ECLI:NL:GHARL:2024:5445

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
200.323.200
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en de toepassing van artikel 6:230m BW in een geschil over meer- en minderwerk

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een geschil tussen een consument en de aannemer, Biomontage B.V., over de uitvoering van werkzaamheden aan een nieuwbouwwoning. De consument heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin hij als gedaagde optrad. De kern van het geschil betreft de vraag of er een vaste maximale aanneemsom is overeengekomen en of de aannemer heeft voldaan aan de precontractuele informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 6:230m BW. Het hof heeft vastgesteld dat partijen een maximale aanneemsom van € 90.783,33 inclusief btw zijn overeengekomen. De consument heeft gesteld dat er sprake is van minderwerk ter waarde van € 23.016,46, wat door het hof is erkend. Biomontage heeft daarentegen extra werkzaamheden geclaimd, maar het hof oordeelt dat zij niet heeft voldaan aan haar informatieplicht, waardoor de consument niet op geïnformeerde wijze kon beslissen over het meerwerk. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van Biomontage af, waarbij het de aannemer verplicht tot terugbetaling van eerder ontvangen bedragen. De proceskosten worden ook ten laste van Biomontage gelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof: 200.323.200
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 404714
arrest van 27 augustus 2024
in de zaak van
[de consument]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: [de consument]
advocaat: mr. M.W. Verhoeven
tegen
Biomontage B.V.
die is gevestigd in Heerde
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres
hierna: Biomontage
advocaat: mr. D.F. Linnartz

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

Bij tussenarrest van 12 maart 2024 heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de vraag i) of en, zo ja, op welke wijze Biomontage aan de op haar rustende precontractuele essentiële informatieplichten van artikel 6:230m lid 1 BW heeft voldaan, en ii) welke privaatrechtelijke consequenties verbonden moeten worden aan de eventuele vaststelling dat zij daar in dit geval niet aan heeft voldaan. Biomontage heeft hierop een akte genomen en [de consument] vervolgens een antwoordakte.

2.De verdere beoordeling

Ambtshalve toepassing artikel 6:230m BW: geen strijd met de goede procesorde
2.1.
In het tussenarrest heeft het hof gemotiveerd beslist dat artikel 6:230m BW in deze zaak van toepassing is en erop gewezen dat uit rechtspraak van de Hoge Raad [1] volgt dat de rechter ambtshalve moet onderzoeken of een handelaar jegens de consument heeft voldaan aan de in lid 1 van die bepaling opgesomde precontractuele essentiële informatieplichten. Die verplichting geldt ook voor het hof als rechter in hoger beroep, zelfs wanneer het daarbij buiten het door de grieven ontsloten gebied moet treden. Op grond van het Nederlandse appelprocesrecht moet het hof namelijk recht van openbare orde (in dit geval: een nationale regel met een Europese oorsprong die gelijkwaardig is aan recht van openbare orde) ook toepassen buiten het door de grieven ontsloten gebied, met dien verstande dat het de grenzen van de rechtsstrijd van partijen dient te respecteren (wat betekent dat de rechter niet tot dit onderzoek gehouden is als tegen de toe- of afwijzing van de betreffende vordering in hoger beroep niet is opgekomen). [2] In lijn met het voorgaande heeft het hof de kwestie van de precontractuele essentiële informatieplichten tijdens de zitting ambtshalve aan de orde gesteld en partijen als gezegd de gelegenheid geboden om zich hierover bij akte (alsnog) uit te laten. Het hof volgt Biomontage daarom niet in haar standpunt dat ambtshalve toepassing van artikel 6:230m BW in de gegeven omstandigheden in strijd zou zijn met de goede procesorde.
Partijen zijn een vaste maximale aanneemsom overeengekomen
2.2.
De belangrijkste kwestie die partijen verdeeld houdt is of en, zo ja, welke afspraak [de consument] destijds aan zijn keukentafel met [de medewerker Biomontage] (namens Biomontage) heeft gemaakt over de prijs van het installatiewerk aan zijn nieuwbouwwoning. Volgens [de consument] zou hij met [de medewerker Biomontage] hebben afgesproken dat de werkzaamheden zouden worden uitgevoerd overeenkomstig de offerte van Koller voor maximaal de daarin genoemde totaalprijs van € 90.783,33 inclusief btw. Hoewel Biomontage tot en met de zitting in hoger beroep heeft bestreden dat destijds een vaste maximale aanneemsom is overeengekomen en dat ook in haar akte na tussenarrest nog lijkt te bestrijden, heeft zij bij diezelfde akte een verklaring van [de medewerker Biomontage] overgelegd waarin hij onder meer schrijft dat voor hem “
de insteek [was] dat de offerte [van Koller; toevoeging hof] als een leidraad gehanteerd moest worden en de totale kosten onder controle te houden met de boodschap niet over dit bedrag heen te gaan!”. Ook voor [de medewerker Biomontage] – de enige die namens Biomontage aanwezig was bij het keukentafelgesprek – was het dus naar eigen zeggen duidelijk dat er een maximumprijs gold. Hoewel hij verderop verklaart dat het werk op regiebasis is
bijgehouden, volgt daaruit nog niet dat dit ook met [de consument] is
afgesproken. Feit is verder dat tot en met het moment dat [de consument] weigerde een (zesde) factuur te betalen, Biomontage hem facturen stuurde waarmee steeds ronde bedragen (van € 6.000, € 7.000, € 17.000, € 5.000, € 15.000 en € 10.000 exclusief btw) in rekening werden gebracht voor niet nader gespecificeerde arbeidsuren en materialen. Feit is ook dat Biomontage alle door haar gestelde extra werkzaamheden ten opzichte van de Koller-offerte (opgesomd in productie 6 bij dagvaarding) heeft opgenomen in één (wél gespecificeerde) factuur van 2 juni 2023. Een afdoende verklaring hiervoor ontbreekt. Gelet op dit alles heeft Biomontage de door [de consument] gestelde afspraak onvoldoende betwist, zodat het hof als vaststaand zal aannemen dat partijen een vaste maximale aanneemsom van € 90.783,33 inclusief btw zijn overeengekomen voor de in de Koller-offerte opgesomde werkzaamheden.
2.3.
In het verlengde van het bovenstaande komt het hof tot het oordeel dat géén sprake is van een schending van de precontractuele essentiële informatieplicht van artikel 6:230m lid 1 sub e BW; de expliciete afspraak over de vaste maximumprijs impliceert namelijk dat hierover vóór de totstandkoming van de mondelinge overeenkomst informatie is uitgewisseld. [de consument] heeft in zijn akte nog twee andere schendingen benoemd: tijdens het keukentafelgesprek zou door [de medewerker Biomontage] geen informatie zijn verstrekt over de voornaamste kenmerken van de zaken of diensten (artikel 6:230m lid 1 sub a BW) en ook niet over de identiteit en adresgegevens van Biomontage (artikel 6:230m lid 1 sub b en c BW). Het verwijt dat geen informatie zou zijn verstrekt over de belangrijkste kenmerken van de zaak/dienst laat zich zonder toelichting – die ontbreekt – moeilijk rijmen met [de consument] eigen stelling dat hij met [de medewerker Biomontage] heeft afgesproken dat de in de offerte van Koller opgesomde werkzaamheden zouden worden verricht. Het verwijt dat [de medewerker Biomontage] tijdens het keukentafelgesprek niet heeft aangegeven dat hij optrad namens Biomontage is wellicht terecht, maar vormt een onvoldoende rechtvaardiging voor een civielrechtelijke sanctie in de vorm van een partiële vernietiging van de overeenkomst. Het hof neemt hierbij in ogenschouw dat [de consument] na het sluiten van de overeenkomst facturen heeft ontvangen van Biomontage en die heeft voldaan. Aangenomen moet worden dat [de consument] in ieder geval toen bekend is geworden met de identiteit en gegevens van zijn contractspartij en dat dat voor [de consument] op dat moment geen aanleiding gaf de overeenkomst ter discussie te stellen. Hiermee strookt ook dat [de consument] de vraag wie zijn contractuele wederpartij is ( [de medewerker Biomontage] of Biomontage) niet aan de orde heeft gesteld in zijn grieven tegen het vonnis van de rechtbank, en tijdens de zitting in hoger beroep heeft aangegeven dat het hof ervan mag uitgaan dat Biomontage de contractspartij is.
Minder- en meerwerk
2.4.
Nu het hof ervan uitgaat dat partijen een vaste maximale aanneemsom zijn overeengekomen voor de werkzaamheden genoemd in de Koller-offerte, moet de discussie tussen partijen over de niet uitgevoerde ‘offertewerkzaamheden’ en de wel uitgevoerde extra/andere werkzaamheden geplaatst worden in de context van minderwerk respectievelijk meerwerk.
Minderwerk
2.5.
[de consument] heeft gemotiveerd gesteld dat Biomontage een deel van de in de offerte van Koller opgesomde werkzaamheden niet heeft uitgevoerd of niet heeft hoeven uitvoeren, en dat met dit minderwerk een bedrag van € 19.021,87 exclusief btw (wat neerkomt op € 23.016,46 inclusief btw) gemoeid is. Biomontage heeft het minderwerk en de omvang daarvan onvoldoende gemotiveerd bestreden. Weliswaar noemt zij in haar dagvaarding een ander totaalbedrag (€ 15.090,43), maar zonder inzichtelijk te maken hoe zij tot dit bedrag is gekomen. Bovendien heeft Biomontage niet uitgelegd dat en waarom het door [de consument] in zijn conclusie van antwoord genoemde bedrag onjuist zou zijn, ook niet in antwoord op vragen van het hof hierover tijdens de zitting. Het hof zal daarom aan het door [de consument] gestelde minderwerk een waarde toekennen van € 23.016,46 inclusief btw.
Meerwerk
2.6.
Biomontage stelt dat zij ten opzichte van de offerte van Koller extra werkzaamheden heeft uitgevoerd. Ter onderbouwing verwijst Biomontage met name naar een door haar opgesteld overzicht (productie 6 bij dagvaarding) waarin die extra werkzaamheden zijn berekend op € 27.680,58 inclusief btw. [de consument] heeft in deze procedure van meet af aan bestreden dat hij opdracht voor deze extra werkzaamheden heeft gegeven. Volgens hem heeft [de medewerker Biomontage] vrijwel steeds naar eigen inzicht gewerkt en was er nooit overleg. Over het uitvoeren van meerwerk is dan ook niet met hem gesproken, terwijl het enkele feit dat hij op de bouw soms aanwijzingen heeft gegeven aan bepaalde werklieden (die niet of niet goed op de hoogte zouden zijn geweest van de uit te voeren werkzaamheden) naar zijn mening nog niet betekent dat hij opdracht voor meerwerk heeft gegeven.
2.7.
Gelet op het voorgaande zou bewijslevering door Biomontage noodzakelijk zijn om uitsluitsel te krijgen over de vraag of sprake is van extra werk (meerwerk) dat [de consument] aan haar heeft opgedragen. Maar zelfs wanneer Biomontage zou worden toegelaten tot bewijslevering en daar vervolgens in zou slagen, dan nog dient de hoofdvordering van Biomontage te worden afgewezen omdat niet is komen vast te staan dat zij ten aanzien van het (verondersteld) opgedragen meerwerk niet heeft voldaan aan de op haar rustende essentiële informatieplicht van artikel 6:230 lid 1 sub e BW. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
2.8.
Uit artikel 7:755 BW volgt dat wanneer sprake is van een door de opdrachtgever gewenste toevoeging of verandering in het overeengekomen werk, de aannemer een verhoging van de prijs kan vorderen als hij de opdrachtgever tijdig op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging heeft gewezen. Deze waarschuwingsplicht geldt echter niet wanneer de opdrachtgever de noodzaak van een uit het meerwerk voortvloeiende prijsverhoging uit zichzelf had moeten begrijpen. Daarbij is niet van belang of de opdrachtgever ook inzicht had in de omvang van de prijsverhoging dan wel de concreet te verwachten meerkosten: moet de opdrachtgever de noodzaak van een prijsverhoging uit zichzelf begrijpen, dan ligt het op zijn weg bij de aannemer te informeren naar de omvang van de noodzakelijke prijsverhoging en vervolgens te beslissen of hij de betreffende toevoegingen/veranderingen voor die meerprijs aan de aannemer wil opdragen.
2.9.
Veronderstellenderwijs uitgaande van de stelling van Biomontage dat [de consument] haar tijdens één of meer nadere keukentafelgesprekken of op de bouwplaats opdracht heeft gegeven voor extra werk, geldt ook ten aanzien van uitbreiding/wijziging van de oorspronkelijke opdracht artikel 6:230m BW. Op grond van lid 1 sub e van die bepaling geldt dan de speciale (en ten opzichte van de algemene regel van artikel 7:755 BW: strengere) eis dat de Biomontage vóór het wijzigen/uitbreiden van de oorspronkelijke opdracht aan [de consument] op papier leesbare, duidelijke en begrijpelijk informatie moet verstrekken over (onder andere) de totale prijs van het meerwerk of – indien die prijs redelijkerwijs niet vooraf kan worden berekend – de manier waarop die prijs moet worden berekend. Met deze eis wordt bereikt dat een consument als [de consument] op goed geïnformeerde wijze kan beslissen of hij het meerwerk (ondanks de hogere prijs die het tot gevolg heeft) aan een handelaar als Biomontage wil opdragen.
2.10.
Biomontage heeft in haar akte van 9 april 2024 in algemene zin gesteld dat zij “
[de consument] op een heldere manier [heeft] geïnformeerd over de prijzen van het werk én over de wijze waarop die prijs berekend zou worden.” Hoe, wanneer en op welke wijze Biomontage dat dan heeft gedaan wordt – een enkele uitzondering daargelaten – niet geconcretiseerd en [de consument] betwist dit ook. Voor zover die concretisering ontbreekt geldt dat Biomontage hoe dan ook niet heeft voldaan aan haar stelplicht en dat dus als vaststaand moet worden aangenomen dat zij niet heeft voldaan aan de verplichting van artikel 6:230m lid 1 sub e BW.
2.11.
Slechts met betrekking tot een drietal meerwerkposten heeft Biomontage onder verwijzing naar de verklaring van [de medewerker Biomontage] wél enige concretisering geboden. Met betrekking tot het aansluiten van een met spoed geplaatste nood(woon)unit heeft [de medewerker Biomontage] verklaard dat “
niet op voorhand een prijs met hem [is] afgesproken aangezien Dhr. [de consument] de tarieven van ons kent aangezien we vaker voor hem aan het werk zijn geweest (…)”. [de consument] heeft in eerste aanleg echter al betoogd dat hij wel eerder zaken had gedaan met (de eenmanszaak van) [de medewerker Biomontage] , maar nog nooit met Biomontage (waarvan hij het bestaan naar eigen zeggen pas ontdekte na ontvangst van de eerste factuur). Het had daarom op de weg van Biomontage gelegen te onderbouwen wanneer zij dan eerder voor [de consument] heeft gewerkt. Dat heeft Biomontage echter niet gedaan. Uit de verklaring van [de medewerker Biomontage] volgt overigens ook niet dat hij [de consument] heeft geïnformeerd dat eenzelfde tarief als eerder zou worden gehanteerd, nog daargelaten dat met alleen informatie over het te hanteren tarief nog niet zonder meer voldoende informatie over de totale prijs is verstrekt. [de medewerker Biomontage] heeft verder verklaard dat [de consument] hem heeft gemeld dat het platte dak van de erker groter zou worden. Dat mag dan misschien wel zo zijn, maar waar het om gaat is of [de medewerker Biomontage] vervolgens heeft aangegeven wat het hiermee gemoeide meerwerk zou gaan kosten. Hierover schrijft [de medewerker Biomontage] niets in zijn verklaring. Ten slotte heeft [de medewerker Biomontage] verklaard dat [de consument] hem ook heeft gevraagd de kilgoten in te plakken in het pannendak. [de medewerker Biomontage] zou hierop hebben geadviseerd met welke materialen dit het beste kon gebeuren, een indicatiebedrag voor het materiaal en een tijdsinschatting hebben gegeven. Nog daargelaten dat gesteld noch gebleken is dat [de medewerker Biomontage] de betreffende prijsinformatie schriftelijk heeft verstrekt, is de beweerdelijk verstrekte informatie ook onvolledig omdat [de medewerker Biomontage] kennelijk geen uurtarief heeft genoemd (en, als gezegd, onvoldoende is onderbouwd dat [de consument] met de tarieven van Biomontage bekend was). De slotsom luidt daarom dat Biomontage ook in relatie tot dit drietal meerwerkposten onvoldoende heeft gesteld om aan te kunnen nemen dat zij aan de op haar rustende essentiële informatieplicht van artikel 6:230m lid 1 sub e BW heeft voldaan. Aan bewijslevering op dit punt wordt dan ook niet toegekomen.
2.12.
De schending door Biomontage van artikel 6:230m lid 1 sub e BW acht het hof ernstig, omdat zij tot gevolg heeft gehad dat [de consument] niet op geïnformeerde wijze heeft kunnen beslissen of hij het (veronderstelde) meerwerk – ondanks de hogere prijs waartoe het zou leiden – aan Biomontage wilde opdragen. Voor zover al sprake is van door [de consument] opgedragen meerwerk, vormt naar het oordeel van het hof een vernietiging van dat deel van de overeenkomst een doeltreffende, afschrikwekkende en evenredige sanctie. Deze partiële vernietiging heeft tot gevolg dat [de consument] voor het (veronderstelde) meerwerk niet hoeft te betalen.
De vorderingen van Biomontage worden (alsnog) afgewezen
2.13.
Uit het voorgaande volgt dat partijen oorspronkelijk een vaste maximale aanneemsom van € 90.783,33 inclusief btw zijn overeengekomen, dat sprake is van minderwerk ter hoogte van € 23.016,46 inclusief btw en dat [de consument] voor het (veronderstelde) meerwerk niets aan Biomontage verschuldigd is. Het bedrag dat Biomontage maximaal aan [de consument] in rekening kon brengen bedraagt dus € 90.783,33 - € 23.016,46 = € 67.766,87 inclusief btw. Niet ter discussie staat dat [de consument] de eerste vijf facturen van Biomontage ter hoogte van in totaal € 60.500 inclusief btw (€ 50.000 exclusief btw) heeft voldaan en dat hij – na het onbetaald laten van de zesde factuur – ook nog een factuur van 29 december 2020 ter hoogte van € 12.100 inclusief btw (€ 10.000 exclusief btw) heeft voldaan. Per saldo heeft [de consument] dus al meer betaald dan het genoemde maximumbedrag van € 67.766,87 inclusief btw. Dit betekent dat de vordering van Biomontage tot betaling van € 27.680,58 zal worden afgewezen. Voor een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is dan evenmin plaats.
De conclusie
2.14.
Het principaal hoger beroep slaagt, terwijl het incidenteel hoger beroep faalt. Omdat Biomontage in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten zowel in (principaal en incidenteel) hoger beroep als bij de rechtbank veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [3]
2.15.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad), met uitzondering van de veroordeling in 3.6. omdat [de consument] ten aanzien daarvan geen uitvoerbaarheid bij voorraad heeft gevorderd.

3.De beslissing

Het hof:
3.1.
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen van 30 november 2022 en doet opnieuw recht:
3.2.
wijst de vorderingen van Biomontage (alsnog) af;
3.3.
veroordeelt Biomontage tot terugbetaling aan [de consument] van alles wat hij op grond van het vonnis van 30 november 2022 aan Biomontage heeft betaald;
3.4.
veroordeelt Biomontage tot betaling van de volgende proceskosten van [de consument] tot aan de uitspraak van de rechtbank:
€ 1.301 aan griffierecht
€ 1.442 aan salaris van de advocaat van [de consument] (2 procespunten x € 721)
3.5.
veroordeelt Biomontage tot betaling van de proceskosten van [de consument] in principaal hoger beroep tot aan de uitspraak begroot op:
€ 783 aan griffierecht
€ 125,86 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan Biomontage
€ 3.927,50 aan salaris van de advocaat van [de consument] (2,5 procespunten x appeltarief III)
3.6.
veroordeelt Biomontage tot betaling van de proceskosten van [de consument] in incidenteel hoger beroep tot aan de uitspraak begroot op:
€ 1.963,75 aan salaris van de advocaat van [de consument] (0,5 x 2,5 procespunten x appeltarief III)
3.7.
bepaalt dat al deze proceskosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag.
3.8.
verklaart de veroordelingen onder 3.3. tot en met 3.5. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.W.E. van Leuken, M. Wallart en M.E.A. Möhring, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2024.

Voetnoten

1.HR 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677.
2.Vgl. HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:691.
3.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.