ECLI:NL:GHARL:2024:5623

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
200.339.166
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van afspraken in echtscheidingsconvenant aan de hand van de Haviltex-maatstaf

In deze zaak gaat het om de uitleg van een echtscheidingsconvenant tussen een vrouw en een man die in gemeenschap van goederen waren gehuwd. Hun huwelijk is in 2018 ontbonden, en bij de echtscheiding hebben zij afspraken gemaakt over de verdeling van hun huwelijksgemeenschap, waaronder de eigendom van een appartement. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, waarin haar vorderingen werden afgewezen. De vrouw vorderde dat voor recht werd verklaard dat de huwelijksgemeenschap in 2018 was verdeeld en dat de man geen aanspraak kon maken op de waarde van het appartement dat in 2022 was verkocht.

De rechtbank had de vorderingen van de vrouw afgewezen en die van de man in reconventie toegewezen, waarbij de man recht had op een deel van de netto verkoopopbrengst. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld aan de hand van de Haviltex-maatstaf, die vereist dat de uitleg van een overeenkomst rekening houdt met de bedoeling van partijen en de redelijkheid en billijkheid. Het hof oordeelde dat de afspraken in het convenant duidelijk waren en dat de man geen recht had op een deel van de overwaarde van het appartement, omdat de afspraken in het convenant de eigendom van het appartement aan de vrouw toekenden.

Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en bepaalde dat het bedrag in depot volledig aan de vrouw toekomt, en dat de man de kosten van het depot moet betalen. Het hof oordeelde dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen, en wees het meer of anders gevorderde af. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in echtscheidingsconvenanten en de toepassing van de Haviltex-maatstaf bij de uitleg van dergelijke overeenkomsten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.339.166
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 419425
arrest van 3 september 2024
in de zaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie, verweerster in reconventie
hierna: de vrouw
advocaat: mr. G.H.J. Spee
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1]
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie, eiser in reconventie
hierna: de man
advocaat: mr. M. Wolkenfelt

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (hierna: de rechtbank) heeft op 9 augustus 2023 en 20 december 2023 vonnis gewezen. De vrouw heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 20 december 2023 (hierna: het bestreden vonnis). Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven
  • de memorie van antwoord
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 19 augustus 2024 is gehouden.
1.2.
Mr. Spee heeft tijdens de zitting spreekaantekeningen overgelegd. Van de mondelinge behandeling is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en zijn vervolgens [in] 2013 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Hun huwelijk is [in] 2018 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De vrouw was sinds 2004 eigenaar van het appartement aan de [adres] in [woonplaats1] (hierna ook: het appartement). De aankoop hiervan had zij gefinancierd met een hypothecaire geldlening op haar naam. Het appartement en de hypothecaire geldlening zijn door het huwelijk tot de huwelijksgemeenschap gaan behoren. Bij de echtscheiding hebben partijen de vermogensrechtelijke afwikkeling (waaronder de verdeling van de huwelijksgemeenschap) vastgelegd in een convenant, gedateerd 19 juli 2018. De vrouw is met de kinderen van partijen in het appartement blijven wonen. In 2022 is het appartement verkocht en aan een derde geleverd. De netto verkoopopbrengst is in depot onder de notaris gebleven.
2.2.
In het convenant hebben partijen de navolgende – voor zover in deze zaak van belang – afspraken opgenomen/vastgelegd:

3.2. Peildatum
De peildatum voor de samenstelling en de waardering van de gemeenschap is de wettelijke datum waarop de gemeenschap eindigt, zijnde de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek bij de rechtbank. (…)
(…)
3.7
Eigendom echtelijke woning
3.7.1.
De woning aan de [adres] , [woonplaats1] , welke voor het
huwelijk op naam stond van de vrouw inclusief de hypothecaire geldlening welke rustte op deze woning. Door het huwelijk is deze woning gezamenlijk eigendom geworden. Partijen hebben ervoor gekozen om deze als volgt te verdelen;
Aan de vrouw komt het eigendom van de woning aan [adres] , [woonplaats1] toe, onder de verplichting om de hierop rustende hypothecaire geldleningen voor haar rekening te nemen en de man te laten ontslaan uit zijn hoofdelijke verbondenheid en te vrijwaren voor iedere aansprakelijkheid. Deze toedeling van de woning vindt plaats onder de opschortende voorwaarde dat de hypotheeknemer de man ontslaat uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van deze hypothecaire geldlening.
3.7.2.
De vrouw zal al hetgeen doen wat redelijkerwijs van haar gevergd kan worden om te bewerkstelligen dat de man wordt ontslagen uit verplichtingen die voortvloeien uit deze hypothecaire geldlening.
3.7.3.
De man verbindt zich op eerste verzoek om medewerking te verlenen aan het opmaken en ondertekenen van de notariële akte van verdeling.
3.7.4.
De eventuele kosten voor de overname van de hypothecaire geldleningen komen voor rekening van de vrouw.
3.7.5.
De waarde van de woning bedraagt € 120.000,-, dit op basis van inschatting door een makelaar. De hypothecaire geldlening loopt bij ABN-AMRO, met hypotheeknummer [nummer1] en betreft een totaalbedrag van € 120.000,-.
3.7.6.
De overdracht van het eigendomsaandeel en de eventueel verpande polissen vinden gelijktijdig plaats, uiterlijk binnen 3 maanden na inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, tenzij partijen schriftelijk een latere datum overeenkomen.
3.7.7
Indien de echtelijke woning niet binnen 3 maanden of binnen de door partijen overeengekomen periode is overgedragen, zal de woning te koop gezet worden en worden overgedragen aan de eerste belangstellende die naar het oordeel van partijen een acceptabel bod uitbrengt. Partijen zullen in onderling overleg bepalen wat zij verstaan onder een acceptabel bod.
(…)
3.10.3.
Er is sprake van een kleine overbedeling voor de vrouw. Partijen zullen geen verdere verrekening toepassen. De reden hiervoor is dat de overbedeling plaatsvindt uit hoofde van een dringende verplichting van moraal en fatsoen aan de zijde van de man, inhoudende dat de man ervoor dient zorg te dragen dat de vrouw en de kinderen behoorlijk gehuisvest en in een voor hen vertrouwde omgeving kunnen blijven. De overbedeling is dermate klein dat partijen vinden dat er geen sprake is van een belastbare overbedeling.
(…)
2.3.
De vrouw heeft bij de rechtbank gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat partijen hun ontbonden huwelijksgemeenschap in 2018 hebben verdeeld en dat de man daarom geen aanspraak kan maken op de waarde die in 2022 bij verkoop van het appartement is gerealiseerd en dat zal worden bepaald dat het bij de notaris in depot gehouden bedrag volledig aan haar toekomt. De man heeft verweer gevoerd en op zijn beurt gevorderd dat zal worden bepaald dat de netto verkoopopbrengst bij helfte moet worden verdeeld en dat aan hem € 47.426 (€ 94.851,58/2) minus depotkosten toekomt, met veroordeling van de vrouw om aan uitbetaling mee te werken.
2.4.
De rechtbank heeft de vorderingen van de vrouw in conventie afgewezen en die van man in reconventie, onder uitvoerbaar bij voorraadverklaring, in zoverre toegewezen dat op het bedrag dat aan de man toekomt (€ 47.426) niet alleen de depotkosten in mindering moeten strekken maar ook de helft van het eigenaarsdeel van de door de vrouw in de periode van 13 september 2018 tot aan de verkoop en levering van het appartement betaalde onroerende zaakbelasting. Tot slot heeft de rechtbank de proceskosten zowel in conventie als in reconventie gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt en het meer of anders in reconventie gevorderde afgewezen.
2.5.
De bedoeling van het hoger beroep van de vrouw is dat de afgewezen vorderingen in conventie alsnog worden toegewezen (en dat door vernietiging van het vonnis de reconventionele vorderingen worden afgewezen), met veroordeling van de man in de kosten van het depot van € 393,25 en in de kosten van de procedure in hoger beroep, de nakosten eveneens begrepen. De man voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar hoger beroep, dan wel tot afwijzing van haar grieven en vorderingen als ongegrond en onbewezen met bekrachtiging van het vonnis, kosten rechtens.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
De vrouw heeft zes grieven (grieven 1 tot en 5, waarvan tweemaal een grief 3) geformuleerd tegen de beslissing van de rechtbank. Met haar grieven beoogt zij een verklaring voor recht dat de verdeling van het appartement sinds 2018 een feit is en dat aan de man geen aandeel in de overwaarde na verkoop toekomt. De rechtbank heeft miskend dat het convenant waarin partijen hebben afgesproken dat het appartement aan de vrouw werd toegedeeld, moet worden aangemerkt als een op de verdeling gerichte overeenstemmende wilsverklaring waaraan de man is gebonden. Zij stelt dat de afspraak van partijen voldeed aan de daaraan te stellen voorwaarden, omdat in het convenant is uitgewerkt wie welk goed krijgt toebedeeld en wat de financiële consequenties daarvan zijn. Dat de verdeling nadien niet voltooid is omdat de levering achterwege is gebleven en er geen ontslag heeft plaatsgevonden uit de hoofdelijke aansprakelijkheid maakt de verdeling niet minder rechtsgeldig. Ten onrechte is betekenis toegekend aan het feit dat partijen in het convenant twee scenario’s hadden uitgewerkt, te weten de situatie waarin het appartement aan de vrouw wordt geleverd met ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid én de situatie waarin dat niet gebeurt. De rechtbank heeft geen, dan wel onvoldoende, acht geslagen op de bedoeling van partijen en ten onrechte betekenis toegekend aan de in het convenant beschreven opschortende voorwaarde van ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Op de eisen van redelijkheid en billijkheid is ten onrechte geen acht geslagen. Tot slot heeft de rechtbank ten onrechte geen consequenties verbonden aan het feit dat de man als voorwaarde heeft gesteld dat de gehele verkoopopbrengst in depot werd gehouden, terwijl (in ieder geval) volstaan had kunnen worden met de helft. De man moet hier de gevolgen van dragen en veroordeeld worden in de kosten van het notariële depot en in de kosten van de procedure.
3.2.
De man voert verweer. In overeenstemming met de in het convenant gemaakte afspraken is het appartement voorwaardelijk aan de vrouw toegedeeld. Blijkens artikel 3.7.1 van het convenant vindt toedeling van het appartement aan de vrouw plaats onder de opschortende voorwaarde dat de hypotheeknemer de man ontslaat uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening. Verder zal het appartement binnen drie maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking aan de vrouw moeten worden geleverd (artikel 3.7.6). Wanneer het appartement niet binnen drie maanden is overgedragen, moet het appartement te koop worden aangeboden (artikel 3.7.7). Aldus is sprake van artikel 3:38 BW: een rechtshandeling die onder een tijdsbepaling of een voorwaarde wordt verricht. Hier gaat het ook om de vraag wat partijen over en weer uit elkaars verklaringen redelijkerwijze mochten afleiden. Onder verwijzing naar artikel 3.7 van het convenant meent de man dat de gemaakte afspraken over het appartement duidelijk uit het convenant blijken. De aanvullende werking van de beginselen van redelijkheid en billijkheid maakt dat de overwaarde bij helfte moet worden gedeeld. De man biedt bewijs aan van zijn stellingen.
3.3.
Het hof stelt voorop dat voor een afgeronde verdeling van het appartement notariële levering moet plaatsvinden. [1] Dat is niet gebeurd. De stelling van de vrouw dat levering van het appartement aan haar niet noodzakelijk was gaat niet op. Het gedeelte van haar vordering om voor recht te verklaren dat partijen hun ontbonden huwelijksgemeenschap in 2018 hebben verdeeld, moet dan ook worden afgewezen. Grief 1 faalt.
3.4.
Beide partijen beroepen zich op de door hen gemaakte afspraken in het convenant van 19 juli 2018. Volgens vaste rechtspraak moet de uitleg van een overeenkomst geschieden aan de hand van de zogeheten Haviltex-maatstaf. Hierbij komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijze aan de bepalingen in de overeenkomst mochten toekennen en aan wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar wat de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. De Haviltex-maatstaf brengt mee dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract, maar de taalkundige betekenis is bij de uitleg van dat geschrift vaak wel van groot belang. Ook komt gewicht toe aan wat in het kader van de voorlichting aan partijen is meegedeeld over de inhoud en strekking van de bepalingen in de overeenkomst.
3.5.
Uit het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling en uit de stukken is volgens het hof komen vast te staan dat partijen ten tijde van de scheiding schulden hadden en de man bij verkoop verwachtte dat de schulden alleen maar zouden toenemen. Partijen hebben toen afgesproken dat de situatie zoals die voor het aangaan van het huwelijk bestond zou worden hersteld. Dus dat het appartement, zoals die voor het huwelijk van de vrouw was, na echtscheiding ook weer voor de vrouw zou zijn, zonder nadelige financiële consequenties voor de man. De man stuurt op 14 juli 2018 de volgende e-mail aan de mediator:

Toelichting [appellante] en [geïntimeerde] : De hypotheek en de waarde zijn gelijk, dus gaan we terug naar de situatie voor het huwelijk in zaken het huis. Onze financiele/hypotheek adviseur die al jaren onze zaken behartig heeft, ons dit duidelijk toegelicht met voor en nadelen. Dus alle overige zaken van het huis kunnen dus verwijdert worden uit het document.’
Partijen hebben zich gerealiseerd dat de man door het huwelijk hoofdelijk aansprakelijk was geworden voor de hypothecaire lening en dat ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de man niet te regelen/realiseren viel. Verder is duidelijk geworden dat de mediator partijen heeft geadviseerd dat voor die situatie een oplossing moest komen. Dat is de reden geweest voor het opnemen van een plan B in het convenant. Opmerkelijk is dat plan B wel voorziet in verkoop van het appartement, maar niets zegt over de verdeling van de overwaarde bij verkoop. Uit de stukken blijkt dat het de man er om ging dat hij niet door de hypotheekverstrekker aangesproken kon en zou worden als de vrouw niet aan haar (betalings)verplichtingen voldeed. In zijn e-mail van 2 juli 2018 schrijft de man aan de mediator:

Over de woning heb ik idd aangegeven af te zien van mijn mogelijke deel, wel heb ik duidelijk aangegeven dat ik zwart op wit wil zien dat dit geen mogelijke negative zaken met zich mee kan brengen. "Denk daarbij aan de belastingdienst en/of bank". Geen onaangename verrassingen achter af.’
Dat betekent dat de overeenkomst zo moet worden uitgelegd dat het appartement naar de vrouw gaat en dat de voorwaarde, dat de man niet kan worden aangesproken in het kader van de hoofdelijke aansprakelijkheid, is vervuld. Het appartement is inmiddels verkocht en de man is in de periode van ondertekening van het convenant en de datum van overdracht van het appartement aan (een) derde(n) nimmer door de hypotheekverstrekker aangesproken. Dat de verkoop pas in 2022 is gerealiseerd doet aan het voorgaande niet af. Van belang is ook dat de man na ommekomst van de in het convenant genoemde termijn van drie maanden geen enkele maal op verkoop heeft aangedrongen. Van de mogelijkheid om een latere datum als genoemd in artikel 3.7.6 van het convenant of een andere door partijen overeen te komen periode als bedoeld in artikel 3.7.7 is door geen van partijen gebruik gemaakt. De afspraak kan niet anders worden opgevat dan dat partijen de situatie van 2018 van plan A hebben voortgezet en het appartement dus voor de vrouw bedoeld was op grond van de destijds gemaakte afspraken (onder 3.2 en 3.7 van het convenant). Het is de vrouw die in 2022 met het voornemen tot verkoop komt. De man heeft dus geen vordering op de vrouw. Anders gezegd: de man mocht niet het gerechtvaardigde vertrouwen hebben dat hij nog aanspraak kon maken op de helft van de overwaarde van het appartement. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die maken dat het naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de man aan de gemaakte afspraken in het convenant gehouden wordt. De grieven 2, 3 en 3 slagen. Grief 4 hoeft geen bespreking.
3.6.
Nu de man geen vordering heeft op de vrouw, betekent dit, anders dan de rechtbank heeft bepaald, dat de vrouw niet hoeft mee te werken aan uitbetaling aan de man van de helft van de gelden in depot. Het betekent ook dat de man de kosten van het depot voor zijn rekening moet nemen. Grief 5 slaagt.
3.7.
Het hoger beroep van de vrouw slaagt. Het hof zal het in hoger beroep gedane bewijsaanbod van de man passeren omdat dit onvoldoende specifiek is. In hoger beroep mag van een partij die bewijs aanbiedt worden verwacht dat zij voldoende concreet aangeeft op welk van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft. [2] Dat heeft de man nagelaten.
3.8.
Het hof bepaalt dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen vanwege de aard van de zaak (de vordering die voortkomt uit de verdeling van de huwelijksgemeenschap (het appartement)). Het voorgaande geldt ook voor de door de vrouw gevorderde nakosten.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland van 20 december 2023 onder rechtsoverwegingen 5.1, 5.3 en 5.4 en beslist:
4.2.
bepaalt dat het bij de notaris [naam1] in [woonplaats1] in depot gehouden bedrag volledig toekomt aan de vrouw;
4.3.
veroordeelt de man tot betaling van de kosten van het depot van € 393,25;
4.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. S. Kuijpers, J.U.M. van der Werff en C.M. Schönhagen, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 september 2024.

Voetnoten

1.HR 8 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1722.
2.HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7817.