ECLI:NL:GHARL:2024:6070

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
200.343.007
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2008. De moeder van de minderjarige, die het gezag over hem heeft, was in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 25 maart 2024 een machtiging had verleend voor de uithuisplaatsing van de minderjarige in een pleeggezin. De minderjarige staat onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) Stichting Jeugdbescherming Gelderland, die de uithuisplaatsing had aangevraagd. De moeder verzocht het hof om de beslissing van de kinderrechter ongedaan te maken, of in ieder geval om de uithuisplaatsing voor een kortere periode te laten gelden.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 10 januari 2024 bij pleegouders verblijft en dat hij daar graag wil blijven. De moeder heeft zorgen over het welzijn van de minderjarige en wil dat hij op termijn weer bij haar komt wonen, maar het hof oordeelt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Het hof heeft ook overwogen dat de minderjarige in het verleden veel onrust heeft ervaren en dat hij momenteel meer stabiliteit lijkt te hebben gevonden bij de pleegouders. De moeder's verzoek om een deskundige te benoemen is afgewezen, omdat het hof van mening is dat de minderjarige voorlopig genoeg aan zichzelf heeft en dat zijn belang zich verzet tegen de benoeming van een deskundige.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en de verzoeken van de moeder afgewezen. De machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd tot 7 maart 2025, en het hof heeft benadrukt dat de GI in gesprek moet blijven met de minderjarige over eventuele hulpverlening in de toekomst.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.343.007
zaaknummer rechtbank Gelderland 433146
beschikking van 26 september 2024
in de zaak van
[verzoekster]
die woont in [woonplaats1]
verzoeker in hoger beroep
hierna: de moeder
advocaat: mr. F. Pool
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland
die is gevestigd in Ede
belanghebbende in hoger beroep
hierna: de GI

1.Samenvatting van de beslissing

[de minderjarige] is uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg. Het hof vindt dat dit zo moet blijven en legt hierna uit waarom.

2.De kern van de zaak

2.1.
[de minderjarige] (geboren [in] 2008) is het kind van de moeder. De moeder heeft het gezag over [de minderjarige] . De vader van [de minderjarige] is overleden.
2.2.
[de minderjarige] staat onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is op 22 februari 2024 verlengd tot 7 maart 2025.
2.3.
De kinderrechter in de rechtbank Gelderland heeft in de beschikking van
29 november 2023 een machtiging verleend om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 7 maart 2024. [de minderjarige] heeft op basis van deze machtiging daar verbleven, maar is daar op 10 januari 2024 weggelopen.
2.4.
De kinderrechter heeft – op verzoek van de GI – de GI een machtiging gegeven om [de minderjarige] (opnieuw) uit huis te plaatsen, in een voorziening voor pleegzorg (een pleeggezin). Die machtiging geldt van 25 maart 2024 tot 7 maart 2025. Deze beslissing is vastgelegd in de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 25 maart 2024 (hierna ook: de bestreden beschikking). [de minderjarige] verblijft op basis van de bestreden beschikking bij [de pleegouders] (de pleegouders).
2.5.
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij komt daarvan in hoger beroep. Zij wil dat het hof de beslissing van de kinderrechter ongedaan maakt (primair). Als het hof daar niet in meegaat verzoekt de moeder het hof om een deskundige te benoemen en in afwachting van het onderzoek van de deskundige de beslissing van de kinderrechter ongedaan te maken, en het verzoek van de GI aan te houden (subsidiair). Als allebei deze verzoeken niet worden toegewezen, dan wil de moeder dat [de minderjarige] korter uit huis wordt geplaatst (meer subsidiair).
2.6.
De GI wil dat de beslissing in stand blijft.
2.7.
Het hof heeft de volgende stukken:
  • het beroepschrift
  • het verweerschrift
  • een e-mail van de GI van 27 augustus 2024
2.8
[de minderjarige] heeft op 26 augustus 2024 gesproken met een raadsheer en een griffier van het hof. Hij heeft verteld wat hij vindt van de uithuisplaatsing.
2.9
De zitting bij het hof was op 30 augustus 2024. Aanwezig waren:
  • de moeder met haar advocaat
  • twee vertegenwoordigers van de GI.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
De GI kan de rechter verzoeken aan de GI een machtiging te geven om een kind uit huis te plaatsen. De rechter kan die machtiging geven als dat noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding, of voor onderzoek van het kind. [1]
3.2
In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter overwogen dat het opgroeiperspectief van [de minderjarige] niet meer bij de moeder ligt. De kinderrechter verwijst ter motivering naar de eerdere beschikking van de kinderrechter van 29 november 2023 (verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing) waarin de kinderrechter, in navolging van de GI en het perspectiefonderzoek ‘2thepoint’ van [naam1] , heeft geoordeeld dat het opgroeiperspectief van [de minderjarige] niet bij de moeder ligt. De moeder heeft – onder verwijzing naar een uitspraak van dit hof [2] – aangevoerd dat de kinderrechter ten onrechte heeft verwezen naar dit perspectiefbesluit.
Het hof oordeelt als volgt. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 1 september 202 [3] volgt dat het nodig kan zijn dat de rechter, wanneer een beslissing moet worden genomen over een verzoek dat (mede) voortvloeit uit of samenhangt met het standpunt van de GI over het opgroeiperspectief van een minderjarige, een perspectiefbesluit beoordeelt. Zo’n beoordeling van het perspectiefbesluit heeft dan een voorlopig karakter. Het opgroeiperspectief wordt immers pas definitief bepaald wanneer de vraag voorligt of beëindiging van het gezag van de ouder(s) aan de orde is.
De vraag in deze zaak is of het voor het hof, om te kunnen beslissen over de machtiging tot uithuisplaatsing, noodzakelijk is ook om het perspectiefbesluit te beoordelen. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend en zal, anders dan de kinderrechter heeft gedaan, zich niet uitlaten over het opgroeiperspectief van [de minderjarige] .
3.3.
Het hof is – anders dan de moeder naar voren heeft gebracht – wel van oordeel dat de kinderrechter terecht heeft geoordeeld dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . [de minderjarige] is zestien jaar oud. Hij heeft in zijn leven veel meegemaakt. Er zijn voor [de minderjarige] vanaf zijn achtste jaar veel verschillende vormen van hulpverlening ingezet, de moeder heeft psychische problemen (gehad), de vader van [de minderjarige] is plotseling overleden en [de minderjarige] heeft sinds 2022 op meerdere plekken gewoond (onder meer bij zijn grootouders, in een gezinshuis en in een woonvoorziening van [naam2] ). [de minderjarige] verblijft sinds 10 januari 2024 bij de pleegouders [de pleegouders] . [de minderjarige] heeft het hof verteld dat hij tot zijn achttiende jaar of langer bij hen mag wonen en dat hij dat ook graag wil. Maar de moeder wil dat [de minderjarige] op termijn weer bij haar thuis komt wonen. Er moet volgens de moeder eerst een herstelgesprek tussen haar en [de minderjarige] plaatsvinden en [de minderjarige] moet (trauma)therapie hebben (gevolgd).
Zoals de GI heeft verteld, wil [de minderjarige] op dit moment geen therapie. Het hof volgt de GI in haar stelling dat therapie voor [de minderjarige] alleen zinvol is als hij hiervoor ‘intrinsiek gemotiveerd’ is. Alleen dan is er namelijk kans van slagen. Het hof vindt het wel belangrijk dat de GI – zoals de jeugdbeschermer tijdens de mondelinge behandeling heeft gezegd – hierover met [de minderjarige] in gesprek blijft, zodat [de minderjarige] weet dat hulp beschikbaar is als hij wel gemotiveerd is om die hulp aan te nemen.
Uit wat de GI en [de minderjarige] aan het hof hebben verteld, lijkt het de laatste maanden – sinds [de minderjarige] bij [de pleegouders] woont – beter te gaan met hem. Wel blijft zijn school en softdrugsgebruik (waarvan hij zelf zegt dat dat verminderd is) een punt van aandacht voor hemzelf, de GI en de pleegouders. De moeder maakt zich daarover ook zorgen, en dat begrijpt het hof. Omdat [de minderjarige] zelf zegt dat hij nu niet bij de moeder wil wonen, hij zich goed voelt bij de pleegouders en er geen enkele aanwijzing is dat [de minderjarige] op korte termijn in therapie wil (en dit volgens de moeder wel nodig is voordat [de minderjarige] weer thuis zou kunnen wonen) is het hof van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing voor de hele duur (tot
7 maart 2025) noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Het verzoek van de moeder om een machtiging voor een kortere duur te verlenen, wijst het hof daarom af.
Ook de contactregeling die nu voor de moeder en [de minderjarige] is afgesproken, geeft geen aanleiding te verwachten dat [de minderjarige] op korte termijn weer bij de moeder thuis kan wonen. In het evaluatieverslag van [naam3] staat dat van de negen geplande omgangsmomenten tussen april en augustus 2024 er drie zijn doorgegaan, waarbij de moeder één keer heeft afgezegd en [de minderjarige] zes keer. Tijdens de mondelinge behandeling is dit ook besproken. Volgens de omgangsbegeleider wekt [de minderjarige] de indruk dat hij de omgang bewust laat schieten door andere afspraken in te plannen.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing terecht heeft verleend. Het hof zal de bestreden beschikking in stand houden (bekrachtigen) en het primaire en meer subsidiaire verzoek van de moeder afwijzen.
3.4
Het subsidiaire verzoek van de moeder om een deskundige te benoemen, zal het hof ook afwijzen. Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 3.3 is beschreven, is er veel onrust in het leven van [de minderjarige] geweest. Pas sinds kort lijkt [de minderjarige] meer rust en stabiliteit te ervaren. [de minderjarige] heeft voorlopig genoeg aan zichzelf om de voorzichtig positief ingeslagen weg vast te houden. Zoals de GI op de mondelinge behandeling aan het hof heeft verteld, zal [de minderjarige] op een nieuwe school starten (of is hij daar sinds kort gestart). Het hof is van oordeel dat in deze omstandigheden het belang van [de minderjarige] zich tegen de benoeming van een deskundige verzet.
3.5
Het hof geeft aan de moeder en de GI mee dat [de minderjarige] aan het hof heeft verteld dat hij graag van de GI horen wat de beslissing van het hof is.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 25 maart 2024, over de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] (geboren [in] 2008) tot 7 maart 2025;
4.2.
wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, M.P. den Hollander en A.T. Bol, bijgestaan door de griffier en is in het openbaar uitgesproken op 26 september 2024.

Voetnoten

1.1:265b lid 1 BW