ECLI:NL:GHARL:2024:5929

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
22/520
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van een woning onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 september 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Duiven. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 454.000 per waardepeildatum 1 januari 2019, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2020. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn beslissing. De Rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 13 augustus 2024 zijn de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar gehoord. Belanghebbende betwistte de vastgestelde waarde en stelde dat de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ had geschonden door geen inzicht te geven in de KOUDV- en liggingsfactoren. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende informatie had verstrekt en dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/520
uitspraakdatum: 17 september 2024
Uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 28 januari 2022, nummer AWB 21/574, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Duiven(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2019, voor het jaar 2020 vastgesteld op € 454.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. C.M.L. Poen namens belanghebbende, alsmede [naam1] en [naam2] namens de heffingsambtenaar.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een vrijstaande woning, bouwjaar 1992, met garage, dakkapel, twee bergingen, tuinhuis en veranda. De woning heeft een inhoud van 455 m3. Bij woning hoort een perceel grond met een oppervlakte van 945 m2.
4.2.
De gemachtigde van belanghebbende heeft in het bezwaarschrift verzocht om verstrekking van de grondstaffel en van de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren, alsmede de manier waarop de heffingsambtenaar de verschillen tussen de woning en de opgevoerde vergelijkingsobjecten heeft verdisconteerd.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden. Verder is in geschil of de waarde van de woning tot op een te hoog bedrag is vastgesteld.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vermindering van de waarde tot op € 345.000 en toekenning van een proceskostenvergoeding. De heffingsambtenaar beantwoordt deze vragen ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Schending artikel 40, lid 2, Wet WOZ
4.1.
Ingevolge artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ is de heffingsambtenaar gehouden om aan degene te wiens aanzien een beschikking is genomen, op verzoek een afschrift van de gegevens te verstrekken die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde. [1]
4.2.
Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar de uit artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ voortvloeiende toezendplicht heeft geschonden door, ondanks een daartoe gedaan verzoek in de bezwaarfase, geen inzicht te geven in de KOUDV- en liggingsfactoren.
4.3.
De heffingsambtenaar heeft in de procedure voor de Rechtbank aangevoerd dat hij bij e-mail van 21 maart 2020 het taxatieverslag, de grondstaffel en de gehanteerde waarde van de bijgebouwen heeft verstrekt en dat bij het waarderen van de WOZ-waarde naar waardepeildatum 1 januari 2019 niet is afgeweken van de gemiddelde KOUDV-factoren.
4.4.
De Rechtbank heeft de e-mail van 21 maart 2020 ter zitting van 15 december 2021 ingezien en heeft in onderdeel 3 van haar uitspraak geoordeeld:
“Verweerder stelt dat hij op 21 maart 2020 een e-mail naar de gemachtigde heeft gestuurd waarbij alle door de gemachtigde in bezwaar gevraagde stukken zijn verstrekt. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat bij de vaststelling van de WOZ-waarde de KOUDV-factoren voor de waardepeildatum 1 januari 2019 niet afweken van de gemiddelde KOUDV-factoren, zodat er op die onderdelen geen verschillen waren. De Rechtbank is van oordeel dat verweerder daarmee alle in bezwaar door eiser gevraagde stukken heeft verstrekt en heeft voldaan aan de toezendplicht in bezwaar”.
4.5.
Ter zitting van het Hof heeft de heffingsambtenaar toegelicht dat in de e-mail van 21 maart 2020 is gerefereerd aan de met het kantoor van de gemachtigde (Previcus Vastgoed) gemaakte afspraak dat alleen een nadere toelichting wordt gegeven op de KOUDV-factoren wanneer deze afwijken van het gemiddelde. De gemachtigde heeft het bestaan van deze afspraak niet weersproken. Nu belanghebbende in hoger beroep geen andere argumenten heeft aangevoerd dan in beroep, neemt het Hof het in 4.4. vermelde oordeel van de Rechtbank over en maakt dat tot de zijne.
WOZ-waarde
4.1.
De waarde als bedoeld in artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ is naar de bedoeling van de wetgever “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding”. [2] De bewijslast met betrekking tot deze waarde rust op de heffingsambtenaar. Voor het antwoord op de vraag of hij daarin slaagt, zijn niet alleen de bewijsmiddelen die de heffingsambtenaar daartoe aandraagt van belang, maar moet ook rekening worden gehouden met de stukken en stellingen die belanghebbende ter betwisting daarvan aandraagt. Slechts indien de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of de belanghebbende de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechter zelf tot een vaststelling in goede justitie van de in artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.
4.2.
In hoger beroep bepleit belanghebbende gemotiveerd een lagere waarde. In dat geval rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat de door hem verdedigde waarde niet te hoog is.
4.3.
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde wijst de heffingsambtenaar op het bij het verweerschrift in eerste aanleg gevoegde taxatierapport, opgesteld op 12 februari 2021 door [naam3] , WOZ-taxateur. Hierin is de waarde van de woning op € 465.000 getaxeerd aan de hand van verkoopcijfers van drie eveneens in [woonplaats] gelegen vrijstaande woningen die omstreeks de waardepeildatum zijn verkocht. In de bij het rapport behorende waardematrix zijn de factoren voor ligging, kwaliteit, onderhoud, uitstraling, doelmatigheid en voorzieningen van de woning en de vergelijkingsobjecten op 3 gesteld, met uitzondering van de factor doelmatigheid van de woning die vanwege de minder doelmatige kapconstructie op 2 is gesteld.
4.4.
Belanghebbende betwist in hoger beroep de door de heffingsambtenaar gehanteerde KOUDV- en liggingsfactoren. De invloed van de door de heffingsambtenaar – in beroep – aangepaste factor voor doelmatigheid (van 3 naar 2) is naar zijn mening niet inzichtelijk gemaakt. Verder stelt belanghebbende dat de grondwaarde met 20% moet worden verlaagd (liggingsfactor 2 in plaats van 3) vanwege de ligging nabij het spoor en de wigvorm van het perceel.
4.5.
Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar met het taxatierapport, de bijbehorende matrix en de daarop gegeven toelichting aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning per de waardepeildatum niet te hoog is vastgesteld. Gezien het soort object (vrijstaande woning), het bouwjaar, de inhoud en de (vrijwel) identieke KOUDV-factoren, zijn de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning om hieruit conclusies te kunnen trekken met betrekking tot de gezochte waarde. Bij de herleiding van de waarde van de woning uit de naar de waardepeildatum gecorrigeerde verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten, heeft de taxateur voldoende rekening gehouden met de onderlinge verschillen. Hetgeen belanghebbende heeft gesteld leidt niet tot een ander oordeel. Blijkens de op pagina 12 en 13 van het taxatierapport van de heffingsambtenaar gevoegde luchtfoto’s en kadastrale kaarten is het perceel van belanghebbende weliswaar wigvormig, maar gezien de oppervlakte (945 m2) en de breedte (circa 23,5 meter aan de straatzijde, afnemend naar 8,5 meter aan de achterzijde) van het perceel acht het Hof niet aannemelijk dat de wigvorm in dit geval tot een lagere waarde leidt dan uit de - aan de grootte van de kavel gerelateerde - grondstaffel volgt. Evenmin acht het Hof aannemelijk dat de ligging nabij het spoor een waardedrukkende werking ten opzichte van de vergelijkingspercelen meebrengt. Het Hof overweegt hierbij dat de afstand van de woning tot het spoor 166 meter is, dat de ruimte tussen de woning en het spoor grotendeels bebouwd is en dat de woning aan de voorzijde vrij uitzicht heeft. Tot slot overweegt het Hof dat de waardedrukkende invloed van de schuine kapconstructie voldoende tot uitdrukking komt in de lagere m3-prijs van de woning (€ 495) ten opzichte van de referentieobjecten (€ 597 respectievelijk € 558 en € 586).
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
17 september 2024.
De griffier is verhinderd de De raadsheer,
uitspraak te ondertekenen
M.G.J.M. van Kempen
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 19 september 2024
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052.
2.Kamerstukken II, 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44.