ECLI:NL:GHARL:2024:5461
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Tussenuitspraak
- Rechtspraak.nl
Tussenarrest inzake incidentele vorderingen tot zekerheidsstelling en openlegging van financiële administratie in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 augustus 2024 een tussenarrest gewezen in het kader van een hoger beroep. De zaak betreft incidentele vorderingen van de geïntimeerden, die op 13 augustus 2024 een akte incidentele vordering hebben ingediend. De vorderingen zijn gebaseerd op de artikelen 224 en 162 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De appellanten hebben een voorwaardelijke incidentele vordering ingesteld, die door het hof is afgewezen. Het hof heeft de incidentele vordering van de geïntimeerden op grond van artikel 224 Rv deels toegewezen, waarbij het hof heeft geoordeeld dat de appellant zekerheid moet stellen voor de proceskosten, omdat zij niet in Nederland woont. De appellant heeft betoogd dat zij over activa in Nederland beschikt en dat de andere appellanten, die in Nederland zijn gevestigd, ook verhaal kunnen bieden. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellant onvoldoende specifieke informatie heeft verstrekt om aan te tonen dat verhaal in Nederland mogelijk is. Het hof heeft de zekerheidstelling vastgesteld op € 14.533,- en een termijn van vier weken gegeven voor het stellen van deze zekerheid. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. Het hof heeft verder bepaald dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt.