ECLI:NL:GHARL:2024:5705

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.338.050/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over executiegeschil en informatieverplichting in verband met derdenbeslag

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, betreft het een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door Altea Holding B.V. tegen Nijstad Groep B.V., Hoendiep Vastgoed B.V. en Stichting administratiekantoor Hoendiep Vastgoed. De zaak draait om een executiegeschil naar aanleiding van een eerder vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, waarin werd geoordeeld dat Nijstad c.s. een informatieverplichting hadden op grond van de artikelen 476a en 476b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Altea had conservatoir beslag gelegd op de activa van Reno Systems B.V. en haar bestuurders, en vorderde dat Nijstad c.s. hun verplichtingen zouden nakomen door een verklaring af te leggen over hun vorderingen. De voorzieningenrechter had hen veroordeeld om binnen vier weken na betekening van het vonnis een gewaarmerkte jaarrekening te overleggen. Altea was van mening dat Nijstad c.s. niet aan deze verplichtingen hadden voldaan, wat leidde tot het hoger beroep.

Het hof oordeelde dat het vonnis van de voorzieningenrechter gedeeltelijk moest worden vernietigd. Het hof stelde vast dat de Stak, die pas in februari 2023 was opgericht, niet in staat was om een jaarrekening te overleggen en dat de opgelegde dwangsom ten aanzien van de Stak moest worden opgeheven. Voor Nijstad en Hoendiep werd geoordeeld dat zij wel voldaan hadden aan hun verplichtingen door de meest recente jaarrekeningen te overleggen. Het hof bekrachtigde het vonnis voor het overige en veroordeelde Altea tot betaling van de proceskosten van Nijstad c.s. Dit arrest benadrukt de verantwoordelijkheden van derden-beslagene in het kader van informatieverplichtingen en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.338.050/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 230288
arrest van 10 september 2024
in de zaak van
Altea Holding B.V.,
die is gevestigd in Groningen,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de voorzieningenrechter optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
Altea,
advocaat: mr. A.J. Elema te Beilen,
tegen

1.Nijstad Groep B.V.,

2. Hoendiep Vastgoed B.V.,
3. Stichting administratiekantoor Hoendiep Vastgoed,
die allen zijn gevestigd in Stadskanaal,
en bij de voorzieningenrechter optraden als eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna samen:
Nijstad c.s.en ieder afzonderlijk
Nijstad,
Hoendiepen
de Stak,
advocaat: mr. P.G.H. van Dijk te Groningen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 16 april 2024 heeft op 4 juli 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Deze zaak heeft de volgende feitelijke achtergrond. Altea heeft een bedrijfspand in eigendom aan de Wagenmakersstraat 3/3A in Assen en heeft een aanneemovereenkomst gesloten met Reno Systems B.V. (hierna: Reno Systems) voor het verrichten van werkzaamheden aan dat bedrijfspand.
2.2
De bestuurders van Reno Systems zijn [naam1] B.V. (hierna: [naam1] ) en Kade Beheer B.V. (hierna: Kade Beheer). [naam1] en Kade Beheer zijn eveneens gezamenlijk bestuurders van Nijstad en de Stak. De Stak is op haar beurt bestuurder en 100% aandeelhouder van Hoendiep.
2.3
Tussen Altea en Reno Systems is een geschil ontstaan naar aanleiding van de aanneemovereenkomst. Als gevolg daarvan heeft Altea Reno Systems en haar bestuurders, [naam1] en Kade Beheer, gedagvaard. Voorafgaand aan die procedure heeft Altea van de voorzieningenrechter in Groningen verlof gekregen tot het leggen van conservatoir (derden)beslag ten laste van Reno Systems, [naam1] en Kade Beheer, waarbij haar vordering is begroot op € 206.000,-.
2.4
Vervolgens heeft Altea op 4 augustus 2023, naast een beslag onder de Rabobank ten laste van Reno Systems, [naam1] en Kade Beheer, de volgende (derden)beslagen doen leggen:
- beslag op de certificaten van aandelen die [naam1] houdt in de Stak;
- beslag op de certificaten van aandelen die Kade Beheer houdt in de Stak;
- beslag onder Nijstad op alle gelden, geldswaarden, vorderingen en/of roerende zaken die Nijstad onder zich heeft en/of uit een reeds bestaande rechtsverhouding zal of mocht verkrijgen, onder haar berusting heeft en/of mocht krijgen van [naam1] en Kade Beheer;
- beslag onder Hoendiep op alle gelden, geldswaarden, vorderingen en/of roerende zaken die Hoendiep onder zich heeft en/of uit een reeds bestaande rechtsverhouding zal of mocht verkrijgen, onder haar berusting heeft en/of mocht krijgen van [naam1] en Kade Beheer;
- beslag onder de Stak op alle gelden, geldswaarden, vorderingen en/of roerende zaken die de Stak onder zich heeft en/of uit een reeds bestaande rechtsverhouding zal of mocht verkrijgen, onder haar berusting heeft en/of mocht krijgen van [naam1] en Kade Beheer.
2.5
In een e-mail van 28 augustus 2023 heeft de advocaat van Nijstad c.s. drie verklaringen derdenbeslag van 7 augustus 2023 aan de deurwaarder gezonden. In ieder van die verklaringen is vermeld dat de schuldenaren (hof: [naam1] en Kade Beheer) ten tijde van de beslaglegging of in de toekomst niets te vorderen hebben van Nijstad c.s. op grond van een nu bestaande overeenkomst of andere verplichting.
2.6
Over deze verklaringen is onenigheid ontstaan, waarop Altea bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft gevorderd dat Nijstad c.s. binnen 8 dagen na het te wijzen vonnis en op straffe van een dwangsom, wordt bevolen om hun verplichtingen op grond van de artikelen 476a en 476b Rv na te komen door naar waarheid een verklaring af te leggen die is voorzien van onderliggende stukken, waaronder:
- Certificaathouders- en/of aandeelhoudersovereenkomsten;
- Managementovereenkomsten;
- Kopie facturen en betaalbewijzen van managementvergoedingen en/of andere vergoedingen;
- Een door een AA- of RA-accountant gewaarmerkt afschrift van de meest recent vastgestelde jaarrekening.
2.7
In een vonnis van 3 november 2023 heeft de voorzieningenrechter – kort gezegd – geoordeeld dat op Nijstad c.s. als derden-beslagenen een informatieverplichting rust op grond van de artikelen 476a en 476b Rv die zij onvoldoende hebben nageleefd en dat zij worden veroordeeld om binnen vier weken na betekening naar waarheid een verklaring af te leggen, die is voorzien van een door een AA- of RA-accountant gewaarmerkt afschrift van de meest recent vastgestelde jaarrekening, op straffe van een dwangsom € 5.000,- voor iedere dag dat zij daarmee in gebreke blijven, met een maximum van € 20.000,-.
2.8
Op 3 november 2023 heeft de raadsman van Altea de raadsman van Nijstad c.s. aangeschreven en Nijstad c.s. gesommeerd om aan het vonnis te voldoen en tot betaling van de proceskosten en nakosten van op dat moment in totaal € 2.034,70 over te gaan. Op
8 november 2023 heeft Altea het vonnis laten betekenen. Op 13 november 2023 hebben Nijstad c.s. een bedrag van € 1.861,73 aan Altea betaald ter zake van de onder r.o. 5.3 van het vonnis toegewezen proceskostenveroordeling (zonder nakosten).
2.9
Op 30 november 2023 heeft de raadsman van Nijstad c.s. de jaarrekeningen over het jaar 2022 van Nijstad en Hoendiep, gewaarmerkt met een paraaf van [naam2] , AA-accountant van Cinque Accountancy in Klazienaveen, aan de raadsman van Altea gezonden. Daarbij is onder meer opgemerkt dat van de Stak nog geen jaarrekening beschikbaar is, omdat de Stak pas op 28 februari 2023 is opgericht.
2.1
Altea is van mening dat Nijstad c.s. met de toezending van deze stukken niet hebben voldaan aan het vonnis van 3 november 2023. Daarom heeft zij op 15 december 2023 bevel laten doen aan Nijstad, Hoendiep en de Stak tot betaling door ieder van hen van de maximaal verbeurde dwangsommen van € 20.000,-.
2.11
Vervolgens hebben Nijstad c.s. bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, (in conventie) een vordering ingesteld die strekt tot opheffing van de dwangsommen, althans tot veroordeling van Altea tot staking van de executie van het kortgedingvonnis van 3 november 2023.
2.12
Altea heeft in reconventie gevorderd dat Nijstad c.s. hoofdelijk en op straffe van een dwangsom worden veroordeeld hun verplichtingen op grond van de artikelen 476a en 476b Rb na te komen door naar waarheid een door een RA-accountant gecontroleerde en gewaarmerkte verklaring af te leggen die is voorzien van door de RA-accountant gecontroleerde kolommenbalansen en winst- en verliesrekeningen per 31 december 2023, voorzien van een toelichting en een uitgebreide specificatie van de diverse balansposten en posten op de winst- en verliesrekening, met een hoofdelijke veroordeling van Nijstad c.s. in de proceskosten.
2.13
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 26 januari 2024 – kort gezegd –geoordeeld dat Altea de executie van het kortgedingvonnis van 3 november 2023 dient te staken. De overige vorderingen in conventie en in reconventie zijn afgewezen.
2.14
Altea is tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen. Zij vordert dat het hof de vorderingen in conventie van Nijstad c.s. alsnog zal afwijzen en dat haar reconventionele vordering alsnog wordt toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

Inleiding
3.1
Het hof zal oordelen dat het vonnis van de voorzieningenrechter van 26 januari 2024 wordt vernietigd, voor zover daarin de primaire vordering ten aanzien van de Stak tot opheffing van de haar opgelegde dwangsom is afgewezen. Voor het overige wordt het bestreden vonnis bekrachtigd, ook ten aanzien van de afgewezen reconventionele vordering van Altea. Deze beslissingen worden hierna uitgelegd. De bezwaren (grieven) zullen daarbij thematisch worden behandeld.
Ten aanzien van de uitleg en uitvoering van het vonnis van 3 november 2023
3.2
Het hof dient allereerst de vraag te beantwoorden of door Nijstad c.s. is voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit het dictum het vonnis van 3 november 2023. In 5.1 van het dictum heeft de voorzieningenrechter Nijstad c.s. veroordeeld om binnen vier weken na betekening van het vonnis hun verplichtingen op grond van de artikelen 476a en 476b Rv na te komen door naar waarheid een verklaring af te leggen die is voorzien van een door een AA- of RA-accountant gewaarmerkt afschrift van de meest recent vastgestelde jaarrekening. Partijen verschillen van mening over de uitleg en uitvoering van deze veroordeling. Het hof zal eerst ingaan op het standpunt van Altea dat Nijstad c.s. geen deugdelijke jaarrekeningen hebben overgelegd.
- is door Nijstad en Hoendiep voldaan aan de verplichting om de meest recente jaarrekening te overleggen?
3.3
Door de raadsman van Nijstad c.s. zijn op 30 november 2023 de door AA-accountant [naam2] gewaarmerkte jaarrekeningen over het jaar 2022 van Nijstad en Hoendiep aan de raadsman van Altea gezonden. Dit zijn op dat moment de meest recente jaarrekeningen. Daarmee is op dat punt aan de veroordeling uit het vonnis van 30 november 2023 voldaan. De stelling van Altea dat dit niet het geval is omdat deze jaarrekeningen onvoldoende inzicht zouden bieden, omdat zij niet de gebruikelijke specificaties van de diverse posten op de winst- en verliesrekening en de balansposten bevatten, wordt verworpen. Zoals Altea zelf ook al vaststelt, voldoen de jaarrekeningen van Nijstad en Hoendiep aan de minimale wettelijke vereisten. Dat Altea kennelijk had verwacht meer informatie uit de jaarrekeningen te kunnen halen die haar stellingen hadden kunnen ondersteunen, maakt niet dat de jaarrekeningen ondeugdelijk zouden zijn en dat Nijstad en Hoendiep op straffe van verbeurte van een dwangsom meer hadden behoren te doen dan waartoe het vonnis van 30 november 2023 hen verplichtte.
- is door de Stak voldaan aan de verplichting om de meest recente jaarrekening te overleggen?
3.4
Vaststaat dat de Stak geen jaarrekening heeft aangeleverd en dus niet aan de veroordeling van 3 november 2023 heeft voldaan. De Stak heeft echter gesteld dat zij in de onmogelijkheid verkeerde om op dat moment een meest recente jaarrekening te overleggen, nu de oprichting van de Stak pas op 28 februari 2023 heeft plaatsgevonden en er dan ook ten tijde van het wijzen van het vonnis van 3 november 2023 en 26 januari 2024 geen jaarstukken waren opgemaakt. Nijstad c.s. handhaven ten aanzien van de Stak hun beroep op artikel 611d lid 1 Rv en vorderen opheffing van de opgelegde dwangsom.
3.5
Het hof stelt het volgende voorop. In artikel 611d lid 1 Rv is bepaald dat de rechter die de dwangsom heeft opgelegd op vordering van de veroordeelde (onder meer) de dwangsom kan opheffen of de looptijd ervan kan opschorten gedurende een door hem te bepalen termijn in geval van blijvende of tijdelijke onmogelijkheid. Wanneer de rechter op grond van artikel 438 Rv wordt verzocht beslagen op te heffen die zijn gelegd ter executie van verbeurde dwangsommen, bestaat die bevoegdheid alleen als de executierechter ook de rechter is die de dwangsommen heeft opgelegd. Dat was hier het geval. Daarmee is in dit hoger beroep ook de bevoegdheid ex artikel 611d Rv van het hof gegeven, zodat het hof toekomt aan de beoordeling van de vraag of de Stak een beroep op dat artikel toekomt.
3.6
Het dictum van het vonnis van 3 november 2023 is in die zin duidelijk dat ook de Stak is opgedragen de meest recente, door een AA-accountant gewaarmerkte, jaarrekening aan Altea te overleggen. Vaststaat dat de Stak in februari 2023 is opgericht. Altea heeft het vonnis van 3 november 2023 op 8 november 2023 betekend. De Stak had conform het dictum vanaf dat moment dus vier weken de tijd om een jaarrekening te overleggen. Het staat niet ter discussie dat de Stak begin dat jaar is opgericht en feitelijk niet beschikte over een opgemaakte jaarrekening.
3.7
Altea voert echter aan dat het niet (kunnen) hebben van een jaarrekening voor rekening van de Stak moet blijven, onder meer omdat door Nijstad c.s. zou zijn verklaard dat er jaarrekeningen beschikbaar zijn en de Stak daarom met vervangende stukken had moeten komen. Dit argument snijdt geen hout. De vraag die immers voorligt is of Nijstad c.s. aan de veroordelingen uit het vonnis van 3 november 2023 hebben voldaan. Op het punt van de jaarrekeningen is die veroordeling duidelijk. Er moest een recente, gewaarmerkte jaarrekening worden overgelegd. De verplichting om dat te doen, kan bij het ontbreken van dergelijke stukken, niet automatisch overgaan in een verplichting om vervangende stukken te overleggen, naar genoegen van de partij die tot betekening van het veroordelend vonnis is overgegaan. Het vonnis houdt niet een dergelijke veroordeling in en van de Stak kon niet worden gevergd andere stukken dan een jaarrekening te verstrekken of alsnog een jaarrekening op te maken.
3.8
Het voorgaande betekent dat het oordeel van de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis van 26 januari 2024 dat er geen aanleiding bestaat om de dwangsom ten aanzien van de Stak op te heffen, niet in stand kan blijven. Nu de Stak in de onmogelijkheid verkeerde om aan de veroordeling te voldoen, zal het hof, conform het primair door Nijstad c.s. gevorderde, de daaraan verbonden dwangsom ten aanzien van de Stak alsnog opheffen.
- moet uit het vonnis van 3 november 2023 worden afgeleid dat Nijstad c.s. ook een nieuwe verklaring dienen af te leggen?
3.9
Verder is door Altea aangevoerd dat de overwegingen en het dictum van het vonnis van 3 november 2023 zo moeten worden begrepen dat aan Nijstad c.s. ook de verplichting is opgelegd om een nieuwe verklaring af te leggen, waarbij het kruisje op het aan de beslagleggende deurwaarder verstrekte formulier op een andere plek moest worden gezet. Altea stelt dat de door Nijstad c.s. afgelegde verklaringen, dat [naam1] en Kade Beheer ten tijde van de beslaglegging of in de toekomst niets van Nijstad c.s. te vorderen hebben op grond van een ten tijde van de beslaglegging bestaande overeenkomst of andere verplichting, niet juist zijn. Er zijn rechtsverhoudingen tussen Nijstad c.s. en [naam1] en Kade Beheer. Ook is het denkbaar dat [naam1] en Kade Beheer als aandeelhouder en/of certificaathouder en/of bestuurder in de toekomst vergoedingen of dividend zullen ontvangen.
3.1
Nijstad c.s. betwisten een dergelijke lezing van het vonnis van 3 november 2023. Zij stellen zich – kort gezegd – op het standpunt dat uit het vonnis enkel de veroordeling volgt dat zij de hiervoor genoemde gewaarmerkte jaarrekeningen moesten overleggen.
3.11
In het vonnis van 3 november 2023 heeft de voorzieningenrechter – naast de hiervoor onder 3.2 genoemde veroordeling – in r.o. 4.9 onder meer het volgende overwogen:
“Daaruit volgt reeds dat voldoende aannemelijk is dat ten tijde van de beslagen sprake is geweest van een rechtsverhouding tussen [naam1] en Kade Beheer en Nijstad c.s. waaruit voor het beslag relevante vorderingen (kunnen) voortvloeien. Het is aan Nijstad c.s. om daartegenover niet alleen een voldoende gemotiveerde betwisting te stellen maar ook om te voldoen aan de op hen rustende verzwaarde stelplicht. Daaraan hebben Nijstad c.s. niet voldaan. Ook de stelling van de raadsman van Nijstad c.s. ter zitting dat er weliswaar sprake is van een dividendverhouding tussen [naam1] en Kade Beheer enerzijds en Nijstad c.s. anderzijds, doch dat een mogelijke dividenduitkering afhankelijk is van een besluit van de aandeelhouders, is daartoe niet voldoende. In tegendeel, deze stelling maakt duidelijk dat er een rechtsverhouding bestaat waaruit betalingsverplichtingen (kunnen) voortvloeien en dat de afgelegde verklaringen derhalve niet juist zijn.”
3.12
In het vonnis van 26 januari 2024 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat uit het geheel van overwegingen in het vonnis van 3 november 2023 niet zonder meer valt af te leiden dat de voorzieningenrechter in r.o. 4.9 van oordeel was dat de afgelegde verklaringen niet juist waren. Deze overweging zag met name op het deel van de verklaringen van Nijstad c.s. dat er tussen hen en [naam1] en Kade Beheer geen rechtsverhoudingen zouden zijn en niet zozeer op de verklaringen dat (nu of in de toekomst) [naam1] en Kade Beheer geen vorderingen op hen zouden hebben. Met name de laatste zin van r.o. 4.9 lijkt dat – aldus de voorzieningenrechter – te bevestigen. In die zin blijkt niet het oordeel dat die verklaringen hoe dan ook opnieuw moeten worden afgelegd.
3.13
Het hof is met Altea eens dat het vonnis van 3 november 2023 op dit punt weliswaar niet eenduidig is, maar het hof gaat er niet in mee dat de voorzieningenrechter heeft bedoeld aan Nijstad c.s. de verplichting op te leggen om nieuwe verklaringen af te leggen, en al helemaal niet – zoals Altea kennelijk beoogt – nieuwe verklaringen waarbij de inhoud van die verklaringen in feite door de beslaglegger wordt voorgeschreven. Het hof legt het vonnis van
3 november 2023 zo uit dat de voorzieningenrechter niet kon vaststellen of de afgelegde verklaringen juist waren (en [naam1] en Kade Beheer dus geen vorderingen hadden op Nijstad c.s.) en Nijstad c.s. daarom conform de vordering van Altea heeft veroordeeld tot het overleggen van de meest recente jaarstukken en het zonodig aanpassen van de afgelegde verklaring. Een dergelijke lezing van het vonnis strookt ook met de inhoud van de afgelegde verklaringen. Immers, Nijstad c.s. hebben aangekruist dat [naam1] en Kade Beheer
“nu of in de toekomstnietsvan u te vorderen heeft op grond van een nu bestaande overeenkomst of andere verplichting”. Dit ziet op het bestaan van huidige of toekomstige vorderingen waarop het beslag kan worden gelegd. Het enkele feit dat er rechtsverhoudingen bestaan, waaruit mogelijk vorderingen zouden kunnen voortvloeien, betekent niet dat de afgelegde verklaring daarom onjuist zijn. Wanneer Nijstad c.s. onder overlegging van de jaarstukken hun verklaringen handhaafden, hoefden zij niet een nieuw kruisjesformulier met dezelfde inhoud in te vullen. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 26 januari 2024 dan ook terecht overwogen dat niet is gebleken dat de door Nijstad c.s. afgelegde verklaringen niet juist zijn. Het hof merkt nog op dat dit niet impliceert dat de verklaringen juist zijn. Dat kan aan de orde worden gesteld in een betwistingsprocedure op grond van artikel 477a Rv, indien het conservatoire derdenbeslag over zou gaan in een executoriaal derdenbeslag. Daarvan is nu nog geen sprake. Mocht in een dergelijke procedure blijken dat Nijstad c.s. onjuiste verklaringen hebben afgelegd, dan kan dat voor hen ingrijpende gevolgen hebben.
Vordering in reconventie van Altea
3.14
Dan komt het hof vervolgens toe aan het beoordelen van de reconventionele vordering van Altea, zoals weergegeven in r.o. 2.12. Altea heeft aangevoerd dat Nijstad c.s. de veroordeling uit het vonnis van 3 november 2023 niet (volledig) zijn nagekomen en daarmee ook nog steeds niet aan haar verplichtingen uit hoofde van de artikelen 476a en 476b Rv hebben voldaan. Volgens Altea had de voorzieningenrechter in het vonnis van 26 januari 2024 niet alleen moeten toetsen of Nijstad c.s. aan de veroordeling uit het vonnis van
3 november 2023 hadden voldaan, maar had hij ook moeten beoordelen of Nijstad c.s. op grond van de op hen rustende verzwaarde stelplicht naast de jaarrekeningen ook de in reconventie gevorderde aanvullende stukken had moeten overleggen.
3.15
Artikel 476a lid 1 Rv bepaalt dat een derde onder wie derdenbeslag is gelegd zodra twee weken zijn verstreken een verklaring moet afleggen van de vorderingen die door het beslag zijn getroffen. Die verklaring moet – onder meer – met redenen zijn omkleed en moet betrekking hebben op vorderingen die al bestaan of nog zullen ontstaan uit een rechtsverhouding die op het moment van de beslaglegging al bestond (lid 2 onder a). Op grond van artikel 476b lid 2 Rv moet deze verklaring zoveel mogelijk zijn voorzien van ‘tot staving dienende bescheiden’.
3.16
Het hof is evenals de voorzieningenrechter van oordeel dat de vordering van Altea in reconventie niet kan worden toegewezen. Uit de artikelen 476a en 476b Rv vloeit voor de derde-beslagene (Nijstad c.s.) niet de verplichting voort om stukken aan te leveren waarover zij op dat moment niet beschikt. Dit zou een te grote verplichting op een derde-beslagene leggen. Het zou immers tot gevolg hebben dat Nijstad c.s. op elk moment dat Altea dat verlangt stukken moet produceren en aanleveren. Het is in dit geval aan Nijstad c.s. om binnen de hen gegeven wettelijke termijn een verklaring te geven en die verklaring te staven met de op dat moment voor handen zijnde stukken. Het aanleveren van een door een RA-accountant gecontroleerde en gewaarmerkte verklaring die is voorzien van door de RA-accountant mt een voorzien van een toelichting en een uitgebreide specificatie van de diverse balansposten en posten op de winst- en verliesrekening, behoren niet tot de voor Nijstad c.s. op dat moment beschikbare stukken. Ook het beroep op artikel 843a Rv baat Altea niet. Uit dat artikel vloeit niet de verplichting voort tot afgifte van stukken waarover de aangesproken partij niet beschikt.
De conclusie
3.17
Het voorgaande leidt tot de volgende conclusie. Het vonnis van 26 januari 2024 kan niet volledig in stand blijven. De voorzieningenrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat de dwangsommen ten aanzien van de Stak niet worden opgeheven. Ook heeft de voorzieningenrechter ten onrechte een algeheel executieverbod van het vonnis van
3 november 2023 toegewezen. Nijstad c.s. hebben de stelling van Altea dat de proceskostenveroordeling (5.3 en 5.4 van het dictum) niet volledig is voldaan niet weersproken. Dat brengt mee dat Altea voor het vonnis van 3 november 2023 ten aanzien van de (nog resterende) proceskosten opnieuw executiemaatregelen mag treffen.
3.18
Voor het overige zal het vonnis van 26 januari 2024 worden bekrachtigd, ook voor wat betreft de proceskostenveroordeling. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Altea worden veroordeeld in de kosten van de procedure bij het hof. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [1]
3.19
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 26 januari 2024 uitsluitend voor zover het betreft de veroordeling onder 5.1 en beslist als volgt:
- heft op de veroordeling onder 5.2 van het dictum van het vonnis van
3 november 2023 voor zover die betrekking heeft op de Stak;
- veroordeelt Altea tot staking van de executie van de veroordelingen onder 5.1. en 5.2 van het dictum van het vonnis van 3 november 2023 voor zover die zien op Nijstad en Hoendiep;
4.2
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
4.3
veroordeelt Altea tot betaling van de volgende proceskosten van Nijstad c.s.:
€ 798,- aan griffierecht
€ 2.366,- aan salaris van de advocaat van Nijstad c.s. (2 procespunten x appeltarief II)
4.4
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.5
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, J. Smit en W.A. Zondag, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
10 september 2024.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.