In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 mei 2023. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De heffingsambtenaar had eerder het bezwaar van belanghebbende tegen de WOZ-beschikking niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar buiten de wettelijke termijn was ingediend. Het Hof heeft vastgesteld dat de WOZ-beschikking op 29 februari 2020 bekend is gemaakt en dat het bezwaar pas op 23 februari 2021 is ontvangen, wat inderdaad buiten de termijn is. Belanghebbende heeft echter betoogd dat het bezwaar tijdig was ingediend, maar het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de beschikking correct is verzonden. Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard wat betreft de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar, maar heeft de vergoeding voor immateriële schade verhoogd van € 50 naar € 500, omdat de redelijke termijn met twee maanden was overschreden. Tevens is bepaald dat het griffierecht door de heffingsambtenaar moet worden vergoed. De uitspraak van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en de heffingsambtenaar is veroordeeld tot betaling van de immateriële schadevergoeding en de proceskosten.