In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om de verkoop van een kasteel en de verdeling van de opbrengst tussen de betrokken partijen. De zaak is ontstaan uit een hoger beroep dat is ingesteld door de appellanten, die gezamenlijk het kasteel bezitten. In een eerder tussenarrest van 9 april 2024 heeft het hof bepaald dat het de wijze van verkoop van het kasteel zal vaststellen. Het hof heeft het voornemen geuit om een rentmeester en een makelaar aan te stellen om het verkoopproces te begeleiden. De partijen hebben de gelegenheid gekregen om op dit voornemen te reageren, wat zij ook hebben gedaan in aktes van 23 april 2024. Het hof heeft in een herstelarrest de datum in het tussenarrest gecorrigeerd en verder ingegaan op de rol van de deskundigen in het verkoopproces.
Het hof heeft in deze uitspraak benadrukt dat de rentmeester en makelaar niet als deskundigen in de zin van de wet worden benoemd, maar als personen die door de partijen worden ingeschakeld om de verkoop van het kasteel te faciliteren. De appellanten hebben bezorgdheid geuit over de inschakeling van de makelaar, maar het hof heeft deze bezwaren verworpen, omdat de makelaar enkel verantwoordelijk is voor het uitvoeren van het verkoopproces op basis van de door de rentmeester vastgestelde marktwaarde.
Het hof heeft verder de verantwoordelijkheden van de partijen uiteengezet, waaronder de verplichting om constructief mee te werken aan het verkoopproces en de communicatie via hun advocaten te laten verlopen. De uitspraak concludeert met de beslissing dat het kasteel moet worden verkocht volgens de beschreven procedure en dat de kosten van het verkoopproces door de partijen in verhouding tot hun eigendomsdelen moeten worden gedragen. De zaak is aangehouden voor verdere informatie over de voortgang van het verkoopproces.