Over het slapen in de woning heeft [appellante] een weinig duidelijk standpunt ingenomen. In eerste instantie stelt zij dat zij, hoewel zij door het gevoel van bespied worden door buren zich zeer onprettig voelde in de woning, steeds en onafgebroken in de woning overnachtte, behalve de periode van eind december 2022 tot medio januari 2023 die zij in verband met het overlijden van een oom heeft doorgebracht in Marokko dan wel bij moeder. Bij haar antwoordconclusie legt zij vervolgens schriftelijke (niet ondertekende) verklaringen over waarin ook wordt geschreven dat het vaker is voorgekomen dat [appellante] moet worden opgehaald om bij haar te verblijven waarna de opmerking volgt
“Sinds wanneer is het een misdaad in Nederland dagen, weekend of vakanties van huis te zijn?”(vriendin [naam1] ), dat zij wel eens blijft slapen en ‘bij doucht’ en dat zij in de periode vanaf 29 december 2022 drie weken bij haar heeft verbleven (moeder [naam2] ), dat zij al langere tijd niet meer bij zus op bezoek komt (zus [naam3] ), dat hij samen met vrienden de woning gebruikt als [appellante] er niet is (vriend [naam4] ) en dat zij [appellante] niet meer bezoekt op de [adres] en dat [appellante] regelmatig bij haar komt eten (vriendin [naam5] ). Deze verklaringen zijn weinig specifiek en geven daardoor weinig steun aan [appellante] ’s stelling dat de woning haar hoofdverblijf is.
Met een akte heeft [appellante] in de procedure bij de kantonrechter nog vier verklaringen overgelegd en een overzicht van “snapchats” waaruit zou moeten volgen dat de woning haar hoofdverblijf is. De verklaring van [naam6] , eigenaar van een broodjeszaak, gaat niet verder dan dat [appellante] de afgelopen jaren regelmatig eten heeft besteld en bij haar heeft laten bezorgen en dat de laatste tijd [appellante] wat vaker bij hem op de zaak eet. Haar broer [naam7] schrijft dat zijn zusje helaas door omstandigheden regelmatig bij hem verblijft, vooral in de weekenden, dat niemand meer bij haar komt en dat [appellante] zich niet meer veilig voelt in haar huis. Haar vriendin [naam8] schrijft dat zij niet meer bij [appellante] op bezoek gaat en dat zij [appellante] ‘ontzettend vaak heeft gehaald’ om een paar dagen bij haar door te laten brengen omdat zij zich niet veilig voelt in haar huis. Tot slot verklaart een vriend [naam9] niet meer dan dat hij vooral in corona-tijd bij [appellante] was te vinden. De verklaringen van [naam6] en [naam9] zijn vaag en die van [naam7] en [naam8] wijzen er juist op dat [appellante] niet in haar woning verbleef en ook niet wilde zijn.
De door [appellante] genoemde “snapchats” – die niet in de procedure zijn overgelegd – zien op 13 berichten die zij in 2022 in of nabij de woning zou hebben gemaakt en daarnaast op 31 berichten over de periode van 22 maart 2023 tot en met 26 juli 2023. Ook als juist zou zijn wat [appellante] daarover stelt, valt op dat het overzicht grote tussenperioden heeft waarin door [appellante] geen “snapchats” zouden zijn gemaakt in en nabij de woning. Het gaat dan om de periodes van 21 februari 2022 tot 8 april 2022, van 8 april 2022 tot 12 mei 2022, van 12 mei 2022 tot 7 augustus 2022, van 18 augustus 2022 tot 10 december 2022, van 12 december 2022 tot 22 maart 2023, van 3 mei 2023 tot 17 mei 2023 en van 30 mei 2023 tot 16 juni 2023. Voor zover [appellante] met die “snapchats” wil aantonen dat zij wel veelvuldig bezoek ontving in haar woning, past dat niet goed bij de hiervoor weergegeven verklaringen.
In haar memorie van grieven stelt [appellante] dat zij door de onprettige woonsituatie zich niet veilig en goed voelde in de woning en vanaf 2022, zo begrijpt het hof haar, bij voorkeur verbleef bij haar moeder of een vriendin. Dat is meer een verklaring waarom [appellante] nog maar weinig in de woning was dan iets anders.