In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting, opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem. De naheffingsaanslag van € 2,90 werd opgelegd op 10 juli 2022, waarbij ook kosten van € 61,00 in rekening zijn gebracht. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. Vervolgens heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank Gelderland, die het beroep ook ongegrond verklaarde. Hierop heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Tijdens de zitting op 13 augustus 2024 heeft de belanghebbende verklaard dat hij de auto had geparkeerd aan de Oude Kraan in Arnhem, waar betaald parkeren gold. Hij betwistte de naheffingsaanslag en stelde dat de heffingsambtenaar niet had voldaan aan de informatieplicht, omdat er geen parkeerbord aanwezig zou zijn geweest. De heffingsambtenaar daarentegen stelde dat er wel degelijk een parkeerbord was en dat de informatieplicht was nageleefd.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht had opgelegd. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar aan zijn informatieplicht had voldaan en dat de belanghebbende tekort was geschoten in zijn onderzoeksplicht. De belanghebbende had kunnen zoeken naar een parkeerbord in de omgeving van de parkeerplaats. Het Hof benadrukte dat de parkeerbelasting een objectieve belasting is en dat persoonlijke omstandigheden in dit geval niet relevant waren. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.