ECLI:NL:GHARL:2024:5600

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
200.341.559
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor verhuizing van de moeder met het kind na relatiebreuk

In deze zaak gaat het om de vraag of de verhuizing van de moeder met haar kind naar een andere woonplaats geoorloofd is na de breuk van de relatie met de vader. De ouders woonden samen in Huizen en hebben samen een kind gekregen. Na de breuk is de moeder met het kind naar Amersfoort verhuisd. De rechtbank heeft in eerste aanleg toestemming gegeven voor deze verhuizing, waarop de vader in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van het kind voorop staat. Het hof heeft overwogen dat de moeder de noodzaak had om te verhuizen en dat de afstand van 24 kilometer tussen de woningen van de ouders niet onredelijk is. De zorgregeling tussen de ouders is goed en het hof concludeert dat het in het belang van het kind is dat de huidige situatie van rust en stabiliteit voortduurt. De grieven van de vader falen, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.341.559
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 566389)
beschikking van 3 september 2024
inzake
[verzoeker] ,
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.C. Lamphen,
en
[verweerster] ,
wonende in [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. Z.C.E. Houben.

1.De beslissing in het kort

De moeder en de vader woonden samen in [woonplaats1] en hebben samen een kind gekregen. Nadat de relatie is verbroken is de moeder met het kind naar [woonplaats2] verhuisd. In deze zaak staat centraal of die verhuizing geoorloofd is of teruggedraaid moet worden. De rechtbank heeft besloten om toestemming voor die verhuizing te geven. Het hof sluit zich in hoger beroep bij die beslissing aan. Hierna wordt uitgelegd hoe het hof tot deze beslissing is gekomen.

2.De procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 29a van Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de rechtbank Midden-Nederland van 13 februari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

3.De procedure bij het hof

3.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 13 mei 2024;
  • het verweerschrift met producties, en
  • een journaalbericht van 30 juli 2024 namens de vader met producties 16 tot en met 18.
3.2.
De mondelinge behandeling heeft op 22 augustus 2024 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) was een vertegenwoordiger aanwezig.

4.De feiten

4.1.
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] (verder: [de minderjarige] ), geboren [in] 2021 in [plaats1] . De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de moeder.
4.2.
De vader komt uit [woonplaats1] en heeft daar zijn hele leven gewoond. Hij heeft een onderneming ( [naam1] ) in [woonplaats1] . Zowel het sociale als het zakelijke netwerk van de vader bevinden zich in [woonplaats1] .
4.3.
De moeder woonde, toen partijen elkaar in 2019 leerden kennen, in [woonplaats2] . Haar werk (bij [naam2] ) is in [woonplaats2] . Haar directe familie en vrienden wonen in of rond [woonplaats2] .
4.4.
Partijen zijn in 2021 gaan samenwonen in het huis van de vader in [woonplaats1] . In mei 2023 is de relatie ten einde gekomen. De moeder is met [de minderjarige] vertrokken uit de woning van de vader en heeft vervolgens – na tijdelijk onderdak bij familieleden – eigen woonruimte gevonden in [woonplaats2] . Per 1 augustus 2023 is zij met [de minderjarige] naar die woning verhuisd.
De afstand tussen deze woning en de woning van de vader is 24 kilometer.
4.5.
De vader heeft op 22 november 2023 de rechtbank (kort gezegd en voor zover hier van belang) verzocht om te bepalen dat de moeder moet terugverhuizen naar [woonplaats1] . De moeder heeft zich hiertegen verweerd en op haar beurt verzocht om aan haar vervangende toestemming te geven voor de verhuizing naar [woonplaats2] .
4.6.
Bij de mondelinge uitspraak van 13 februari 2024 de rechtbank Midden-Nederland aan de moeder vervangende toestemming verleend om met [de minderjarige] te verhuizen naar [woonplaats2] en het verzoek van de vader, om de moeder te bevelen om terug te verhuizen naar [woonplaats1] , afgewezen.
4.7.
Inmiddels is [de minderjarige] ingeschreven bij een kinderopvang in [woonplaats2] . Daarnaast geldt een zorgregeling waarbij [de minderjarige] de ene week bij de vader verblijft van zaterdagochtend tot dinsdag na het avondeten, waarbij [de minderjarige] uiterlijk om 18.30 uur weer bij zijn moeder in [woonplaats2] moet zijn en [de minderjarige] in de andere week bij de vader verblijft van maandagochtend tot dinsdag na het avondeten, waarbij [de minderjarige] uiterlijk om 18.30 uur weer bij zijn moeder in [woonplaats2] moet zijn (en waarbij de ouder bij wie [de minderjarige] verblijft hem naar de andere ouder brengt) met een regeling voor vakantie- en feestdagen en voor de uitwisseling van informatie. Dit alles op basis van een beschikking van 7 juni 2024 van de rechtbank Midden-Nederland.

5.De omvang van het geschil

5.1.
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 13 februari 2024. De vader verzoekt het hof om die beslissing te vernietigen en opnieuw rechtdoende, zo nodig met verbetering of aanvulling van gronden, alsnog bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
Primair
I. de moeder op grond van artikel 1:253a lid 1 BW te bevelen om, binnen een te bepalen termijn, met [de minderjarige] terug te verhuizen naar [woonplaats1] ;
Subsidiair
II. de moeder op grond van artikel 1:253a lid 1 BW te bevelen om, binnen een te bepalen termijn, met [de minderjarige] terug te verhuizen naar een plaats in de provincie Utrecht of Noord-Holland en binnen een straal van 10 kilometer rondom [woonplaats1] ;
Meer subsidiair:
III. bij voorwaardelijk verzoek, indien de primaire dan wel subsidiaire verzoeken van vader worden afgewezen en moeder in [woonplaats2] mag blijven wonen te bepalen dat moeder het ophalen en brengen van [de minderjarige] alsmede de hieraan verbonden kosten voor haar rekening neemt.
5.2.
De moeder voert verweer en zij verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van vader af te wijzen en de uitspraak van de rechtbank te bekrachtigen.

6.De motivering van de beslissing

6.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader zijn meer subsidiaire verzoek ingetrokken zodat deze geen nadere bespreking van het hof behoeft.
6.2.
Bij het beoordelen van deze verhuizing is de eerste vraag welk toetsingskader gehanteerd moet worden. Hoewel de verhuizing plaatsvond in een echtscheidingssituatie en er (dus) meer druk op stond, geldt ook hier het toetsingskader zoals dat ook in andere gevallen wordt toegepast waarin de ene ouder met het kind wil verhuizen en de andere ouder het daarmee niet eens is. Het hof stelt voorop dat de gezamenlijke uitoefening van het gezag meebrengt dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van [de minderjarige] toestemming van de vader nodig heeft. In dit geval heeft de vader die niet gegeven, daarover bestaat (in hoger beroep) geen discussie meer. Dan is het aan de rechter om te kijken of vervangende toestemming voor die verhuizing moet worden gegeven, of dat de ouder die al verhuisd is moet terugverhuizen met het kind. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 25 april 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC5901) zal het hof bij de beoordeling alle omstandigheden van het geval in acht nemen en alle betrokken belangen afwegen. Hoewel het belang van [de minderjarige] een overweging van eerste orde dient te zijn, neemt dat niet weg dat – afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval – andere belangen zwaarder kunnen wegen.
6.3.
Bij de te maken belangenafweging gaat het enerzijds om het belang van de moeder om in beginsel de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen. Anderzijds gaat het om het belang van de vader om ook op uitgebreide wijze betrokken te zijn/blijven in het leven van [de minderjarige] en om [de minderjarige] in de vertrouwde omgeving te houden.
6.4.
Voorop gesteld wordt dat er na een echtscheiding nou eenmaal moet worden verhuisd. In dit geval konden de moeder en [de minderjarige] niet in de woning van de vader blijven. De noodzaak van de verhuizing voor de moeder en [de minderjarige] is een gegeven, maar niet specifiek naar [woonplaats2] . Het hof dient te beoordelen of de keuze van de moeder om naar [woonplaats2] te verhuizen in het kader van de belangenafweging te rechtvaardigen valt.
6.5.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de moeder met [de minderjarige] mocht verhuizen naar [woonplaats2] . Het hof voegt het volgende toe aan de door de rechtbank gemaakte afwegingen.
Door het verbreken van de relatie is een nieuwe situatie ontstaan. Dat was het moment voor partijen, dus de moeder én de vader, om samen tot een werkbare oplossing te komen waar [de minderjarige] opgroeit, bij welke ouder en waar hij zal wonen. Uit niets blijkt dat partijen daarover tot constructief overleg in staat waren. Tegelijk blijkt ook dat het vooral de moeder is geweest op wiens schouders de last van dit ontbreken van overleg terecht is gekomen. De door haar gekozen oplossing om in [woonplaats2] naar woonruimte te zoeken en dit ook daadwerkelijk te vinden is in dat opzicht niet onredelijk. Temeer niet omdat de moeder daar haar werk, familie en vrienden heeft en de afstand tussen [woonplaats2] en [woonplaats1] beperkt is, namelijk 24 kilometer. Daar komt bij dat de moeder de vader steeds op de hoogte heeft gehouden van haar zoektocht naar een woning. De vader heeft pas na de verhuizing aan de moeder bericht dat hij geen toestemming had gegeven voor de verhuizing van de moeder en [de minderjarige] naar [woonplaats2] . Met de financiële mogelijkheden die de moeder heeft kan zij zich de huur van de woning in [woonplaats2] veroorloven. Het staat vast dat het prijspeil van huurwoningen in en om [woonplaats1] een stuk hoger ligt. Het hof acht het niet redelijk dat de moeder nu moet verhuizen naar een woning in (of binnen een straal van tien kilometer van) [woonplaats1] , dus naar een duurder huis. Dat de vader nu wel wil gaan bijdragen in de kosten van huur en/of mogelijk kinderalimentatie, zoals ook op zitting besproken, maakt dit niet anders. Daarbij blijft voorts de vraag of een vergelijkbare en passende woning al beschikbaar zou zijn of binnen afzienbare tijd zou komen: in het geheel niet duidelijk is hoeveel kandidaat-huurders er zijn voor de door de vader gesignaleerde woningen.
6.6.
Inmiddels wonen [de minderjarige] en de moeder ruim een jaar in [woonplaats2] . De zorgregeling loopt goed. [de minderjarige] is gemiddeld drie dagen en twee nachten per week bij de vader. Beide ouders hebben verklaard dat het goed gaat met [de minderjarige] en ook het onderlinge contact is verbeterd. Tijdens de zitting heeft de moeder verklaard dat zij regelmatig foto’s en filmpjes aan de vader stuurt om te laten weten hoe het met [de minderjarige] gaat. Het hof is, anders dan de vader stelt, van oordeel dat de vader ook na de verhuizing nog een grote rol heeft in het leven van [de minderjarige] en daarbij ook voldoende door de moeder wordt betrokken. De raad vindt ook dat de vader intensief betrokken kan zijn en blijven als de moeder en [de minderjarige] in [woonplaats2] blijven wonen. Als de moeder nu weer zou moeten verhuizen dan geeft dit onrust, terwijl [de minderjarige] nu de leeftijd heeft waarop hij de basis legt waarop hij zich moet ontwikkelen. De rust en stabiliteit van de huidige situatie zijn volgens de raad voor de toekomst van [de minderjarige] nu het belangrijkst. Met de raad is het hof van oordeel dat [de minderjarige] er bij gebaat is dat de ze rust voortduurt en [de minderjarige] met de moeder in [woonplaats2] blijft wonen.

7.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 13 februari 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, J.B. de Groot en K. Hermsen, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 3 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.