Uitspraak
1.[appellant] ,
[appellanten],
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerden],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een geschil tussen voormalige buren, [appellanten] en [geïntimeerden], die elkaar beschuldigen van overlast en onrechtmatige gedragingen. [Appellanten] hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, dat op 24 mei 2023 werd uitgesproken. De procedure in hoger beroep omvatte verschillende stukken, waaronder de dagvaarding en memorie van grieven. De kern van het geschil betreft klachten van [appellanten] over overlast door een open haard van [geïntimeerden] en de behandeling van een houten wand van hun schuur. [Appellanten] vorderen een verklaring voor recht dat [geïntimeerden] aansprakelijk zijn voor schade aan hun schuur, terwijl [geïntimeerden] een schadevergoeding eisen van [appellanten] wegens onrechtmatige uitlatingen aan potentiële kopers van hun woning.
Het hof heeft geoordeeld dat het bestreden vonnis in stand blijft. Het hof heeft de grieven van beide partijen thematisch behandeld. Het hof concludeert dat de schuur van [appellanten] op hun eigen terrein staat en dat er geen sprake is van onrechtmatige inbreuk op hun eigendomsrecht. De vordering van [appellanten] tot schadevergoeding voor de behandeling van de wand is niet onderbouwd, en het hof heeft geen bewijs gevonden voor de onrechtmatigheid van de handelingen van [geïntimeerden].
Wat betreft de onrechtmatige mededelingen van [appellanten] aan potentiële kopers, heeft het hof vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat deze mededelingen de reden waren voor het intrekken van een bod. Het hof heeft de vorderingen van beide partijen afgewezen en bepaald dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het arrest is gewezen op 17 september 2024.