ECLI:NL:GHARL:2024:5839

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
200.332.460/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen voormalige buren over overlast en onrechtmatige gedragingen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen voormalige buren, [appellanten] en [geïntimeerden], die elkaar beschuldigen van overlast en onrechtmatige gedragingen. [Appellanten] hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, dat op 24 mei 2023 werd uitgesproken. De procedure in hoger beroep omvatte verschillende stukken, waaronder de dagvaarding en memorie van grieven. De kern van het geschil betreft klachten van [appellanten] over overlast door een open haard van [geïntimeerden] en de behandeling van een houten wand van hun schuur. [Appellanten] vorderen een verklaring voor recht dat [geïntimeerden] aansprakelijk zijn voor schade aan hun schuur, terwijl [geïntimeerden] een schadevergoeding eisen van [appellanten] wegens onrechtmatige uitlatingen aan potentiële kopers van hun woning.

Het hof heeft geoordeeld dat het bestreden vonnis in stand blijft. Het hof heeft de grieven van beide partijen thematisch behandeld. Het hof concludeert dat de schuur van [appellanten] op hun eigen terrein staat en dat er geen sprake is van onrechtmatige inbreuk op hun eigendomsrecht. De vordering van [appellanten] tot schadevergoeding voor de behandeling van de wand is niet onderbouwd, en het hof heeft geen bewijs gevonden voor de onrechtmatigheid van de handelingen van [geïntimeerden].

Wat betreft de onrechtmatige mededelingen van [appellanten] aan potentiële kopers, heeft het hof vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat deze mededelingen de reden waren voor het intrekken van een bod. Het hof heeft de vorderingen van beide partijen afgewezen en bepaald dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het arrest is gewezen op 17 september 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.332.460/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 546417
arrest van 17 september 2024
in de zaak van

1.[appellant] ,

2. [appellante],
die wonen in [woonplaats1] ,
die hoger beroep hebben ingesteld,
en bij de rechtbank optraden als eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna samen:
[appellanten],
advocaat: mr. R. Kuizenga te Almere,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

2. [geïntimeerde2],
die wonen in [woonplaats2] ,
die ook hoger beroep hebben ingesteld,
en bij de rechtbank optraden als gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna samen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. Chr. Nome te Groningen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellanten] hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, op 24 mei 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
• de dagvaarding in hoger beroep
• de memorie van grieven
• de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep
• de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep
• een depot van [geïntimeerden]

2.De kern van de zaak

2.1
Deze zaak gaat over een geschil tussen voormalige buren met betrekking tot overlast en diverse vermeend onrechtmatige gedragingen. Het geschil heeft de volgende feitelijke achtergrond.
2.2
[appellanten] en [geïntimeerden] waren ten tijde van de inleidende dagvaarding buren: [appellanten] waren eigenaar van de woning aan de [adres] 60 in [woonplaats1] en [geïntimeerden] van de naastgelegen woning op nummer 58. Ten tijde van het eindvonnis waren [geïntimeerden] echter al verhuisd.
2.3
[geïntimeerden] hebben een open haard met een rookgasafvoer laten plaatsen. Dat heeft gezorgd voor klachten van overlast aan de kant van [appellanten] Die klachten waren onder meer inzet van de procedure bij de rechtbank. Dat gold ook voor een geïmpregneerde houten wand van de schuur van [appellanten] die uitkomt aan de kant van het perceel van [geïntimeerden] Laatstgenoemden hebben die wand in juni 2018 geschuurd en gebeitst. Ook hebben zij er een klimplant tegen geplaatst waarover [appellanten] hebben geklaagd.
2.4
Op 4 oktober 2022 hebben [geïntimeerden] hun woning te koop gezet. Potentiële kopers hebben een bod van € 437.000 uitgebracht. [appellanten] hebben daarna met hen gesproken, waarna deze gegadigden hun bod hebben verlaagd en uiteindelijk van de koop hebben afgezien.
2.5
Beide partijen hebben bij de rechtbank vorderingen ingesteld. Die zijn integraal afgewezen. Voor een belangrijk deel gebeurde dat omdat zij daar, na de verhuizing van [geïntimeerden] , geen belang meer bij hadden.
2.6
In dit hoger beroep is de vordering van [appellanten] beperkt tot de van het hof gevraagde vaststelling (een zogenoemde verklaring voor recht) dat [geïntimeerden] aansprakelijk zijn voor schade aan de schuur die is veroorzaakt door de behandeling met beits en/of verf en de tegen de houten wand van de schuur opgroeiende klimplant. Hieraan is een vordering gekoppeld tot vergoeding van de schade (€ 1.373,35). Dit is een wijziging van de vordering bij de rechtbank. Daarvan is op zichzelf van de kant van [geïntimeerden] echter geen probleem gemaakt, en ook het hof ziet geen processuele bezwaren.
2.7
[geïntimeerden] handhaven hun oorspronkelijke vordering: veroordeling van [appellanten] tot betaling van € 17.000 aan schade (het bedrag dat ze bij de verkoop door onrechtmatige uitlatingen van [appellanten] zouden zijn misgelopen).

3.Het oordeel van het hof

Inleiding
3.1
Het hof zal oordelen dat het bestreden vonnis in stand blijft. Dat wordt hierna uitgelegd. De bezwaren (grieven) van beide partijen zullen daarbij thematisch worden behandeld.
Schade aan de schuur?
3.2
[appellanten] voeren in de eerste plaats aan dat hun schuur volledig op hun eigen terrein staat. De rechtbank had hun vordering daarom niet mogen afwijzen op grond van het feit dat de schuur als erfgrens dient.
3.3
Het hof neemt bij de beoordeling van deze grief tot uitgangspunt dat uit de grensreconstructie blijkt dat de schuur tegen de erfgrens aanstaat en geheel op perceel 2817 staat (‘Grens uitgezet, grens gaat van krijtmerk naar NW-hoek schuur, vervolgens gevel schuur (de gevel hoort bij perceel 2817) en verlengde gevel schuur. De gehele schuur, inclusief de ZW-gevel hoort bij perceel 2817.’). Echter, in de conclusie van antwoord hebben [geïntimeerden] opgemerkt dat de schuur in juni 2018 in overleg met, en met instemming van mevrouw [appellant] is gebeitst met Rambo pantserbeits, en dat dit sindsdien nimmer meer een onderwerp van discussie is geweest. Bij gebrek aan betwisting daarvan, staat dit vast. Van onrechtmatige inbreuk op het eigendomsrecht van [appellanten] kan om die reden geen sprake zijn.
3.4
[appellanten] beweren verder dat de werkzaamheden die [geïntimeerden] aan deze houten wand hebben verricht ondeugdelijk zijn (en om die reden onrechtmatig tegenover [appellanten] ). De kosten van herstel van de hierdoor veroorzaakte schade zouden € 1.373,35 belopen.
3.5
[geïntimeerden] bestrijden gemotiveerd dat zij de wand onoordeelkundig hebben geschuurd en gebeitst: zij hebben juist een professionele beits gebruikt om te voorkomen dat de houten planken zouden kromtrekken, verweren of verrotten. Juist deze beits was ademend en sloot daarom het hout niet op, zoals [appellanten] beweren.
3.6
De vordering van [appellanten] is in hoger beroep onderbouwd met een offerte van een aannemer ( [naam1] ), die opmerkt dat geïmpregneerd hout moet kunnen ademen en zweten, en dat dit kan door middel van een ademende lak. Het lijkt er volgens hem echter op dat die niet is gebruikt, aangezien de lak erg bladdert.
3.7
Het hof constateert dat deze aannemer ervan uitgaat dat geïmpregneerd hout wel kan worden gebeitst, zolang het maar om een ademend materiaal gaat. Gelet op de gemotiveerde betwisting van het standpunt dat gebruik is gemaakt van niet-ademende beits, staat niet vast dat [geïntimeerden] in dat opzicht een verwijt valt te maken. De enkele constatering van [naam1] dat de lak erg bladdert, is onvoldoende om daar toch – voorshands - vanuit te gaan. Dat is ook het geval als rekening wordt gehouden met een tweede offerte (van THA Vastgoed Onderhoud) die [appellanten] hebben overgelegd. Deze aannemer adviseert namelijk juist een drielaags verfsysteem betreffende de gehele schuur, dus niet alleen ten aanzien van de wand waarop de procedure betrekking heeft. Over het door [geïntimeerden] aangebrachte systeem zegt hij niets, laat staan dat dat systeem de meergenoemde wand heeft beschadigd.
3.8
Het bewijsaanbod ten aanzien van ingenomen stellingen van [appellanten] is onvoldoende gespecificeerd. Dat betekent dat ook in hoger beroep niet kan komen vast te staan dat [geïntimeerden] de houten wand onoordeelkundig hebben behandeld en dat daardoor schade is ontstaan.
3.9
Dat het plaatsen van de klimplant onrechtmatig is en schade heeft veroorzaakt, is in hoger beroep onvoldoende onderbouwd met de enkele opmerking van [naam1] dat begroeiing ervoor zorgt dat het hout langer vochtig blijft en sneller slechter wordt. Elke verdere onderbouwing ontbreekt.
Onrechtmatige mededelingen van [appellanten] aan de potentiële kopers die zijn afgehaakt?
3.1
Onbestreden is dat de potentiële koper die is teruggekomen op zijn oorspronkelijke bod en uiteindelijk heeft afgezien van de koop, in de tussentijd bij [appellanten] heeft aangebeld en met hen heeft gesproken. [geïntimeerden] hebben opnames overgelegd van gesprekken die deze gegadigden daarna met de verkopende makelaar hebben gevoerd. Daaruit blijkt volgens hen duidelijk dat zij door [appellanten] op het idee zijn gebracht dat sprake was van een aanzienlijke waardevermindering in verband met de rookafvoer. Dat zou reden zijn geweest om af te haken. De uiteindelijke koper bleek slechts bereid een aanzienlijk lagere prijs te betalen. Het verschil wordt als schade gevorderd.
3.11
Ook deze vordering strandt bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing: wat [appellanten] in het gesprek met de gegadigden precies hebben gezegd, is nog steeds onduidelijk. Het stond hun uiteraard vrij mededelingen te doen over de ruzie die zij met de buren hadden en het standpunt dat zij daarover innamen. Uit de opnames die nu zijn overgelegd – waarvan het hof overigens niet is gebleken dat dit met instemming van deze gegadigden is gebeurd – blijkt niet dat de uitlatingen die [appellanten] toen hebben gedaan de grenzen hebben overschreden van – zoals de wetgever het noemt - hetgeen tegenover [geïntimeerden] in het maatschappelijk verkeer betaamt. Ook verder is dat niet onderbouwd.
3.12
Bovendien is niet aannemelijk gemaakt dat dergelijke uitlatingen voor de gegadigden reden waren om het bod in te trekken. Volgens [geïntimeerden] zelf is het oorspronkelijke bod na het gesprek met [appellanten] namelijk helemaal niet ingetrokken, maar alleen verlaagd. Wat daarna aanleiding gaf van de koop af te zien, blijkt nergens uit. Andere redenen dan uitlatingen van [appellanten] voor het verlagen van het bod of zelfs het geheel afzien van de koop, kunnen ook niet worden uitgesloten. Zo hebben [appellanten] terecht gewezen op de mogelijkheid dat de gegadigden er pas in de loop van het biedingsproces achter zijn gekomen dat een burenconflict speelde waarover werd geprocedeerd. De woning verscheen immers pas een dag na het uitbrengen van de inleidende dagvaarding op Funda.
De conclusie
3.13
Het hoger beroep slaagt niet. Het hof bepaalt dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten) omdat partijen ieder deels gelijk/ongelijk hebben gekregen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 24 mei 2023;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, J.E. Wichers en M. Willemse, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
17 september 2024.