ECLI:NL:GHARL:2024:5895

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
21-004158-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tijdens een voetbalwedstrijd

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van een 25-jarige man voor mishandeling, waarbij zwaar lichamelijk letsel is toegebracht aan het slachtoffer. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 9 april 2019 tijdens een voetbalwedstrijd tussen twee clubs. De verdachte tackelde het slachtoffer op een manier die niet binnen de grenzen van het sportieve spel viel, wat resulteerde in ernstige blessures, waaronder een gebroken kuitbeen en gescheurde enkelbanden. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van zestig uren, maar het hof heeft deze veroordeling vernietigd en een zwaardere taakstraf van tachtig uren opgelegd. Het hof oordeelde dat de verdachte zich willens en wetens blootstelde aan de kans op letsel voor het slachtoffer en dat zijn handelen als mishandeling gekwalificeerd moest worden. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding van € 11.362,14 toegewezen gekregen, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toegewezen, met wettelijke rente vanaf de relevante data.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004158-23
Uitspraak d.d.: 17 september 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem -Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem , gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem , van 8 september 2023 met parketnummer 05-006891-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 september 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.A. Schadd, en namens de benadeelde partij door mr. J. Uspessij, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de politierechter veroordeeld wegens mishandeling, met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge tot een taakstraf voor de duur van zestig uren. Verder is de vordering van benadeelde partij, [benadeelde] , toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 9 april 2019 te [plaats] ,
[benadeelde] heeft mishandeld door met twee benen die [benadeelde] te tackelen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten, gescheurde rechter enkelbanden, een ontwrichte enkel en een gebroken kuitbeen ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs [1]
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat het vonnis van de politierechter moet worden bevestigd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De getuigen die een verklaring hebben afgelegd zijn niet objectief en hebben de tackle van een afstand gezien. Getuige [getuige 1] verklaart dat verdachte de bal probeerde te heroveren, waardoor het opzet op de mishandeling ontbreekt. Het tenlastegelegde feit kan niet overtuigend worden bewezen.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
De feiten
Op 9 april 2019 vond in [plaats] een voetbalwedstrijd plaats tussen [voetbalclub 1] en [voetbalclub 2] . Nadat aangever [benadeelde] , voetballend voor [voetbalclub 1] , de bal speelde, viel hij hard op de grond, omdat verdachte, spelend bij [voetbalclub 2] (en in het dossier ook wel aangeduid als [verdachte] ), hem onderuit haalde. Aangever zag dat zijn rechterenkel vreemd lag en is naar het ziekenhuis gebracht. Hier bleek dat het kuitbeen was gebroken, de enkelbanden waren gescheurd en dat de enkel was ontwricht. [2] Ter behandeling van het letsel was een operatie noodzakelijk. [3] Het herstel van de breuk zou zes weken duren, maar de breuk bleek toen niet volledig genezen waardoor aangever vanaf 30 oktober 2019 nog drie maanden diende te herstellen. [4]
Getuigenverklaringen
Verschillende getuigen hebben gezien hoe de tackle werd ingezet en hebben hierover een verklaring afgelegd. Getuige [getuige 2] , de scheidsrechter tijdens de wedstrijd, heeft verklaard dat hij zag dat verdachte met twee benen gestrekt vooruit een tackle inzette op scheenbeenhoogte van aangever en dit met “zeer veel buitensporige inzet” deed. In zijn verklaring benadrukt getuige [getuige 2] dat er sprake is geweest van “zeer ernstig gemeen spel”. [5] Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij de bal naar aangever speelde. Nadat aangever de bal doorspeelde, kwam verdachte in met een vliegende tackle, met twee benen gestrekt vooruit. [6]
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij op het moment van de tackle op enkele meters afstand stond en dat zijn zicht onbelemmerd was. Hij zag dat – op het moment dat verdachte de tackle inzette – de bal al geruime tijd de voeten van aangever had verlaten. Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat verdachte volledig horizontaal gestrekt in de lucht hing en twee benen vooruit had, waarmee hij vervolgens op het rechterbeen van aangever terecht is gekomen. [7]
Voorwaardelijk opzet en wederrechtelijkheid
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de naar ervaringsregels aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Het hof neemt daarbij in overweging dat de omstandigheid dat een gedraging is verricht in een sport- of spelsituatie, geen zelfstandige factor is bij de beoordeling van het ten laste gelegde opzet, in die zin dat die omstandigheid tot een beoordeling aan de hand van andere maatstaven zou dienen plaats te vinden, dan wanneer het gaat om een gedraging die buiten zo’n situatie is verricht.
Wel kan de omstandigheid dat een gedraging is verricht in een sport- of spelsituatie van belang zijn voor de vraag of het bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd als mishandeling. De deelnemers aan een sport, zoals voetbal, hebben immers tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen waartoe het spel uitlokt over en weer van elkaar te verwachten, terwijl bij een door duidelijke spelregels afgebakende sport die spelregels mede van belang zijn voor het bepalen van de grenzen van de wederrechtelijkheid. Dat geldt echter niet voor gedragingen die losstaan van een spelsituatie waarbij een speler een andere speler letsel toebrengt, terwijl bij gedragingen die in een spelsituatie plaatsvinden, een speler de spelregels op dusdanige wijze kan schenden en zo gevaarlijk kan handelen dat van het ontbreken van wederrechtelijkheid geen sprake kan zijn.
Het hof stelt vast dat tijdens het handelen van de verdachte wel sprake was van een sportsituatie, maar dat dit niet binnen de grenzen is gebleven van hetgeen spelers van elkaar hebben te verwachten. Vast is komen te staan dat verdachte met twee benen gestrekt vooruit een tackle heeft ingezet en op het rechterbeen van aangever terecht is gekomen. Als gevolg hiervan heeft aangever letsel opgelopen. Verschillende getuigen benadrukken het buitensporige karakter van de tackle, die werd ingezet nadat de bal de voeten van aangever had verlaten. Op deze manier een tackle inzetten, past niet binnen de voorgenoemde grenzen van de wederrechtelijkheid.
Daarnaast is het hof van oordeel dat hierdoor de kans dat aangever door de actie van verdachte geraakt zou worden, ten val zou komen en dat daardoor pijn of letsel toegebracht zou worden, aanmerkelijk was. Door dit op voornoemde wijze te doen, heeft verdachte zich niet alleen willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever pijn of letsel zou oplopen ten gevolge van de tackle, maar heeft hij die kans ten tijde van de gedraging bewust aanvaard. Uit het voorgaande volgt dat de verdachte het voorwaardelijk opzet had op het mishandelen van aangever.
Zwaar lichamelijk letsel
Als gevolg van zijn actie heeft aangever lichamelijk letsel opgelopen. Dit letsel wordt door het hof aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel, nu de fractuur zodanig was dat operatief ingrijpen was vereist naast de lange periode van herstel en revalidatie. Het tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewezen.
Betrouwbaarheid van de getuigen
De verklaringen van de getuigen acht het hof – anders dan de raadsman heeft bepleit – betrouwbaar, nu deze steun vinden in andere bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de scheidsrechter. Daarnaast hadden de twee andere getuigen onbelemmerd zicht.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks9 april 2019 te [plaats] ,
[benadeelde] heeft mishandeld door met twee benen die [benadeelde] te tackelen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten, gescheurde rechter enkelbanden, een ontwrichte enkel en een gebroken kuitbeen ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van zestig uren, bij niet voldoen te vervangen door dertig dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, mocht het hof tot een bewezenverklaring en oplegging van een straf komen, gewezen op de ouderdom van het feit en de daarmee samenhangende overschrijding van de redelijke termijn, de gevolgen die deze zaak al voor verdachte heeft gehad en op het feit dat verdachte first offender is.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en vindt daarin redenen die leiden tot het opleggen van een taakstraf. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van aangever tijdens een voetbalwedstrijd, welke mishandeling zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad. Hiermee heeft hij een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Aangever heeft een operatie ondergaan en heeft een langdurig revalidatietraject moeten doorstaan, zoals mede volgt uit de slachtofferverklaring. Verdachte toont zelfs in hoger beroep geen berouw en legt geen enkele verantwoording af over zijn handelen. Dit rekent het hof verdachte zwaar aan.
Over de persoon van verdachte heeft het hof gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 juli 2024, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten.
Het hof stelt vast dat er in eerste aanleg sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. Gelet op de (hoogte van de) op te leggen straf zal het hof volstaan met de enkele constatering van de schending van de redelijke termijn.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een straf zoals door de politierechter is opgelegd onvoldoende recht doet aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde, waarbij uit de houding van verdachte volgt dat hij daarvoor geen enkele verantwoordelijkheid neemt. Het hof acht daarom een taakstraf voor de duur van tachtig uren passend en geboden. De overige aangevoerde persoonlijke omstandigheden van verdachte maken dit naar het oordeel van het hof niet anders.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 11.365,14, bestaande uit € 5.365,14 aan materiële schade en € 6.000,- aan immateriële schade. De vordering is door de politierechter in zijn geheel toegewezen.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering in zijn geheel moet worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd. De som van de schadeposten komt uit op een bedrag van € 5.362,14 en niet tot het gevorderde bedrag van € 5.365,14. Het hof zal de materiële schade daarom toewijzen tot een bedrag van € 5.362,14.
Immateriële schade
Vast staat dat verdachte op grove wijze inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit
van de benadeelde partij en dat deze als gevolg van het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Deze hebben geleid tot fysieke klachten die onlosmakelijk met het schade toebrengende feit verbonden zijn. Op grond van het voorgaande en rekening houdend met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de gevolgen ervan voor de benadeelde partij en met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht het hof toewijzing van het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding billijk.
Conclusie
De vordering zal derhalve worden toegewezen tot een bedrag van € 11.362.14, bestaande uit € 5.362,14 aan materiële schade en € 6.000,- aan immateriële schade. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2023 en de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 april 2019.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn, met uitzondering van artikel 36f, toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 11.362,14 (elfduizend driehonderdtweeënzestig euro en veertien cent) bestaande uit € 5.362,14 (vijfduizend driehonderdtweeënzestig euro en veertien cent) aan materiële schade en € 6.000,- (zesduizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 11.362,14 (elfduizend driehonderdtweeënzestig euro en veertien cent) bestaande uit € 5.362,14 (vijfduizend driehonderdtweeënzestig euro en veertien cent) aan materiële schade en € 6.000,- (zesduizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 91 (eenennegentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
26 januari 2023 en van de immateriële schade op 9 april 2019.
Aldus gewezen door
mr. A. van Maanen, voorzitter,
mr. D. Visser en mr. C. Hoogland, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.F. de Ruiter, griffier,
en op 17 september 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [naam] , werkzaam als hoofdagent bij de Eenheid Oost-Nederland opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0600-2019164404, gesloten op 12 november 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina's van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte, met bijlagen, p. 8 t/m 12.
3.De geneeskundige verklaring, p. 13.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 15.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , met bijlage, p. 61 en 62.
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , met bijlage, p. 57 en 58.
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , met bijlage, p. 53 en 54.