ECLI:NL:GHARL:2024:5875

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
200.336.510
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Duurzame ontwrichting huwelijk en huurrecht echtelijke woning als nevenvoorziening

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een echtscheiding tussen een vrouw en een man, die in 2022 in Marokko zijn getrouwd. De man heeft op 12 juli 2023 een echtscheidingsverzoek ingediend bij de rechtbank. De rechtbank heeft op 9 oktober 2023 de echtscheiding uitgesproken en het huurrecht van de echtelijke woning toegewezen aan de man. De vrouw is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep aangetekend. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 juli 2024 heeft de man verklaard dat het samenleven met de vrouw hem zwaar valt en dat hij niet goed kan functioneren. De vrouw heeft verweer gevoerd en stelt dat er nog intimiteiten zijn tussen hen. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een duurzame ontwrichting van het huwelijk, wat leidt tot de bekrachtiging van de echtscheiding. Daarnaast is er een geschil over het huurrecht van de echtelijke woning. Het hof oordeelt dat het belang van de man bij het huurrecht zwaarder weegt dan dat van de vrouw, vooral gezien de zorg voor de kinderen. De vrouw heeft onvoldoende initiatief getoond om vervangende woonruimte te vinden. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.336.510
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 560226)
beschikking van 17 september 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Flipse,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.Cortet.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 9 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 9 januari 2024;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Cortet van 25 juli 2024 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 30 juli 2024 plaatsgevonden. De man was aanwezig met zijn advocaat en hij werd bijgestaan door een tolk. De vrouw was aanwezig met haar advocaat. De advocaat van de vrouw heeft de zitting bijgewoond, de vrouw is op verzoek van het hof met de (acht maanden oude) zoon van partijen op de gang gebleven.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn met elkaar getrouwd [in] 2022 in [plaats1] (Marokko).
3.2
De man heeft op 12 juli 2023 bij de rechtbank een echtscheidingsverzoek ingediend.
3.3
De man heeft een zoon: [de minderjarige1] , die is geboren [in] 2015 in [woonplaats1] . [de minderjarige1] woont bij de man.
3.4
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige2] , die is geboren [in] 2023 in [woonplaats1] .

4.De omvang van het geschil

4.1
De vrouw heeft in de procedure bij de rechtbank geen verweer gevoerd. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de beide verzoeken van de man toegewezen. De rechtbank heeft de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en het huurrecht van de echtelijke woning aan de [adres] , [woonplaats1] , met ingang van de dag waarop de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, toegewezen aan de man. De beslissing over het huurrecht heeft de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De vrouw is het niet eens met de beslissingen van de rechtbank en zij komt daarom in hoger beroep van de bestreden beschikking.
De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de verzoeken van de man alsnog af te wijzen en het huurrecht van de echtelijke woning aan haar toe te wijzen (naar het hof begrijpt indien de beslissing ten aanzien van de echtscheiding in stand blijft).
4.3
De man voert verweer en vraagt het hof om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel het door haar verzochte af te wijzen dan wel ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Hij verzoekt de vrouw te veroordelen in de proceskosten.

5.De motivering van de beslissing

rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
De vrouw heeft de Marokkaanse en de man de Nederlandse nationaliteit. Beide partijen hebben hun gewone verblijfplaats in Nederland en daarom is de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 lid 1 sub a onder i Brussel II-ter bevoegd om te beslissen over de echtscheiding.
5.2
Omdat de huurwoning in Nederland staat, is de Nederlandse rechter op grond van art. 4 lid 3 aanhef en onder a Rv eveneens bevoegd om te beslissen over de toekenning van het huurrecht.
5.3
De rechtbank heeft in eerste aanleg Nederlands recht toegepast op de verzoeken van de man over de echtscheiding en het huurrecht. Omdat hiertegen geen grief is gericht, zal het hof bij de beoordeling van de verzoeken in hoger beroep het Nederlandse recht ook tot uitgangspunt nemen (HR 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:200).
echtscheiding
juridisch kader
5.4
Op grond van artikel 1:151 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt de echtscheiding op verzoek van één van de echtgenoten uitgesproken, indien het huwelijk duurzaam ontwricht is. Een huwelijk is ‘duurzaam ontwricht’ als de voortzetting van de samenleving ondraaglijk is geworden zonder dat er uitzicht bestaat op herstel van behoorlijke echtelijke verhoudingen. Of sprake is van duurzame ontwrichting moet worden beoordeeld op het tijdstip van de uitspraak, dat wil zeggen op dit moment. Daarbij is niet beslissend hoe de duurzame ontwrichting is ontstaan maar uitsluitend de vraag óf sprake is van een duurzame ontwrichting.
Indien een van de echtgenoten gemotiveerd stelt en daarbij volhardt dat hij/zij niet meer met de ander kan samenleven, zal dit voor de rechter vrijwel altijd een beslissende aanwijzing zijn dat het huwelijk duurzaam is ontwricht zodat aan (verdere) bewijslevering niet meer wordt toegekomen.
oordeel
5.5
Het hof stelt vast dat de man ook in hoger beroep volhardt in zijn wens om van de vrouw te scheiden. Op de zitting bij het hof heeft de man verklaard dat het samenleven in één woning met de vrouw hem zeer zwaar valt en dat hij daardoor niet goed meer kan functioneren. Zijn advocaat heeft daaraan toegevoegd dat voor de man het huwelijk met de vrouw voorbij is.
De vrouw voert verweer. Haar advocaat heeft tijdens de zitting aangevoerd dat de man en de vrouw nog getrouwd zijn en dat de vrouw zegt dat er nog sprake is van intimiteiten (gewenst en/of ongewenst). De man heeft dit laatste betwist.
De vrouw erkent wel dat het samenleven spanningen oproept. Ook is de verhouding tussen haar en de zoon van de man, [de minderjarige1] , lastig.
Naar het oordeel van het hof is, gezien alle omstandigheden van het geval, sprake van een duurzame ontwrichting van het huwelijk tussen partijen. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de echtscheiding daarom bekrachtigen
huurrecht
juridisch kader
5.6
In geval van echtscheiding kan de rechter op grond van artikel 827 lid 1 sub e Rv in samenhang met artikel 7:266 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woonruimte zal zijn. Voor toewijzing van het huurrecht van de voormalige echtelijke woning aan een van de echtgenoten dient een afweging van de belangen van partijen te worden gemaakt.
ontvankelijkheid
5.7
Allereerst heeft de man gesteld dat de vrouw niet voor het eerst in hoger beroep een zelfstandig verzoek kan indienen om het huurrecht van de echtelijke woning aan haar toe te wijzen. Dat standpunt is niet juist. De schrapping van het (tot 1 april 1995 geldende tweede lid van art. 827 Rv.) had ten doel de mogelijkheid te openen dat verzoeken tot het treffen van nevenvoorzieningen in de echtscheidingsprocedure ook voor het eerst in de loop van de procedure, en zelfs in hoger beroep, gedaan zouden kunnen worden. Een verzoek tot toekenning van het huurrecht is een nevenvoorziening in de zin van art. 827 Rv. De grief van de man faalt. De vrouw is ontvankelijk in het hoger beroep.
oordeel
5.8
Het belang van de man bij het huurrecht van de echtelijke woning weegt naar het oordeel van het hof zwaarder dan het belang van de vrouw.
Zowel de man als de vrouw hebben de zorg voor een kind, de man voor [de minderjarige1] en de vrouw (samen met de man) voor [de minderjarige2] . Tijdens de zitting heeft de man gezegd dat hij vindt dat de vrouw, na de echtscheiding, in beginsel de hoofdverzorger van [de minderjarige2] moet blijven.
Op basis van de door de man en de vrouw geschetste omstandigheden lijkt het niet in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] dat de ouders nog langer samen in de echtelijke woning verblijven. De vrouw is angstig en, zoals haar advocaat heef verteld, sterk vermagerd als gevolg van de spanningen. De huisarts van de vrouw heeft volgens de advocaat van de vrouw ook zorgen geuit over de situatie van de vrouw. De man heeft eveneens verklaard dat situatie tussen hem en de vrouw in de echtelijke woning erg gespannen is. Te verwachten is dat de situatie van partijen een negatieve weerslag heeft op de ontwikkeling van de beide kinderen.
5.9
Voor het hof is doorslaggevend dat partijen het er in principe over eens waren dat de man met [de minderjarige1] in de echtelijke woning zou blijven wonen en dat de vrouw met [de minderjarige2] zou vertrekken. De vrouw heeft zich ook ingeschreven als woningzoekende. De man woont samen met [de minderjarige1] al vele jaren in deze woning. De vrouw is in oktober 2022 bij hen in getrokken. Het is niet goed voor de ontwikkeling van [de minderjarige1] om hem nu uit zijn vertrouwde omgeving te halen.
De vrouw stelt dat zij geen urgentieverklaring kan krijgen. Het Buurtteam heeft de situatie echter meerdere keren besproken en de vrouw weet al sinds vorig jaar dat zij vervangende woonruimte moet gaan zoeken. Gebleken is dat de vrouw de eerste periode hierin passief is geweest. Gezien haar achtergrond, taalbarrière en alle andere omstandigheden die haar advocaat heeft geschetst, heeft het hof begrip voor haar situatie dat het vinden van een woning lastig voor haar is, maar vast is komen te staan dat de vrouw weinig tot geen initiatief heeft genomen. Niet betwist is namelijk dat in overleg met de hulpverlening meerdere oplossingen voor haar huisvestingsprobleem zijn voorgesteld.
Het hof acht het, gelet op de zeer jonge leeftijd van [de minderjarige2] , begrijpelijk dat de vrouw niet tijdelijk zonder [de minderjarige2] elders wil gaan verblijven. Het hof leidt uit de stellingen van partijen af dat de vrouw onvoldoende vertrouwen heeft in een (tijdelijk) verblijf van [de minderjarige2] bij de vader en [de minderjarige1] . De vrouw stelt dat [de minderjarige1] gedragsproblemen heeft (druk, boos, slaan en bijten) en wil [de minderjarige2] daaraan niet blootstellen. De man is het daarmee niet eens. Tijdens de zitting heeft de advocaat van de man wel benoemd dat [de minderjarige1] concentratie-problemen heeft. [de minderjarige1] volgt speciaal onderwijs. De man heeft toegelicht dat [de minderjarige1] twee jaar geleden niet goed gehoorzaamde, maar dat het nu goed gaat.
Indien het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de echtscheiding en het huurrecht in stand laat, betekent dit dat de echtscheiding vanaf de datum van deze beschikking kan worden ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Met ingang van die (inschrijvings)datum zal de man dan alleen de huurder zijn van de echtelijke woning. Als de vrouw dan nog geen vervangende woonruimte heeft gevonden, komt het het hof wenselijk voor dat de hulpverlening een tijdelijk onderdak voor de vrouw en [de minderjarige2] probeert te organiseren bij een opvang/voorziening. Tijdens de zitting is dit ook besproken.
conclusie
5.1
Op grond van wat hiervoor is overwogen, falen de grieven van de vrouw. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
proceskosten
5.11
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt. Het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen in de kosten wordt dus afgewezen. De reden ligt in de aard van het procedure; het is een familierechtelijk geschil, partijen zijn (gewezen) echtgenoten.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 9 oktober 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
verklaart de beslissing dat de man huurder zal zijn van de woning aan de [adres] in [woonplaats1] , uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en R. Feunekes, bijgestaan door de griffier, en is op 17 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.