ECLI:NL:GHARL:2024:612

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
21/1522 t/m 21/1524
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en FSV-registratie

In deze zaak gaat het om de hoger beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken van de Rechtbank Noord-Nederland met betrekking tot aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2015, 2017 en 2018. De Rechtbank had de beroepen voor 2015 en 2018 ongegrond verklaard en het beroep voor 2017 gegrond. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken hoger beroep ingesteld. De zaak is behandeld in een zitting op 1 november 2022, waarbij belanghebbende en vertegenwoordigers van de Inspecteur aanwezig waren. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en later hervat, waarbij de Inspecteur nadere inlichtingen heeft verstrekt over de registratie van belanghebbende in de Fraude Signalering Voorziening (FSV). Het Hof heeft geoordeeld dat de controle van de aangiften niet voortvloeide uit een onrechtmatige risicoselectie en dat de Inspecteur gerechtigd was om de aanslagen te corrigeren. De Rechtbank had in haar uitspraken de aanslagen voor 2015 en 2017 bevestigd, maar de aanslag voor 2018 werd vernietigd en verlaagd. Belanghebbende kreeg ook recht op een schadevergoeding van €500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van het hoger beroep. De totale proceskostenvergoeding werd vastgesteld op €965, en het griffierecht van €183 werd vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Locatie Leeuwarden
nummers BK-ARN 21/1522, 21/1523 en 21/1524
uitspraakdatum:
23 januari 2024
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraken van rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 30 augustus 2021, nummers LEE 20/140, LEE 20/2192 en LEE 21/252 in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst(hierna: de Inspecteur) en
de
minister van [naam6](hierna: de Minister)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2015, 2017 en 2018 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Daarbij is haar telkens belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de aanslag en beschikking belastingrente voor 2015 gehandhaafd en de aanslagen en beschikkingen belastingrente voor 2017 en 2018 verminderd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft de beroepen voor 2015 en 2018 ongegrond verklaard en voor 2017 gegrond.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 1 november 2022 te Leeuwarden. Aldaar zijn verschenen en gehoord: belanghebbende alsmede [naam1] namens de Inspecteur. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan partijen verzonden.
1.6.
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek hervat. De Inspecteur heeft vervolgens nadere inlichtingen verstrekt en nadere stukken overgelegd met een verzoek tot beperkte kennisneming ervan als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Belanghebbende heeft daarop schriftelijk gereageerd.
1.7.
De tweede meervoudige belastingkamer van het Hof heeft als ‘geheimhoudingskamer’ het verzoek van de Inspecteur om beperkte kennisneming ter zitting van 13 juni 2023 behandeld. Aldaar zijn verschenen en gehoord: belanghebbende en [naam2] en [naam3] namens de Inspecteur. De geheimhoudingskamer heeft bij uitspraak van 27 juni 2023 beslist dat beperkte kennisneming ten dele gerechtvaardigd is. Afschriften van die uitspraak zijn op 28 juni 2023 aan partijen verzonden.
1.8.
Belanghebbende heeft de eerste meervoudige kamer van het Hof toestemming als bedoeld in artikel 8:29, lid 5, Awb verleend om mede op de grondslag van de stukken waarvan beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, uitspraak te doen.
1.9.
Bij brief van 12 juli 2023 heeft de griffier van het Hof partijen bericht dat het Hof van mening is dat in deze zaken uitspraak kan worden gedaan zonder nadere mondelinge behandeling. Partijen hebben naar aanleiding daarvan niet verzocht om een nadere zitting. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende, geboren in 1951, is omstreeks 1970 in Nederland komen wonen. Zij is afkomstig uit voormalig Joegoslavië.
2.2.
Belanghebbende woonde in de onderhavige jaren (2015, 2017 en 2018) op het adres [adres] te [woonplaats] . Deze woning vormt voor belanghebbende een ‘eigen woning’ in de zin van de Wet IB 2001 vervatte eigenwoningregeling. Met betrekking tot deze woning is belanghebbende hypothecaire financiering aangegaan. Over de geldleningen betaalt zij hypotheekrente.
2.3.
Belanghebbende had in de onderhavige jaren geen fiscaal partner.
2.4.
Belanghebbende heeft twee kinderen, te weten [kind1] , geboren [in] 1992, en [kind2] , geboren [in] 1994. De kinderen wonen niet op het adres van belanghebbende.
2.5.
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2015 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.442.
2.6.
Bij het vaststellen van de aan belanghebbende opgelegde aanslag IB/PVV 2015 is de Inspecteur afgeweken van deze aangifte. De verschillen zijn als volgt:
Aangifte Aanslag
€ €
Stichting pensioenfonds [naam4] 3.142 3.142
Stichting pensioenfonds [naam5] 24.138 24.138
UWV 10.820 10.820
Ministerie van [naam6] 0 4.186
UWV 0 1.908
-------- ---------
Totaal looninkomsten 38.100 44.194
Eigenwoningforfait 1.290 1.290
Betaalde hypotheekrente -12.413 -12.413
Financieringskosten eigen woning -1.415 0
--------- ---------
Belastbare inkomsten uit eigen woning -12.538 -11.123
Betaalde alimentatie -3.500 0
Uitgaven voor specifieke zorgkosten 1.191 1.191
Drempel -421 -421
------ ---------
Totaal uitgaven voor specifieke zorgkosten -770 -770
Uitgaven scholingsuitgaven 4.900 0
Drempel -250 0
-------- ----------
Totaal uitgaven scholingsuitgaven -4.650 0
Restant persoonsgebonden aftrek -1.200 0
-------- -----------
Belastbaar inkomen uit werk en woning
15.442 32.301
2.7.
Het door belanghebbende tegen deze aanslag gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
2.8.
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2017 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.735.
2.9.
Bij het vaststellen van de aan belanghebbende opgelegde aanslag IB/PVV 2017 is de Inspecteur afgeweken van deze aangifte. Hij heeft de aanslag vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.014. Het bezwaar van belanghebbende tegen deze aanslag is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar gegrond verklaard. De Inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op € 23.609. De verschillen zijn als volgt (bedragen in €):
2.10.
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2018 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.594. Bij het vaststellen van de aan belanghebbende opgelegde aanslag IB/PVV 2018 is de Inspecteur afgeweken van deze aangifte. Hij heeft de aanslag vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.956. Het bezwaar van belanghebbende tegen deze aanslag is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar gegrond verklaard. De Inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op € 22.386. De verschillen zijn als volgt (bedragen in €):
2.11.
De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 30 augustus 2021, nummer LEE 20/140 het beroep van belanghebbende voor het jaar 2015 ongegrond verklaard. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn heeft de Rechtbank de Inspecteur en de Minister voor Rechtsbescherming veroordeeld tot vergoeding aan belanghebbende van een bedrag van in totaal € 1.000 aan immateriële schade, tot vergoeding van het griffierecht van in totaal € 48 en hen veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende ten bedrage van in totaal € 20.
2.12.
De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 30 augustus 2021, nummer LEE 20/2192 het beroep van belanghebbende voor het jaar 2017 gegrond verklaard. De Rechtbank heeft de aanslag verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.109. De beschikking inzake de belastingrente heeft de Rechtbank dienovereenkomstig verminderd. Verder heeft de Rechtbank de Inspecteur opgedragen het griffierecht van € 48 aan belanghebbende te vergoeden en hem veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende ten bedrage van € 50.
2.13.
De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 30 augustus 2021, nummer LEE 21/252 het beroep van belanghebbende voor het jaar 2018 ongegrond verklaard.
2.14.
Belanghebbende heeft op 12 oktober 2021 hoger beroep tegen de drie genoemde uitspraken van de Rechtbank ingesteld. Het hogerberoepschrift is namens belanghebbende ingediend door een advocaat. Na het indienen van het hogerberoepschrift heeft de gemachtigde zich teruggetrokken.
2.15.
De Belastingdienst heeft belanghebbende bij brief van 27 mei 2021 meegedeeld dat haar gegevens waren opgenomen in de databank Fraude Signalering Voorziening (FSV).
2.16.
De Belastingdienst heeft in een brief van 30 april 2022 belanghebbende daarover het volgende geschreven:
‘(…)
Betreft: Reden van de registratie van uw gegevens in de FSV
Geachte heer/mevrouw,
In het voorjaar van 2021 hebben wij u een brief gestuurd. Hierin hebben wij u
laten weten dat uw persoonsgegevens in de Fraude Signalering Voorziening (FSV)
van de Belastingdienst stonden.
(…)
Waarom stonden uw persoonsgegevens in de FSV?
Om deze vraag te beantwoorden, hebben we in de FSV en andere systemen
gekeken. Niet elke registratie in de FSV leidde tot controle of onderzoek. Het is
goed mogelijk dat u niets hebt gemerkt.
De informatie die we in de FSV hebben gevonden in de velden belastingjaar, jaar
van registratie in de FSV, soort belasting, organisatie of 'project' staat hieronder.
Meer informatie stond niet in deze velden.
Belastingaangifte
Als in een belastingaangifte mogelijk onjuiste gegevens voorkwamen,
registreerden we dat soms in de FSV. Welke gegevens niet klopten, hebben wij
niet altijd in de FSV geregistreerd.
In uw situatie stond in de FSV dat dit betrekking had op:
• Belastingjaar 2010
Inkomstenbelasting
Eigen woning, reiskosten, zorgkosten
• Belastingjaar 2011
Inkomstenbelasting
Uw registratie is overgenomen uit Dagboek PIT. Dit systeem bestaat niet meer,
verdere informatie ontbreekt in de FSV.
• Belastingjaar 2013
Inkomstenbelasting
Eigen woning, uitgaven weekendbezoek, zorgkosten
Uw aangifte was betrokken in project 1043. In dit project werden aangiften
gecontroleerd op mogelijke onjuistheden. (…).
• Belastingjaar 2014
Inkomstenbelasting
Een nadere specificatie, bijvoorbeeld om welke aftrekpost het ging, ontbreekt
omdat deze niet bij de registratie in de FSV stond vermeld.
Projecten
Bij de registratie in de FSV kon een naam van een project worden ingevuld. (…)
In de FSV stond bij uw persoonsgegevens:
Overige
Onder deze projectnaam registreerden we signalen die we niet onder een andere
projectnaam konden registreren.
• Jaar van registratie in de FSV (als het belastingjaar niet bekend is): 2007
Inkomstenbelasting
Uw registratie is overgenomen uit Dagboek PIT. Dit systeem bestaat niet meer,
verdere informatie ontbreekt in de FSV.
(…)’.
2.17.
Bij brief van 28 november 2022 heeft de Inspecteur desgevraagd nadere inlichtingen met bijlagen aan het Hof verstrekt inzake de FSV-registratie van belanghebbende en de behandeling van haar aangiften IB/PVV 2015, 2017 en 2018 door de Belastingdienst. Deze brief behelst onder meer het volgende (zonder voetnoten):
‘(…)
Opname FSV
Belanghebbende is opgenomen geweest in de FSV. (…) gegevens in FSV zijn overgenomen uit Dagboek PIT. PIT is een systeem dat werd gebruikt voordat werd gewerkt met FSV. PIT bestaat niet meer en is ook niet meer raadpleegbaar. Uit de registratie in FSV valt hierover alleen op te maken dat belanghebbende in het jaar 2007 is opgenomen in het PIT systeem. Over welke jaren (2007 of eerder) en waarover die opname gaat is mij niet bekend en kan ik niet meer achterhalen.
Over de belastingjaren waarnaar uw Hof vraagt (2015, 2017 en 2018) heeft geen registratie in FSV plaatsgevonden. De registratie in FSV ziet naast het opname jaar 2007 conform PIT op de belastingjaren 2010, 2011, 2013 en 2014. Andere informatie over de opname in FSV is niet bekend.
(…)
Selectiemodule
(…)
De aangifte 2015, 2017 en 2018 van belanghebbende is uitgeworpen op grond van een proces waarbij jaarlijks aangiften op basis van query's door analisten bij binnenkomst worden geanalyseerd. De (objectieve) criteria en parameters die aan de basis liggen van deze query's worden ontleend aan reeds bekende patronen van onregelmatigheden in combinatie met nieuwe ontwikkelingen die zich voordoen.
Als de analyse van een aangifte leidt tot een vermoeden van een verhoogd risico op systeemfraude kan een zogenaamde AKI 1043 worden opgevoerd. Door deze opgenomen AKI worden de aangiften herkend door de selectiemodule en kunnen ze voor behandeling worden opgeleverd aan bijvoorbeeld de Intensief Toezicht Teams van de directie Particulieren. Hierbij wil ik benadrukken dat de aangiften niet worden uitgeworpen als frauduleus, maar slechts vanwege een verhoogd risico.
Wanneer een aangifte wordt behandeld, beoordeelt de inspecteur of de aangifte juist is. Hierbij maakt de inspecteur gebruik van de informatie die hij tot zijn beschikking heeft. Indien nodig kan de inspecteur ervoor kiezen om een vragenbrief te sturen naar de belastingplichtige om aanvullende informatie en stukken op te vragen die van belang kunnen zijn voor de beoordeling door de inspecteur.
De opgevoerde AKI 1043 is voor het belastingjaar 2015 en 2017 opgevoerd. Voor belastingjaar 2018 is geen AKI uitworpbewering opgenomen, wel is de aangifte gekoppeld aan 1043. De resultaten van een voorafgaand jaar worden door analisten meegenomen in hun jaarlijkse analyse. Indien de aangifte geen risico's bevat die intensief toezicht vereisen, wordt de AKI 1043 verwijderd. De behandeling op kantoor door de inspecteur is een zwaarwegende factor hierbij. Als de uitgeworpen aangifte behandeld is door de inspecteur en er zijn geen correcties
aangebracht, is dat een aanleiding de AKI 1043 uit de selectiemodule te verwijderen. Uiteraard kan er in een later jaar aanleiding zijn om opnieuw een (andere) AKI op te voeren op basis van een nieuwe check.
Handmatige beoordeling van de aangiften 2015, 2017 en 2018
Op 13 april 2015 koppelt de selectiemodule de aangifte inkomstenbelasting 2010 tot en met 2013 van belanghebbende aan het project 1043. De behandeling van die aangiften vindt telkens plaats drie jaar na het einde van het belastingjaar (dus in de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016). Uit de behandeling van de aangiften van belanghebbende volgen correcties. Het betreffen correcties op inkomen, aftrek specifieke zorgkosten en (kosten) eigen woning. Belanghebbende maakt bezwaar tegen de correcties. Op 22 juni 2015 voert de inspecteur een AKI op voor het belastingjaar 2014. Hetgeen betekent dat het systeem de aangiften uitwerpt en dat de inspecteur deze aangiften handmatig moet beoordelen. De behandeling van de aangifte inkomstenbelasting 2014 vond plaats in 2016.
2015
Voor het belastingjaar 2015 bestond een uitworp 1043. Deze uitworp is door het centrale selectiesysteem na weging van de aangifte gemaakt. Overeenkomstig ABS, het systeem waarin aangiften inkomstenbelasting die door belastingplichtigen zijn ingediend zichtbaar zijn, zijn bij de weging door het centrale systeem de volgende relevante risico's gesignaleerd (…):
H290 FLG-loon hoger dan aangegeven; Aangifte totaal loon (38100) LH (8119);
FLG loon (44194) Loonheffing (10526)
H662 Beoordeel restant persoonsgebonden aftrek; vergelijk aangifte belpl (1200)
met staffel ? (geen fiscaal partner)
H791 Beoordeel aftrek alimentatie (3500); zie ex-partner(s) / (?) in BvR; geen
aangiften ex-partner(s) bekend tijdens wegen (zie ook evt fiscaal partner)
(…)
2017
Naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift over het belastingjaar 2015 heeft de inspecteur op 16 mei 2019 een AKI opgemaakt voor het belastingjaar 2015 tot en met 2017 (…). Daaraan voorafgaand heeft de centrale computer voor het belastingjaar 2017 een weging gemaakt en de aangifte op 4 februari 2019 reeds geselecteerd voor behandeling door de inspecteur (ten overvloede: de aangifte is door belanghebbende op 17 april 2018 ingediend).
Hieraan is wederom de code 1043 mee gegeven. Overeenkomstig ABS (…) zijn bij de weging door het centrale systeem de volgende relevante risico's gesignaleerd:
H043 Beoordeel aftrek rente en kosten eigen woning
H290 FLG-loon hoger dan aangegeven
H782 Zie correctie hypotheek/ hypotheekrente vorig jaar
H912 Afwijkende behandeling uitworp gewenst; project 1043
H262 Beoordeel restant persoonsgebonden aftrek
2018
Bij de weging van de door belanghebbende ingediende aangifte inkomstenbelasting 2018 wordt in ABS de volgende uitworpreden meegegeven (…
):
H782 Zie correctie hypotheek/ hypotheekrente vorig jaar (aangegeven (7373),
vastgesteld (?), aftrek dit jaar (5873)
Voor het jaar 2018 is door de inspecteur geen AKI opgemaakt (…). Ik
constateer dat de aangifte wel viel onder project 1043.
(…)’.

3.Het geschil

In hoger beroep is in geschil of de aanslagen IB/PVV 2015, 2017 en 2018 – zoals deze na de uitspraken van de Rechtbank zijn bepaald – tot te hoge bedragen zijn vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf
4.1.
De onderhavige hogerberoepsprocedures hebben, gelet op de gevolgde bezwaar- en beroepsprocedures, alleen betrekking op de aan belanghebbende voor de jaren 2015, 2017 en 2018 opgelegde aanslagen IB/PVV en beschikkingen inzake de belastingrente. Voor zover belanghebbende klachten heeft geformuleerd over belastingaanslagen die voor andere jaren dan de genoemde jaren zijn opgelegd, kan daarop in deze procedures geen acht worden geslagen.
FSV-registratie
4.2.
Belanghebbende heeft gesteld - kort gezegd - dat zij, vermoedelijk door haar naam, in de FSV is opgenomen (geweest), dat zij door de Belastingdienst als ‘fraudeur’ wordt bestempeld en dat zij sinds de aanslagregeling IB/PVV 2010 als crimineel wordt behandeld en gediscrimineerd door de Belastingdienst en daardoor jarenlang psychisch is belast en financieel is benadeeld.
4.3.
In dat verband is het volgende van belang. In zijn arrest HR 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748, heeft de Hoge Raad overwogen dat het niet onrechtmatig is om een onderzoek in te stellen voor een bepaald belastingjaar nadat bij een controle van de aangiften voor eerdere belastingjaren is geconstateerd dat de daarin opgenomen aftrekposten niet konden worden onderbouwd. Ook niet als de gegevens van de belanghebbende zijn opgeslagen in een bestand en zelfs niet indien die gegevensverwerking op zichzelf beschouwd onrechtmatig is, aldus de Hoge Raad. De rechtmatigheid van belastingaanslagen wordt in beginsel dus niet aangetast door de manier waarop de Belastingdienst de informatie over een belanghebbende heeft verwerkt.
4.4.
Dat kan anders zijn indien de controle van de aangiften van een belanghebbende is voortgevloeid uit een risicoselectie, een verwerking van persoonsgegevens in een databank of een gebruik van een databank waarin persoonsgegevens zijn opgeslagen, op basis van een criterium dat jegens de belanghebbende leidt tot een schending van een grondrecht zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging. De belanghebbende dient gemotiveerd te stellen dat hier in zijn situatie sprake van is geweest. Vervolgens dient de Inspecteur aan belanghebbende en de rechter de gegevens te verstrekken die voor de beoordeling hiervan van belang kunnen zijn (zie HR 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748, r.o. 5.3).
4.5.
Naar aanleiding van de stellingen van belanghebbende, heeft de Inspecteur op verzoek van het Hof verschillende stukken overgelegd inzake de FSV-registratie van belanghebbende. Op grond van die stukken en het door de Inspecteur in zijn brief van 28 november 2022 gegeven relaas acht het Hof aannemelijk dat de controle van de aangiften IB/PVV 2015, 2017 en 2018 door de Inspecteur niet is voortgevloeid uit een risicoselectie of de wijze van verwerking van belanghebbendes persoonsgegevens op basis van een criterium dat jegens belanghebbende leidt tot schending van het grondwettelijke discriminatieverbod of een ander grondrecht. Het Hof acht aannemelijk dat, zoals de Inspecteur heeft gesteld en in aanmerking genomen dat de aangiften IB/PVV van belanghebbende ook in voorgaande jaren op aftrekposten waren gecontroleerd en gecorrigeerd, de bedoelde aangiften door de Inspecteur zijn geselecteerd voor controle op basis van gerechtvaardigde fiscale motieven.
4.6.
Dit betekent dat de Inspecteur in zoverre gerechtigd was de aangiften IB/PVV 2015, 2017 en 2018 te corrigeren naar aanleiding van de bij de controles van die aangiften aan het licht gekomen punten.
Aanslag IB/PVV 2015
4.7.
De Rechtbank heeft in overweging 4.3 van haar uitspraak geoordeeld dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de bij de aanslag in aanmerking genomen looninkomsten niet te hoog zijn. Het Hof neemt, gelet op de stukken van het geding, dit bewijsoordeel van de Rechtbank over en maakt het tot de zijne. Voorts heeft de Rechtbank terecht geoordeeld dat de premies voor de Zorgverzekeringswet niet in aftrek op deze inkomsten kunnen worden gebracht. Daarvoor ontbreekt immers een wettelijke grondslag.
4.8.
De Rechtbank heeft verder geoordeeld (overweging 5.3) dat de Inspecteur terecht het door belanghebbende in de aangifte opgevoerde bedrag van € 1.415 aan financieringskosten ‘eigen woning’ niet in aftrek heeft toegelaten omdat belanghebbende het daarvoor benodigde bewijs niet heeft geleverd. Het Hof onderschrijft dat bewijsoordeel van de Rechtbank. Ook in hoger beroep heeft belanghebbende geen bewijs geleverd op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat zij terecht aanspraak maakt op aftrek van bedoelde financieringskosten.
4.9.
Het in de aangifte onder de noemer ‘alimentatie’ opgevoerde bedrag van € 3.500 heeft volgens belanghebbende betrekking op schenkingen die zij aan haar zoon heeft gedaan voor diens levensonderhoud. De Inspecteur en de Rechtbank hebben naar het oordeel van het Hof dit bedrag terecht niet in aftrek aanvaard. Gelijk de Rechtbank heeft geoordeeld (overweging 6.3) biedt de Wet IB 2001 immers geen grondslag voor aftrek van uitgaven door belanghebbende ten behoeve van het levensonderhoud van haar zoon, dan wel voor andere giften aan haar zoon.
4.10.
Belanghebbende heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat de door haar in de aangifte opgevoerde scholingsuitgaven ten bedrage van € 4.900 (€ 4.650 na aftrek van de drempel van € 250) betrekking hebben op een studie die door haar is gevolgd met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning, zoals artikel 6.27, lid 1, van de Wet IB 2001 voor aftrek vereist. Daarom is het Hof met de Rechtbank van oordeel (overweging 7.3 van haar uitspraak) dat de door belanghebbende opgevoerde studiekosten niet in aftrek kunnen worden toegelaten.
4.11.
Op de gronden vermeld in overweging 8.3 van haar uitspraak – die het Hof overneemt en tot de zijne maakt – heeft de Rechtbank terecht geoordeeld dat voor het in aanmerking nemen van een ‘restant persoonsgebonden aftrek’ geen plaats is.
4.12.
Op grond van het hetgeen hiervoor is overwogen, moet worden geconcludeerd dat de aanslag IB/PVV 2015 niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, doet aan deze conclusie niet af.
4.13.
Belanghebbende heeft geen zelfstandige klachten aangevoerd tegen de beschikking inzake de belastingrente. Die beschikking blijft eveneens in stand.
IB/PVV 2017
4.14.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning meer bedragen dan het door de Inspecteur (alsnog) geaccepteerde bedrag van € 7.373. Het Hof onderschrijft dat bewijsoordeel van de Rechtbank en maakt het tot de zijne. Ook in hoger beroep heeft belanghebbende geen bewijs aangedragen op grond waarvan kan worden geoordeeld dat aannemelijk is dat belanghebbende meer rente- en financieringskosten heeft gemaakt dan het in aftrek aanvaarde bedrag van € 7.373.
4.15.
Wat betreft de door belanghebbende opgevoerde reiskosten wegens ziekte of invaliditeit, kosten voor paracetamol met codeïne, de eigen bijdrage voor haar gebit en de kosten voor incontinentiebroekjes heeft de Rechtbank belanghebbende in het ongelijk gesteld. Het Hof verenigt zich met deze beslissingen van de Rechtbank en maakt de daartoe door de Rechtbank in overweging 5.3 van haar uitspraak gebezigde gronden tot de zijne.
4.16.
Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht heeft op een hoger bedrag aan aftrek voor kosten van kleding en beddengoed dan het door de Inspecteur in aftrek aanvaarde forfaitaire bedrag van € 300. Daarvoor ontbreekt het van belanghebbende te verlangen bewijs.
4.17.
Voor het voor de IB/PVV 2017 in aanmerking nemen van een uit eerdere jaren niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek is een voor bezwaar vatbare beschikking op de voet van artikel 6:2a Wet IB 2001 vereist. Nu een dergelijke voor bezwaar vatbare beschikking ten aanzien van belanghebbende niet is genomen, kan – gelijk de Inspecteur heeft gesteld en de Rechtbank heeft geoordeeld - zij reeds daarom niet worden gevolgd in haar aanspraak op aftrek van een bedrag van € 1.500 wegens niet eerder in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek.
4.18.
Op grond van het hetgeen hiervoor is overwogen, moet worden geconcludeerd dat de aanslag IB/PVV 2017, zoals verminderd door de Rechtbank, niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, doet aan deze conclusie niet af.
4.19.
Belanghebbende heeft geen zelfstandige klachten aangevoerd tegen de beschikking inzake de belastingrente. Die beschikking, zoals verminderd door de Rechtbank, blijft in stand.
IB/PVV 2018
4.20.
Met betrekking tot de aanspraak van belanghebbende op aftrek van haar eigen bijdrage voor de kosten van haar implantaten en klikgebit heeft de Rechtbank belanghebbende in het ongelijk gesteld. Het Hof verenigt zich met deze beslissing van de Rechtbank en maakt de daartoe door de Rechtbank in overweging 3.3 van haar uitspraak gebezigde gronden tot de zijne.
4.21.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij meer vervoerskosten heeft gemaakt dan het bedrag van € 145 dat door de Inspecteur in aftrek is geaccepteerd. In aanmerking genomen dat tussen partijen niet in geschil is dat belanghebbende in 2018 in verband met de bij haar geplaatste implantaten 10 reizen naar het [naam7] Ziekenhuis te [plaats1] heeft gemaakt (zie onderdeel 3.3. van het door de Inspecteur bij de Rechtbank ingediende verweerschrift) en gelet op de omstandigheid dat de Inspecteur voor het jaar 2017 € 52 voor een dergelijke (retour)reis in aftrek heeft toegelaten, acht het Hof belanghebbende erin geslaagd aannemelijk te maken dat zij in 2018 € 520 (10 x € 52) aan aftrekbare vervoerskosten heeft gemaakt. In zoverre treft het hoger beroep doel.
4.22.
Op de gronden vermeld in overweging 5.3 van haar uitspraak, welke gronden het Hof overneemt en tot de zijne maakt, heeft de Rechtbank terecht geoordeeld dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek van de door haar gestelde kosten voor medicijnen en incontinentiebroekjes. Het daarvoor benodigde bewijs heeft belanghebbende ook in hoger beroep niet geleverd.
4.23.
Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht heeft op een hoger bedrag aan aftrek voor kosten van kleding en beddengoed dan het door de Inspecteur in aftrek aanvaarde forfaitaire bedrag van € 300. Daarvoor ontbreekt het van belanghebbende te verlangen bewijs.
4.24.
Op grond van het hetgeen hiervoor in overweging 4.21 is overwogen, moet worden geconcludeerd dat de aanslag IB/PVV 2018, zoals verminderd bij de uitspraak op bezwaar, tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een verdere vermindering.
4.25.
Belanghebbende heeft geen zelfstandige klachten aangevoerd tegen de beschikking inzake de belastingrente. Die in rekening gebrachte belastingrente dient evenwel op grond van hetgeen in overweging 4.21 is overwogen – dienovereenkomstig – te worden verminderd.
Overschrijding redelijke termijn
4.26.
Het hoger beroep in de onderhavige zaken is door belanghebbende ingediend op 12 oktober 2021. Het Hof heeft op 23 januari 2024 uitspraak gedaan. Daarmee is de redelijke termijn van behandeling voor het hoger beroep van twee jaar met minder dan zes maanden overschreden.
4.27.
In de stellingen van belanghebbende ligt besloten dat zij aanspraak maakt op vergoeding van immateriële schade wegens de te lange behandelduur van de zaken in hoger beroep.
4.28.
Die aanspraak wordt, gelet op de vermelde termijnoverschrijding, gehonoreerd. Belanghebbende heeft recht op een vergoeding van € 500 voor de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Dit bedrag dient te worden vergoed door de Minister.
4.29.
Opmerking hierbij verdient nog dat voor de onderhavige drie zaken van belanghebbende slechts eenmaal het tarief van € 500 wordt gehanteerd. De zaken zijn immers gezamenlijk door het Hof behandeld en hebben in hoofdzaak betrekking op hetzelfde onderwerp (zie onder meer HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.10.2).
Slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond wat betreft de jaren 2015 en 2017 en gegrond wat betreft het jaar 2018. Hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, doet aan deze conclusie niet af. Het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2018 dient nader te worden vastgesteld op € 21.588. De persoonsgebonden aftrek is daarbij als volgt berekend:
Kosten van medicijnen € 0
Uitgaven voor vervoer € 520
Kleding en beddengoed € 300
Genees- en heelkundige hulp € 0
Verhoging specifieke zorgkosten € 927
---------
€ 1.747
Drempel € 378
-----------
Aftrek specifieke zorgkosten € 1.369
Het belastbaar inkomen uit werk en woning voor 2018 bedraagt dan als volgt:
Loon inkomsten € 27.604
Belastbare inkomsten eigen woning -/- 4.648
-----------
€ 22.956
Persoonsgebonden aftrek -/- 1.369
------------
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 21.587

5.Proceskosten en griffierecht

In aanmerking genomen dat het hoger beroep voor het jaar 2018 gegrond is, heeft belanghebbende recht op vergoeding van haar proceskosten en op vergoeding van het door haar voor dat jaar voor het beroep bij de Rechtbank betaalde griffierecht van € 49 en voor het hoger beroep betaalde griffierecht van € 134, derhalve in totaal € 183.
Het Hof stelt de proceskostenvergoeding vast op € 875 ter zake van kosten van door een derde in hoger beroep beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het hogerberoepschrift) en op € 90 voor de reis- en verblijfkosten van belanghebbende voor de zittingen van 1 november 2022 en 13 juni 2023. De totale vergoeding van proceskosten bedraagt derhalve € 965. Van andere kosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is het Hof niet gebleken. Opmerking hierbij verdient nog dat de reiskosten van belanghebbende voor de zitting van de Rechtbank reeds door de Rechtbank aan haar (in de samenhangende zaken) zijn vergoed.

6.Beslissing

Het Hof:
- bevestigt de uitspraken van de Rechtbank voor de jaren 2015 en 2017,
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor het jaar 2018,
- verklaart het beroep bij de Rechtbank voor het jaar 2018 gegrond,
- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor het jaar 2018,
- vermindert de aanslag IB/PVV 2018 tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.587,
- vermindert de beschikking belastingrente 2018 dienovereenkomstig,
- veroordeelt de Minister tot vergoeding aan belanghebbende van een bedrag van € 500 wegens immateriële schade,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende voor het hoger beroep, vastgesteld op € 965, en
- gelast de Inspecteur aan belanghebbende te vergoeden het door haar voor het beroep voor het jaar 2018 en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 183.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. G.B.A. Brummer en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jongt als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2024.
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong)
(R. den Ouden)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 24 januari 2024
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.