ECLI:NL:GHARL:2024:5861

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
200.338.098
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake besluiten Vereniging van Eigenaars en onder-VvE met betrekking tot appartementsrecht

In deze zaak heeft de Vereniging van Eigenaars (VvE) hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 29 november 2023 is gegeven. De VvE verzocht om besluiten die zijn genomen in de vergadering van eigenaars van de VvE nietig te verklaren of te vernietigen, terwijl de onder-VvE een tegenverzoek indiende om voor recht te verklaren dat bepaalde besluiten nietig zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de VvE gedeeltelijk op tijd hoger beroep heeft ingesteld, maar dat het hoger beroep voor een deel niet-ontvankelijk is omdat het niet binnen de gestelde termijn is ingediend. Het hof oordeelt dat de goede procesorde vereist dat de procedure wordt voortgezet volgens de regels van de verzoekschriftprocedure in plaats van de dagvaardingsprocedure, om zo de procedure efficiënter te laten verlopen.

Het hof heeft de VvE en de onder-VvE gevraagd om aanvullende informatie te verstrekken en heeft de verdere beslissing aangehouden. De zaak betreft belangrijke juridische aspecten van het appartementsrecht en de rol van de VvE en onder-VvE in het proces. De beslissing van het hof zal uiteindelijk invloed hebben op de rechtsverhouding tussen de betrokken partijen en de geldigheid van de genomen besluiten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.338.098
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 10298043
beschikking van 17 september 2024
in de zaak van
Vereniging van Eigenaars Appartementengebouw Amsterdamsestraatweg te Utrecht
die is gevestigd in Utrecht
die hoger beroep heeft ingesteld
hierna: de VvE
advocaat: mr. P.P. Otte
tegen
Vereniging van ondereigenaars dertig woonappartementen Amsterdamsestraatweg te Utrecht
die is gevestigd in Utrecht
die in hoger beroep verweer mag voeren
hierna: de onder-VvE

1.1. Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
De VvE heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, op 29 november 2023 heeft gegeven. Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • het beroepschrift van de VvE
  • de brieven van het hof van 26 februari 2024 en van 18 maart 2024 aan de VvE en aan de advocaat in de procedure bij de kantonrechter van de onder-VvE
  • de brief van 20 maart 2024 van de VvE.
1.2.
Hierna heeft het hof beslist dat het uitspraak zal doen.

2.De kern van de zaak

Het hof moet eerst beoordelen of de VvE op tijd hoger beroep heeft ingesteld. Het hof is van oordeel dat de VvE gedeeltelijk wel en gedeeltelijk niet op tijd hoger beroep heeft ingesteld. Het hof legt hierna uit waarom. Het hof geeft daarbij informatie over het verdere verloop van de procedure.

3.De redenen voor de beslissing

3.1.
De kantonrechter heeft in de beschikking van 29 november 2023 beslist op:
  • het verzoek van de onder-VvE om een aantal besluiten die zijn genomen in de vergadering van eigenaars van de VvE van 23 december 2022 nietig te verklaren of te vernietigen; dat verzoek is gedaan op grond van artikel 5:124 gelezen in verband met artikel 2:14 en artikel 5:129 of op grond van artikel 5:124 gelezen in verband met artikel 5:130 en artikel 2:15 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW),
  • het tegenverzoek van de VvE om voor recht te verklaren dat de besluiten van 10 maart 2021 nietig zijn; dat verzoek is gedaan op grond van artikel 5:124 gelezen in verband met artikel 5:129 en artikel 2:14 BW.
De kantonrechter heeft in die beschikking het verzoek (tot vernietiging) toegewezen en het tegenverzoek afgewezen.
3.2.
De kantonrechter heeft op het verzoek van de onder-VvE beslist op grond van artikel 5:124 gelezen in verband met artikel 5:130 en met artikel 2:15 BW. Dat leidt het hof af uit de beschikking van de kantonrechter onder 4.13 en 4.14. Op grond van artikel 5:130 lid 3 BW kan tegen de beschikking op een verzoek op grond van dit artikel binnen een maand na de datum van de beschikking hoger beroep worden ingesteld. Het hof heeft het beroepschrift van de VvE op 22 februari 2024 ontvangen. De VvE heeft daarmee niet binnen een maand na de datum van de beschikking van de kantonrechter van 29 november 2023 hoger beroep ingesteld. Het hof zal het hoger beroep van de VvE daarom in zover niet verder behandelen en de VvE voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep. Het hof houdt de beslissing hierover aan tot het een eindbeschikking geeft.
3.3. De vraag is vervolgens of het hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter voor zover die beschikking betrekking heeft op het tegenverzoek van de VvE wel op tijd is ingesteld. Het hof oordeelt dat dat zo is. Het hof is namelijk van oordeel dat de kantonrechter het tegenverzoek (dat normaal gesproken bij de rechtbank in een dagvaardingsprocedure moet worden aangebracht) ook mocht behandelen, omdat de samenhang tussen het verzoek en het tegenverzoek zich tegen afzonderlijke behandeling daarvan verzette. Het hof baseert dat oordeel op artikel 94 lid 3 gelezen in verband met artikel 93 aanhef en onder d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Het hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter op het tegenverzoek is ingesteld binnen de hoger beroepstermijn van drie maanden. Dat hoger beroep is dus op tijd ingesteld en het hof zal dat hoger beroep verder behandelen.
Verdere verloop van de procedure
3.4.
Over het verdere verloop van de procedure merkt het hof het volgende op.
3.5.
Het hof heeft zich afgevraagd of het hof moet bevelen dat de procedure in de stand waarin zij zich bevindt, wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure (op grond van artikel 69 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv)). In hoger beroep moet het hof verder namelijk alleen nog beslissen over het tegenverzoek en een verzoek als het tegenverzoek moet normaal gesproken worden behandeld volgens de regels van een dagvaardingsprocedure. Het hof is van oordeel dat de goede procesorde in dit geval met zich brengt dat de procedure niet moet worden voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure, maar moet worden voortgezet volgens de regels van de verzoekschriftprocedure. Het hof komt tot dat oordeel op grond van proceseconomische overwegingen; het hof kan op die manier de procedure efficiënter en minder formalistisch inrichten en dat past naar het oordeel van het hof in de zogenoemde deformalisering in het burgerlijk procesrecht. Die overwegingen zijn de volgende.
Het hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter op het verzoek is - afgezien van de tijdigheid - op de goede manier, namelijk via de verzoekschriftprocedure, ingesteld. Het is dan in lijn met artikel 222 Rv, dat de rechter de mogelijkheid geeft zaken tussen dezelfde partijen en over hetzelfde onderwerp gevoegd te behandelen, om het hoger beroep over het tegenverzoek gevoegd te behandelen met het hoger beroep over het verzoek.
Het tegenverzoek gaat over een zogenoemde processueel ondeelbare rechtsverhouding; de beslissing op de vraag of de besluiten van 10 maart 2021 nietig zijn, geldt namelijk voor iedereen. Het in het geding betrekken van alle bij die rechtsverhouding betrokken partijen, voor zover die nog niet zijn betrokken, volgens de regels van de dagvaardingsprocedure door oproeping door de VvE op de voet van artikel 118 Rv brengt, nog afgezien van de daarmee gepaard gaande kosten voor partijen, mogelijk complicaties met zich, terwijl het volgen van de regels van de verzoekschriftprocedure het hof de mogelijkheid biedt op een efficiënte manier regie te voeren.
3.6.
Bij de beoordeling van het hoger beroep over het tegenverzoek van de VvE moet het hof op grond van de wet rekening houden met de mening van de belanghebbenden bij dat verzoek. Dat zijn in dit geval dezelfden als de hiervoor onder 3.5 genoemde “bij die rechtsverhouding betrokken partijen” zonder de VvE. Het hof merkt aan als belanghebbenden:
  • de onder-VvE,
  • de leden van de onder-VvE,
  • Skymax II B.V., de eigenaar van het appartementsrecht A1, zoals de kantonrechter dat in de beschikking heeft genoemd,
  • VvE Metea B.V., waarop de besluiten van 10 maart 2021 onder meer betrekking hebben.
3.7.
Het hof bepaalt dat de griffier van het hof, na ontvangst van de informatie die hierna onder 3.8 en 3.9 wordt genoemd:
  • een kopie van het beroepschrift zal sturen naar de leden van de onder-VvE, Skymax II B.V. en VvE Metea B.V. (de onder-VvE heeft dit immers al),
  • aan de belanghebbenden zal sturen de nog van de VvE te ontvangen informatie;
  • aan de belanghebbenden de mogelijkheid zal geven hun mening te geven over het beroepschrift voor zover dat betrekking heeft op het tegenverzoek van de VvE.
3.8.
In verband met wat hiervoor staat, vraagt het hof aan de onder-VvE om uiterlijk drie weken na de datum van deze beschikking aan het hof te sturen:
 een lijst met de namen en adressen van de leden van de onder-VvE.
3.9.
Het hof vraagt aan de VvE om uiterlijk drie weken na de datum van deze beschikking aan het hof te sturen:
  • het beroepschrift
  • de volgende stukken die in de beschikking van de kantonrechter van 29 november 2023 zijn genoemd onder 1.1 en 1.4
- de akte overlegging producties 10 tot en met 21 van de onder-VvE,
- productie 9 van de VvE,
 het proces-verhaal van de mondelinge behandeling bij de kantonrechter van 25 april 2023, op te vragen bij de kantonrechter
(33 exemplaren).
3.10.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vraagt aan de onder-VvE om uiterlijk 8 oktober 2024 aan het hof te sturen:
de hiervoor onder 3.8 genoemde informatie,
4.2.
vraagt aan de VvE om uiterlijk 8 oktober 2024 aan het hof te sturen:
de hiervoor onder 3.9 genoemde informatie,
4.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, A.J.J. van Rijen en
M. Wallart en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
17 september 2024.