in de woning, waar op dat moment bewoners aanwezig waren. De impact van deze daad was groot, met aanzienlijke schade aan de woning en psychische gevolgen voor de bewoners. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden en een locatieverbod voor vijf jaar. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001778-22
Uitspraak van 8 oktober 2024
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 26 april 2022 met parketnummer 16-210788-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
wonende te [adres 1] .

Het hoger beroep

Verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 9 mei 2024 (waarna het hof op 23 mei 2023 een tussenarrest heeft gewezen) en 24 september 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. E.D. van Elst, en door mr. R.J. Jager namens de benadeelde partijen, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het beroep

Verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 primair,
1 subsidiair, 1 meer subsidiair en 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is namens verdachte bij akte onbeperkt ingesteld en is daarom mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor verdachte tegen deze vrijspraken geen hoger beroep open. Het hof zal hem daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen- om proceseconomische redenen vernietigen. Het hof zal daarom in zoverre opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
3.
primair
hij op of omstreeks 14 november 2020 te [plaatst] , gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven te beroven, een of meer samengebonden stuk(ken) (zwaar) vuurwerk (te weten [vuurwerk] ) met open vuur in aanraking heeft gebracht en/of heeft aangestoken en/of tot ontbranding heeft gebracht en/of (vervolgens) door de brievenbus van de woning aan [adres 2] heeft gedeponeerd waardoor deze in de hal van voornoemde woning is beland en/of (aldaar) tot ontploffing is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
subsidiair
hij op of omstreeks 14 november 2020 te [plaatst] , gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een of meer samengebonden stuk(ken) (zwaar) vuurwerk (te weten [vuurwerk] ) met open vuur in aanraking heeft gebracht en/of heeft aangestoken en/of tot ontbranding heeft gebracht en/of (vervolgens) door de brievenbus van de woning aan [adres 2] heeft gedeponeerd waardoor deze in de hal van voornoemde woning is beland en/of (aldaar) tot ontploffing is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
meer subsidiair
hij op of omstreeks 14 november 2020 te [plaatst] , gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling, door een ontploffing teweeg te brengen door een of meer samengebonden stuk(ken) (zwaar) vuurwerk (te weten [vuurwerk] ) met open vuur in aanraking te brengen en/of aan te steken en/of tot ontbranding te brengen en/of (vervolgens) door de brievenbus van de woning aan [adres 2] te deponeren waardoor deze in de hal van voornoemde woning belandde en/of (aldaar) tot ontploffing kwam;
4.
hij op of omstreeks 14 november 2020 te [plaatst] , gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een of meer samengebonden stuk(ken) (zwaar) vuurwerk (te weten [vuurwerk] ) met open vuur in aanraking te brengen en/of aan te steken en/of tot ontbranding te brengen en/of (vervolgens) door de brievenbus van de woning aan de [adres 2] te deponeren waardoor deze in de hal van voornoemde woning belandde en/of (aldaar) tot ontploffing kwam, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of in de woning aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Er kan niet worden vastgesteld dat er ten tijde van de ontploffing van de vuurwerkbom personen in de hal van de woning aanwezig waren. Daarmee kan dan ook niet worden vastgesteld dat zich een aanmerkelijke kans op het overlijden van de bewoners heeft voorgedaan, wat is vereist voor een bewezenverklaring van de onder 3 primair tenlastegelegde poging tot moord of poging tot doodslag.

Overweging met betrekking tot (de rechtmatigheid van) het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een onherstelbaar, maar gering vormverzuim, nu de telefoon van verdachte in een onderzoek naar een ander strafbaar feit in beslag is genomen, maar ook is onderzocht in de onderhavige zaak. Er was voldoende reden om de telefoon van verdachte verder te onderzoeken. Er is geen reden om de daaruit verkregen telefoongegevens van het bewijs uit te sluiten.
De advocaat-generaal acht de onder feit 3 subsidiair en feit 4 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Er is een vuurwerkbom door de brievenbus van de woning aan [adres 2] in [gemeente] gegooid. Op dat moment waren de ouders en de dochter van het gezin in de woning aanwezig. Van de aanslag is door de aanslagpleger een filmpje gemaakt. Uit onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut
(hierna: NFI)is gebleken dat het filmpje is gemaakt met de telefoon van verdachte.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de telefoongegevens van het bewijs dienen te worden uitgesloten omdat deze onrechtmatig zijn verkregen.
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de tenlastegelegde feiten. Er kan niet worden vastgesteld dat het verdachte was die het filmpje heeft gemaakt waarop de aanslag te zien is. Hij heeft dat vanaf het eerste moment ontkend. Verdachte deelt de conclusie uit het onderzoek van het NFI dan ook niet en stelt dat de bevindingen van het NFI onjuist zijn. Het forensisch onderzoek heeft daarom geen voor verdachte belastend bewijsmateriaal opgeleverd.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan – kortgezegd – de eendaadse samenloop van een poging tot zware mishandeling en het opzettelijk teweegbrengen van een explosie door een vuurwerkbom door een brievenbus van een woning te gooien. Het hof heeft daarbij acht geslagen op de bewijsmiddelen zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt in het bijzonder als volgt.
Ten aanzien van het hiervoor weergegeven vormverzuimverweer sluit het hof aan bij de overweging van de rechtbank, neemt deze over en maakt deze tot de zijne. Waar ‘de rechtbank’ staat moet worden gelezen ‘het hof’. De rechtbank heeft overwogen:
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het verkregen bewijsmateriaal uit de telefoon van verdachte onrechtmatig is verkregen en uitgesloten moeten worden van het bewijs.
De rechtbank constateert dat de telefoon van verdachte op 17 februari 2021 inderdaad in een andere strafzaak in beslag is genomen. Die zaak tegen verdachte is een paar dagen later geseponeerd. De rechtbank is van oordeel dat de telefoon na het seponeren van die zaak geretourneerd had moeten worden aan verdachte. Van een strafvorderlijk belang tot handhaving van het beslag was in die zaak immers geen sprake meer. Dat is echter niet gebeurd en de telefoon van verdachte is na het sepot nader onderzocht in verband met de onderhavige strafzaak.
De politie had de telefoon in het kader van deze strafzaak echter ‘opnieuw’ in beslag kunnen en moeten nemen, zodat de telefoon feitelijk niet terug gegeven hoefde te worden aan verdachte, maar onderzocht kon worden in de onderhavige strafzaak. De verdenking tegen verdachte bestond op dat moment immers al in deze zaak, nu [slachtoffer 4] in januari 2021 verdachte noemde als dader.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek aan de telefoon van verdachte dan ook onrechtmatig is geweest en dat dit een onherstelbaar vormverzuim oplevert. Echter, niet elk vormverzuim kan de zwaarwegende conclusie dragen dat het bewijs dat is verkregen door dat vormverzuim moet worden uitgesloten van het bewijs. Bij de beoordeling van het gevolg dat het vormverzuim moet hebben, is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. Daarbij verdient opmerking dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang, zodat een eventuele schending van dit belang als gevolg van een vormverzuim niet een nadeel oplevert als bedoeld in art. 359a, tweede lid, Sv (vgl. HR 4 januari 2011, LJN BM6673, NJ 2012/145, rov. 3.2.2). Nu door de verdediging geen rechtens te respecteren nadeel dat de verdachte heeft ondervonden door dit vormverzuim naar voren heeft gebracht, en de rechtbank dit nadeel ook op andere wijze niet heeft geconstateerd, zal de rechtbank volstaan met de constatering van het vormverzuim. De rechtbank concludeert dan ook dat de video die op de telefoon van verdachte is aangetroffen gebruikt kan worden als bewijs.
Voorwaardelijk verzoek
Voorwaardelijk verzoek van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep het voorwaardelijke verzoek gedaan om door de heer [deskundige] van het Nederlands Forensisch Onderzoeksbureau (NFO) het onderzoek van het NFI nader te laten onderzoeken, indien het hof tot een bewezenverklaring komt van hetgeen verdachte is tenlastegelegd. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft zij aangevoerd dat verdachte vanaf het eerste moment stellig heeft ontkend. Het NFO kan onderzoeken of het NFI op de juiste manier tot de hiervoor vermelde conclusie is gekomen en of deze conclusie ook de juiste conclusie is.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep verzet tegen toewijzing van het voorwaardelijk verzoek. Het verzoek is onvoldoende onderbouwd en nader onderzoek is ook niet noodzakelijk. Voorts is de deskundigheid van de heer [deskundige] onduidelijk, aangezien hij niet lijkt te zijn opgenomen in het landelijke deskundigenregister.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft bij tussenarrest van 23 mei 2023 beslist dat het NFI onderzoek moest doen naar de onder verdachte in beslag genomen telefoon. Het hof heeft daarbij enkele onderzoeksvragen opgesteld.
Het NFI heeft de bevindingen van het onderzoek en de beantwoording van de vragen opgeschreven in het Herkomstonderzoek naar videobestand [nummer 1] , explosies te [gemeente] ; [plaatst] op 14 november 2020, gedateerd 9 februari 2024.
Het hof ziet geen aanleiding te twijfelen aan het rapport van het NFI en de uitkomsten daarvan. Het hof is van oordeel dat de noodzaak tot nader onderzoek door het NFO niet is gebleken. Het enkele feit dat verdachte het daarmee niet eens is, vormt onvoldoende onderbouwing voor dit verzoek. Het hof wijst het voorwaardelijk verzoek af.

Overwegingen over het bewijs

Op de telefoon van verdachte is een [app] filmpje aangetroffen waarop de aanslagpleger de aanslag op [adres 2] in [plaatst] heeft gefilmd. Uit de videogegevens op de telefoon van verdachte blijkt dat het tijdstip van ‘created’ 03:17:36 uur is en het tijdstip van ‘modified’ 03:15:41 uur. Dat is kort voordat bij Operationeel Centrum melding is gedaan van het naar binnen gooien van vuurwerk in het perceel [adres 2] in [plaatst] .
Uit het NFI Herkomstonderzoek naar videobestand [nummer 1] , explosies te [gemeente] ; [plaatst] op 14 november 2020, gedateerd 9 februari 2024, volgt dat het veel waarschijnlijker is dat het filmpje de [merk] van verdachte als bron heeft, dan wanneer het filmpje een andere telefoon als bron heeft. De gevonden sporen passen bij het scenario dat het filmpje is gemaakt met [app] op de telefoon van verdachte. Daarnaast is om 02:59:40 uur op de telefoon van verdachte in Google Maps gezocht, waarbij het antwoord “ [adres 2] , [gemeente] ” is. Tussen 02:59:40 uur en 03:13:19 uur wordt gereisd naar [adres 2] in [plaatst] . Deze sporen plaatsen de telefoon van verdachte in de omgeving van [plaatst] op basis van mastgegevens op het moment van het maken van het filmpje.
Op basis van de conclusies die voortvloeien uit het NFI onderzoek van 9 februari 2024 constateert het hof dat verdachte midden in de nacht het adres van aangevers en de route daarnaartoe heeft opgezocht in zijn telefoon en zich daarheen heeft begeven. Vervolgens is met zijn telefoon gefilmd dat er een zware vuurwerkbom, bestaande uit twee a drie aan elkaar getapete illegale [vuurwerk] , door de brievenbus van de woning aan [adres 2] is gegooid. Uit de wijze van filmen volgt dat de degene die de vuurwerkbom door de brievenbus gooit, ook degene is die dit met zijn telefoon filmt. Gelet op de bevindingen van het NFI acht het hof dan ook bewezen dat het verdachte is geweest die de vuurwerkbom door de brievenbus heeft geworpen. Deze vuurwerkbom is in de woning van de aangevers tot ontploffing gekomen en het mag een wonder heten dat het bij materiële schade aan de woning is gebleven. De impact van de enorme explosie in het midden van de nacht is voor aangevers enorm geweest.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 subsidiair en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
3.subsidiair
hij opof omstreeks14 november 2020 te [plaatst] , gemeente [gemeente] ,in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2] en/of[slachtoffer 3] en/of[slachtoffer 4] opzettelijk en(al dan niet)met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,een of meerderesamengebonden stuk(ken) (zwaar)vuurwerk (te weten [vuurwerk] )met open vuur in aanraking heeft gebracht en/ofheeft aangestoken en/oftot ontbranding heeft gebracht en/of (vervolgens)door de brievenbus van de woning aan [adres 2] heeft gedeponeerd waardoor deze in de hal van voornoemde woning is beland en/of (aldaar)tot ontploffing is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij opof omstreeks14 november 2020 te [plaatst] , gemeente [gemeente] ,in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht dooreen of meerderesamengebonden stuk(ken) (zwaar)vuurwerk (te weten [vuurwerk] )met open vuur in aanraking te brengen en/ofaan te steken en/oftot ontbranding te brengen en/of (vervolgens)door de brievenbus van de woning aan de [adres 2] te deponeren waardoor deze in de hal van voornoemde woning belandde en/of (aldaar)tot ontploffing kwam, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/ofin de woning aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederenen/of levensgevaar en/ofgevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2] en/of[slachtoffer 3] ,in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen,te duchten was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 3 subsidiair en 4 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van

poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade

en

opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

Strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die hem niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

In eerste aanleg is verdachte voor deze feiten veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van tweehonderd dagen, waarvan honderd dagen voorwaardelijk.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte voor deze feiten tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van negen maanden. Daarnaast heeft de advocaat-generaal verzocht een locatieverbod ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen voor de (deel)gemeenten [plaatst] en [gemeente] voor de duur van vijf jaren, waarbij bij overtreding daarvan een hechtenis voor de duur van een week wordt opgelegd, met een maximum van zes maanden.
De raadsvrouw heeft verzocht geen hogere straf op te leggen dan de rechtbank heeft gedaan.
Naar het oordeel van het hof is de hierna te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit. Hij heeft midden in de nacht opzettelijk een vuurwerkbom in een woning tot ontploffing gebracht. In die woning waren drie bewoners aanwezig. Die vuurwerkbom heeft voor grote schade aan de woning gezorgd. Het gezin heeft na de aanslag te kampen gehad met psychische klachten die nog altijd voortduren. Dit kwam ook tot uiting in de slachtofferverklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] ter terechtzitting bij de rechtbank. Zij hebben geen idee waarom dit feit ten opzichte van hen is gepleegd. Verdachte heeft daarin geen inzicht verschaft, wat de aangevers mogelijk had kunnen helpen bij de verwerking hiervan.
Het hof rekent het verdachte zwaar aan dat hij de veiligheid van de bewoners in gevaar heeft gebracht. Door zijn handelen zijn niet alleen gevoelens van onrust en onveiligheid bij de aangevers teweeggebracht, maar ook in de samenleving en in het bijzonder in de betreffende straat.
Het hof heeft wat betreft de persoon van verdachte gelet op het omvangrijke uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 augustus 2024, waaruit blijkt dat verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, al vaker onherroepelijk is veroordeeld. Ook na het plegen van onderhavige feiten is verdachte weer in aanraking gekomen met politie en justitie. Er lopen daarvan nog ten minste drie zaken in hoger beroep. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.
Het hof heeft tevens acht geslagen op het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 6 april 2023. Uit het advies volgt dat verdachte eerder een gedragsbeïnvloedende maatregel opgelegd heeft gekregen. Tijdens deze maatregel is het redelijk goed met hem gegaan. Onmiddellijk na het beëindigen van de maatregel ontstonden er echter weer politiecontacten, waaronder de verdenking van de onderhavige feiten. De Raad is van mening dat alle middelen in het jeugdstrafrecht zijn aangewend en uitgeput. De Raad heeft onvoldoende zicht op de huidige situatie en welke beschermende en risicofactoren een rol spelen binnen de huidige feiten. De Raad kan daardoor geen strafadvies geven.
Het hof dient de vraag te beantwoorden of in het kader van het zogenoemde adolescentenstrafrecht de toepassing van het jeugdstrafrecht of het volwassenstrafrecht aan de orde is.
Ten tijde van de bewezenverklaarde feiten was verdachte zeventien jaar en ruim tien maanden oud, zodat in beginsel nog net het jeugdstrafrecht zou moeten worden toegepast. Slechts vanwege beperkte redenen mag hiervan op grond van artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht worden afgeweken: vanwege de ernst van het feit, de persoonlijkheid van de dader of als de omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe aanleiding geven.
Het hof overweegt dat verdachte ten tijde van de feiten de leeftijd van achttien jaar al bijna had bereikt en dat verdachte zeer volwassen feiten heeft begaan. Hij heeft immers met voorbedachte raad in het holst van de nacht een zware bom van illegaal vuurwerk een woning binnen gegooid en heeft dat nog gefilmd ook.
De combinatie van deze factoren maakt dat het hof het volwassenenstrafrecht zal toepassen.
Het hof heeft gelet op de straffen die binnen het volwassenenstrafrecht voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof constateert dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Het hof overweegt daarbij dat hangende het hoger beroep op verzoek van de verdediging door het NFI uitgebreid onderzoek is gedaan naar de telefoongegevens van verdachte. Het hof volstaat daarom met de constatering van de overschrijding van de redelijke termijn.
Alles afwegende acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Deze straf is aanzienlijk hoger dan de door de rechtbank opgelegde straf en de straf die is gevorderd door de advocaat-generaal. Het hof ziet de redenen voor het opleggen van deze straf in de aard en de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, zoals hiervoor is aangegeven.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht
Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten legt het hof, ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten, een maatregel op voor de duur van vijf jaren strekkende tot beperking van de vrijheid als bedoel in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, te weten een locatieverbod betreffende de locaties [gemeente] en [plaatst] .
Het hof beveelt dat verdachte zich niet zal ophouden binnen [plaatst] of [gemeente] . Voor iedere keer dat verdachte niet aan deze opgelegde maatregel voldoet, zal vervangende hechtenis voor de duur van een week ten uitvoer worden gelegd, waarbij de totale duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.845,40, waarvan € 345,40 aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.345,40, waarvan € 345,40 aan materiële schade en
€ 5.000,- aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft verzocht om de vordering integraal toe te wijzen, verhoogd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadvrouw verzocht om de benadeelde partij in de vordering tot vergoeding van de materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren omdat er geen sprake is van een causaal verband tussen de schade en het bewezenverklaarde, dan wel doordat deze schade onvoldoende onderbouwd is. De raadsvrouw heeft verzocht om de immateriële schade te matigen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 subsidiair en 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. De aanslag midden in de nacht op de woning waar hij met zijn familie woont, heeft er toe geleid dat er materiële schade is ontstaan in de vorm van het eigen risico dat moest worden aangesproken voor psychische hulp. Dat [slachtoffer 4] op het moment van de ontploffing niet in de woning aanwezig was, maakt dat niet anders.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.163,25, waarvan € 1.163,25,61 aan materiële schade en € 6.000,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.367,61, waarvan € 367,61,40 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft verzocht om de vordering integraal toe te wijzen, verhoogd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadvrouw verzocht om de benadeelde partij in de vordering tot vergoeding van de materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren omdat er geen sprake is van een causaal verband met het bewezenverklaarde, dan wel doordat deze schade onvoldoende onderbouwd is. De raadsvrouw heeft verzocht om de immateriële schade te matigen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 subsidiair en 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.500,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.000,- aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft verzocht om de vordering integraal toe te wijzen, verhoogd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadvrouw verzocht om de immateriële schade te matigen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 subsidiair en 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 18.229,98, waarvan € 3.229,98 aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.729,98, waarvan € 3.229,98 aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft verzocht om de vordering integraal toe te wijzen, verhoogd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadvrouw verzocht om de benadeelde partij in de vordering tot vergoeding van de materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren omdat er geen sprake is van een causaal verband met het bewezenverklaarde, dan wel doordat deze schade onvoldoende onderbouwd is. De raadsvrouw heeft verzocht om de immateriële schade te matigen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 subsidiair en 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Beslag

Onder verdachte zijn een telefoon en een paar schoenen in beslag genomen.
De advocaat-generaal heeft zicht op het standpunt gesteld dat de telefoon dient te worden onttrokken aan het verkeer en dat de schoenen terug kunnen naar de rechthebbende.
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen.
Het hof zal ten aanzien van de telefoon onttrekking aan het verkeer gelasten omdat met die telefoon het filmpje van de aanslag is gemaakt. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Het hof zal ten aanzien van de schoenen teruggave gelasten aan de rechthebbende.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 55, 63, 77gg, 157 en 303 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart verdachte
niet-ontvankelijkin het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde.
Vernietigthet vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan en
spreektde verdachte daarvan
vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 3 subsidiair en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 subsidiair en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1 Telefoon ( [merk] , [nummer 2] ).
Gelast de
teruggaveaan de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 2 STK schoenen (Omschrijving: [nummer 3] , Zwart).

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het onder 3 subsidiair en 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.345,40 (vijfduizend driehonderdvijfenveertig euro en veertig cent) bestaande uit € 345,40 (driehonderdvijfenveertig euro en veertig cent) materiële schade en € 5.000,- (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4] , ter zake van het onder 3 subsidiair en 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.345,40 (vijfduizend driehonderdvijfenveertig euro en veertig cent) bestaande uit € 345,40 (driehonderdvijfenveertig euro en veertig cent) materiële schade en
€ 5.000,- (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 61 (eenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 14 november 2020.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 3 subsidiair en 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.367,61 (vijfduizend driehonderdzevenenzestig euro en eenenzestig cent) bestaande uit € 367,61 (driehonderdzevenenzestig euro en eenenzestig cent) materiële schade en € 5.000,- (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 3 subsidiair en 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.367,61 (vijfduizend driehonderdzevenenzestig euro en eenenzestig cent) bestaande uit € 367,61 (driehonderdzevenenzestig euro en eenenzestig cent) materiële schade en € 5.000,- (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 61 (eenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 14 november 2020.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 3 subsidiair en 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,- (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het onder 3 subsidiair en 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.000,- (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 14 november 2020.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 3 subsidiair en 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.729,98 (tienduizend zevenhonderdnegenentwintig euro en achtennegentig cent) bestaande uit € 3.229,98 (drieduizend tweehonderdnegenentwintig euro en achtennegentig cent) materiële schade en € 7.500,- (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 3 subsidiair en 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.729,98 (tienduizend zevenhonderdnegenentwintig euro en achtennegentig cent) bestaande uit € 3.229,98 (drieduizend tweehonderdnegenentwintig euro en achtennegentig cent) materiële schade en € 7.500,- (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 88 (achtentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 14 november 2020.
Aldus gewezen door
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mr. A.H. Garos en mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Kaatman, griffier,
en op 8 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Garos en mr. Prakke-Nieuwenhuizen zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 8 oktober 2024.
mr. D. Visser, voorzitter,
mr. W. Gerretschen, advocaat-generaal,
mr. T. Lammerdink, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
Verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.