ECLI:NL:GHARL:2024:560

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
200.324.172
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding op basis van verzekeringsovereenkomst na autobranden en bewijsvoering van eigendom

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de verzekeringnemer recht heeft op schadevergoeding van Achmea Schadeverzekeringen N.V. naar aanleiding van de brand van zijn auto, een Mercedes-Benz S-Klasse. De verzekeringnemer, die als eigenaar van de auto claimt, heeft een WA-casco-verzekering afgesloten bij Achmea. De auto is op 1 januari 2020 volledig uitgebrand, maar Achmea weigert schadevergoeding te betalen, omdat zij betwist dat de verzekeringnemer de eigenaar was ten tijde van de brand. Het hof heeft de verzekeringnemer de gelegenheid gegeven om bewijs te leveren van zijn eigendom van de auto. Achmea heeft verschillende verweren ingediend, waaronder dat de verzekeringnemer zijn verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst niet is nagekomen door een wijziging in de tenaamstelling van de auto niet te melden. Het hof oordeelt dat het verweer van Achmea niet gegrond is, omdat de meldingsplicht niet van toepassing is op de wijziging van de tenaamstelling. Het hof laat de verzekeringnemer toe om bewijs te leveren van zijn eigendom, en als dat wordt vastgesteld, zal Achmea de schade vergoeden. De zaak wordt voortgezet met getuigenverhoren, waarbij de raadsheer-commissaris de getuigen zal verhoren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.324.172
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 401114
arrest van 23 januari 2024
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eisende partij
hierna: [de verzekeringnemer]
advocaat: mr. E. Düşünceli
tegen
Achmea Schadeverzekeringen N.V.
die is gevestigd in Apeldoorn
en bij de rechtbank optrad als gedaagde partij
hierna: Achmea
advocaat: mr. A.W. Hendriks

1.1. Het vervolg van de procedure bij het hof

1.1
Het hof neemt de inhoud van zijn arrest van 5 september 2023 hier over.
1.2
Naar aanleiding van dat arrest heeft [de verzekeringnemer] het procesdossier bij het hof ingediend. Vervolgens heeft op 27 oktober 2023 de mondelinge behandeling bij één lid (de raadsheer-commissaris) van het hof plaatsgevonden. Partijen en hun advocaten hebben toen hun standpunten toegelicht. Van de mondelinge behandeling is een verslag gemaakt (het proces-verbaal) dat het hof aan het procesdossier heeft toegevoegd. Het hof heeft toen bepaald dat het hof uitspraak zal doen met een arrest.

2.De kern van de zaak

2.1
[de verzekeringnemer] heeft bij Achmea een verzekering afgesloten voor een auto (een WA-casco-verzekering). De auto is bij een brand verloren gegaan. [de verzekeringnemer] wil dat Achmea zijn schade vergoedt op grond van de verzekering. Achmea wil geen schade vergoeden. De vraag die het hof moet beantwoorden is of [de verzekeringnemer] recht heeft op schadevergoeding.
2.2
Voordat het hof die vraag beantwoordt, krijgt [de verzekeringnemer] eerst de mogelijkheid te bewijzen dat hij tijdens de brand eigenaar was van de auto. Het verweer van Achmea dat [de verzekeringnemer] geen recht heeft op schadevergoeding, omdat hij zijn verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen doordat hij een belangrijke wijziging niet bij Achmea heeft gemeld, is niet gegrond. Het verweer van Achmea dat [de verzekeringnemer] geen recht heeft op schadevergoeding, omdat hij onjuiste informatie heeft gegeven aan Achmea met het opzet haar te misleiden, hoeft niet meer te worden beoordeeld. Het hof legt hierna uit waarom.

3.De redenen voor de beslissing

De standpunten van partijen
3.1
[de verzekeringnemer] vordert van Achmea betaling van € 260.000,-, vermeerderd met (handels)rente, en van € 4.025,- aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met rente en kosten. [de verzekeringnemer] stelt, als toelichting op die vordering, dat hij recht heeft op schadevergoeding door Achmea op grond van de verzekeringsovereenkomst die hij met Achmea heeft gesloten voor de Mercedes-Benz S-Klasse met kenteken [kenteken] (hierna: de auto). [de verzekeringnemer] stelt dat hij als eigenaar van de auto dat recht heeft, omdat de auto is uitgebrand. Achmea heeft erkend dat die verzekeringsovereenkomst is gesloten en dat de auto is uitgebrand zoals [de verzekeringnemer] stelt. Achmea vindt echter dat [de verzekeringnemer] niet de eigenaar is van de auto en daarom geen schade heeft geleden die zij moet vergoeden. Ook heeft Achmea nog enkele andere verweren. De rechtbank heeft de vordering van [de verzekeringnemer] afgewezen. In hoger beroep wil [de verzekeringnemer] dat het hof zijn vordering alsnog toewijst. Achmea wil dat het hof het vonnis van de rechtbank in stand laat. Naar aanleiding van de stellingen en verweren van partijen overweegt het hof het volgende.
De feiten
3.2
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
[de verzekeringnemer] is eigenaar/directeur van het autobedrijf [naam autobedrijf] dat is gevestigd in
[vestigingsplaats] . Het autobedrijf is gespecialiseerd in de inkoop en verkoop van exclusieve
auto's.
De auto is op 7 juni 2019 ingevoerd in Nederland.
Het kenteken van de auto is op 7 juni 2019 op naam van [de verzekeringnemer] gezet.
Op 7 juni 2019 (zo hebben partijen tijdens de mondelinge behandeling bij het hof
verklaard) heeft [de verzekeringnemer] de auto bij Achmea verzekerd. Het gaat om een WA-casco-
verzekering.
Op 2 september 2019 is het kenteken van de auto op naam van de broer van [de verzekeringnemer] ,
[de broer] (hierna: zijn broer), gezet.
[de verzekeringnemer] heeft niet aan Achmea doorgegeven dat het kenteken van de auto op naam
van zijn broer is gezet.
[de verzekeringnemer] heeft de auto niet als laatste gebruikt. Zijn neef heeft de auto naar de
garagebox van [naam1] in [plaats1] gebracht en daar geparkeerd.
Op 1 januari 2020 is de auto volledig uitgebrand terwijl deze geparkeerd stond in die
garagebox. Er was brand uitgebroken in het bedrijfspand ernaast en deze brand is
vervolgens doorgeslagen naar het pand van [naam1] .
Het kenteken van de auto stond ten tijde van de brand op naam van de broer van
[de verzekeringnemer] .
[de verzekeringnemer] heeft de schade bij Achmea gemeld en een beroep gedaan op de casco-
dekking van de verzekeringsovereenkomst.
Op 3 maart 2020 heeft de heer [naam2] van Achmea Expertise &
Risicodeskundigheid een interview gehouden met [de verzekeringnemer] . Van het interview is een
(niet getekend) verslag gemaakt. Op 22 april 2020 heeft een tweede interview
plaatsgevonden met [de verzekeringnemer] . Daarvan is een verslag gemaakt dat [de verzekeringnemer] heeft
ondertekend.
[de verzekeringnemer] heeft de twee sleutels van de auto aan Achmea gegeven.
[de verzekeringnemer] heeft de verzekeringspremie ook na de brand steeds betaald.
De dagwaarde van de auto per 1 januari 2020 (de dag van de brand) is vastgesteld op
€ 260.000,-.
Achmea heeft uitkering onder de polis geweigerd.
Is [de verzekeringnemer] eigenaar van de auto?
3.3
[de verzekeringnemer] stelt dat hij als eigenaar (in privé) van de auto recht heeft op schadevergoeding door Achmea. Achmea betwist gemotiveerd dat [de verzekeringnemer] eigenaar is van de auto. Volgens Achmea is er veel onduidelijk over de aanschaf van de auto en lijkt het er meer op dat zijn broer ten tijde van de brand eigenaar van de auto was. Volgens Achmea heeft [de verzekeringnemer] niet aannemelijk gemaakt dat hij (als eigenaar) vermogensschade heeft geleden. Hij heeft volgens haar daarom niet aannemelijk gemaakt dat hij een door de verzekeringsovereenkomst gedekt (financieel) belang heeft.
3.4
Bij de beoordeling van de vraag of [de verzekeringnemer] een door de verzekeringsovereenkomst gedekt (financieel) belang heeft, moet het hof rekening houden met de volgende regels.
Een schadeverzekering, zoals de verzekering die [de verzekeringnemer] met Achmea heeft afgesloten, dekt alleen de belangen van de verzekeringnemer, tenzij anders is overeengekomen (op grond van artikel 7:946 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)). Dat tussen [de verzekeringnemer] en Achmea anders is overeengekomen, is niet gesteld of gebleken. [de verzekeringnemer] heeft alleen een verzekerd belang als hij een financieel nadeel lijdt doordat de auto volledig is uitgebrand. [de verzekeringnemer] zal daarvoor aannemelijk moeten maken dat hij (zoals hij stelt) eigenaar was van de auto tijdens de brand (artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
3.5
Als onderbouwing van zijn stelling dat hij toen eigenaar was van de auto (en bezitter, houder en hoofdbestuurder), stelt [de verzekeringnemer] het volgende. Hij heeft de auto gekocht bij [naam3] in [plaats2] (hierna: [naam3] ) voor € 225.000,-, wat aan hem is gefactureerd. Hij heeft de auto betaald en bij [naam3] opgehaald. Volgens [de verzekeringnemer] heeft hij de koopprijs van de auto (€ 225.000,-) betaald met een geldlening van zijn broer (van € 150.000,-) en met de verrekening van de verkoopwaarde (€ 75.000,-) van een auto die [de verzekeringnemer] aan [naam3] in consignatie had gegeven (een andere Mercedes). De € 150.000,- heeft [de verzekeringnemer] in delen contant aan [naam3] betaald, aldus [de verzekeringnemer] . Volgens [de verzekeringnemer] is het kenteken van de auto bij aflevering aanvankelijk op zijn naam gezet, omdat zijn broer niet in Nederland was (deze werkte als [beroep] in het buitenland) en is het kenteken bij wijze van zekerheid voor de verstrekte financiering vervolgens op naam van zijn broer gezet. Zodra de door zijn broer verstrekte financiering door [de verzekeringnemer] zou zijn afbetaald, zou het kenteken weer op naam van [de verzekeringnemer] worden gezet, aldus [de verzekeringnemer] . Zonder medewerking van zijn broer kon [de verzekeringnemer] dan niet zomaar de auto verkopen. Dit is volgens [de verzekeringnemer] een vorm van ‘zekerheid’ die niet onbekend is bij gefinancierde auto's: ook leasemaatschappijen doen dit soms zo om te voorkomen dat de gebruiker de mogelijkheid heeft om de auto al vóór de volledige afbetaling ervan over te dragen aan een koper en daarbij de kentekenregistratie over te schrijven op naam van die koper.
3.6
Achmea heeft een en ander betwist, omdat volgens haar nergens uit blijkt:
- dat de auto door [naam3] is ingevoerd in Nederland en tot haar handelsvoorraad heeft
behoord, dat [naam3] de auto in eigendom heeft gehad en de eigendom van de auto aan
[de verzekeringnemer] heeft overgedragen;
- dat [de verzekeringnemer] de koopprijs voor de auto heeft betaald;
- dat [de verzekeringnemer] de auto privé in gebruik heeft gehad en hoofdbestuurder was; en
- dat [de verzekeringnemer] onderhoud en wegenbelasting voor de auto heeft betaald.
Daarbij wijst Achmea erop dat er geen kwitanties of bewijzen zijn van de contante betaling in delen en geen bewijzen van de verrekening van de verkoopwaarde van de auto die [naam3] voor [de verzekeringnemer] in consignatie had en zou verkopen. Volgens Achmea is de factuur van [naam3] voor de auto vals, omdat deze niet vermeldt 1) dat de auto in delen contant is betaald en dat er een auto is ingeruild en 2) wat de btw-gegevens en KvK-gegevens van [naam3] zijn, terwijl vermelding van deze informatie op facturen verplicht is. Ook wijst Achmea erop dat [de verzekeringnemer] in [vestigingsplaats] een autobedrijf heeft met een ruimte waar auto’s binnen kunnen staan, zodat niet aannemelijk is dat [de verzekeringnemer] de auto regelmatig in [plaats1] in een garagebox zou zetten als hij daadwerkelijk de eigenaar, bezitter en regelmatig bestuurder van de auto zou zijn. De overgelegde stukken over de wegenbelasting kunnen volgens Achmea ook betrekking hebben op een andere auto en het overgelegde appgesprek van [de verzekeringnemer] en zijn broer over de betaling van de wegenbelasting voor de auto is volgens Achmea vals.
3.7
Achmea heeft daarnaast aangevoerd dat niet geloofwaardig is dat [de verzekeringnemer] de auto bij [naam3] heeft aangeschaft voor een bedrag van € 225.000,-, terwijl dat bedrag € 35.000,- lager ligt dan de dagwaarde van € 260.000,-. Achmea vindt daarnaast niet geloofwaardig dat [de verzekeringnemer] een schriftelijke geldleningsovereenkomst met zijn broer heeft afgesloten met het oog op de aanschaf van de auto; volgens het verslag van het interview van 22 april 2020 heeft [de verzekeringnemer] namelijk verklaard dat er geen schriftelijke vastlegging is gedaan van de financiering van
€ 150.000,- door zijn broer, terwijl [de verzekeringnemer] later (via zijn advocaat op 9 december 2020) een schriftelijke overeenkomst van geldlening van 5 mei 2019 tussen hem en zijn broer heeft overgelegd, waarop ook het chassisnummer van de auto is vermeld.
3.8
Gelet op de gemotiveerde betwisting door Achmea van [de verzekeringnemer] stelling dat hij tijdens de brand eigenaar was van de auto en gelet op het bewijsaanbod van [de verzekeringnemer] , zal het hof [de verzekeringnemer] toelaten tot het leveren van bewijs van die stelling. Met de stukken die [de verzekeringnemer] heeft overgelegd (waaronder de schriftelijke, niet ondertekende verklaringen van [naam4] en [naam5] dat [de verzekeringnemer] eigenaar en bezitter respectievelijk vaste bestuurder was, en de whatsapp-berichten tussen [de verzekeringnemer] en zijn broer over de motorrijtuigenbelasting, de verzekering, de eigendom en zekerheid op de auto) heeft [de verzekeringnemer] nog onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij eigenaar was van de auto. Dit bewijs zou [de verzekeringnemer] op grond van de regels over eigendom, bezit en houderschap (in de artikelen 3:107 BW en verder) niet hoeven te leveren als vaststond dat hij houder of bezitter was, maar ook dit staat allemaal niet vast.
Is [de verzekeringnemer] verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst niet nagekomen?
3.9
Volgens Achmea heeft [de verzekeringnemer] ook geen recht op schadevergoeding, omdat hij zijn verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen doordat hij een belangrijke wijziging, namelijk het overschrijven van het kenteken op naam van zijn broer, niet bij Achmea heeft gemeld. Dat verweer van Achmea is niet gegrond. Artikel 5 van de algemene voorwaarden van de verzekeringsovereenkomst in geval van brand (storm en natuur) verplicht de verzekeringnemer een aantal veranderingen binnen veertien dagen aan Achmea te melden, waaronder dat de auto een ander kenteken krijgt. Maar bij die meldingsverplichtingen onder dat artikel verlangt Achmea niet dat de verzekeringnemer (hier: [de verzekeringnemer] ) een wijziging van de tenaamstelling van het kenteken meldt bij Achmea. Het beroep van Achmea op de vervalbepaling van artikel 7:941 lid 4 BW gaat dan ook niet op.
Heeft [de verzekeringnemer] Achmea met opzet misleid?
3.1
Achmea heeft nog het verweer gevoerd dat [de verzekeringnemer] geen recht heeft op schadevergoeding, omdat hij 1) onjuiste informatie heeft gegeven aan Achmea met het opzet Achmea te misleiden (zoals is bedoeld in artikel 7:941 lid 5 BW) en 2) valse bewijzen heeft overgelegd (de factuur, de geldleningsovereenkomst en het appgesprek tussen de broers over onder meer de wegenbelasting) en daarmee in strijd met zijn waarheidsplicht heeft gehandeld (zoals bedoeld in artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Die beide verweren hoeven niet meer te worden beoordeeld. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft Achmea namelijk verklaard dat, mocht komen vast te staan dat [de verzekeringnemer] bezitter, houder en eigenaar is van de auto, Achmea de schade aan [de verzekeringnemer] zal vergoeden en dat het enige dat hier speelt, is dat het kenteken tussendoor op naam van zijn broer is gezet. Het hof begrijpt daaruit dat Achmea deze beide verweren heeft ingetrokken.
3.11
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

4.1
Het hof laat [de verzekeringnemer] toe te bewijzen dat hij tijdens de brand eigenaar was van de Mercedes-Benz S-Klasse met kenteken [kenteken] .
4.2
Als er getuigen moeten worden verhoord, zal raadsheer-commissaris
mr. M.P.M. Hennekens de getuigen verhoren in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 in Arnhem. Partijen moeten daar zelf bij aanwezig zijn.
4.3
[de verzekeringnemer] moet op dinsdag 20 februari 2024 (dat is een zogenoemde roldatum) aan het hof laten weten hoeveel getuigen hij wil laten verhoren, met opgave van de verhinderdagen van die getuigen, van partijen en van hun advocaten. Daarna stelt het hof de dag en het tijdstip van het verhoor vast. Dat gebeurt ook als de opgave onvolledig is.
4.4
[de verzekeringnemer] moet de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het getuigenverhoor aan Achmea en het hof opgeven.
4.5
Een partij die tijdens het getuigenverhoor nieuwe stukken wil indienen, moet het hof en de wederpartij daarvan uiterlijk twee weken voor de dag van het getuigenverhoor een kopie sturen.
4.6
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P.M. Hennekens, P.J. van der Korst en A.W. Steeg, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2024.