ECLI:NL:GHARL:2024:5439

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
200.312.626
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de kosten van meerwerk in aanneming van werk tussen opdrachtgever en installatiebedrijf

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een geschil over de kosten van meerwerk in het kader van een aannemingsovereenkomst. De opdrachtgever, een B.V. gevestigd in Enschede, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin het installatiebedrijf Velo-Van der Bij B.V. ook gevestigd in Enschede, als eiseres in conventie en verweerster in reconventie optrad. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de opdrachtgever de kosten van het meerwerk onvoldoende had betwist. Het hof heeft in een tussenarrest van 9 januari 2024 Velo gevraagd om verduidelijkingen over het meerwerk en de bijbehorende kosten. Velo heeft hierop gereageerd, maar de opdrachtgever heeft zijn standpunt gehandhaafd dat het meerwerkoverzicht niet correct is. Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de opdrachtgever niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake was van niet-verrekend minderwerk. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd en de opdrachtgever veroordeeld tot betaling van de proceskosten van Velo. De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke onderbouwing van kosten in aannemingsovereenkomsten en de verantwoordelijkheden van beide partijen in het proces.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.312.626
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, C/08/250090
arrest van 27 augustus 2024
in de zaak van
[appellante] B.V.
die is gevestigd in Enschede,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie
hierna: [de opdrachtgever]
advocaat: mr. G.J. Hollema
tegen
INSTALLATIEBEDRIJF VELO-VAN DER BIJ B.V.,
die is gevestigd in Enschede,
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie, verweerster in reconventie
hierna: Velo
advocaat: mr. V. Sol

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Het hof heeft in rechtsoverweging 3.7 van zijn tussenarrest van 9 januari 2024 Velo gevraagd een aantal punten op te helderen over het gestelde meerwerk en haar vordering nader toe te lichten. Het ging om de volgende vragen:
a. waaraan ontleent Velo de begrote aantallen in haar overzicht van 15 mei 2019? De aantallen komen niet steeds overeen met de aantallen in de als productie 5 bij dagvaarding overgelegde begroting. In het overzicht van 15 januari 2021 van [de adviseur] is dat wel het geval, is die aansluiting er wel.
b. welk minderwerk heeft Velo in verrekening gebracht en tot welke bedragen? In de e-mailberichten afkomstig van [de calculator] is sprake van minderwerk dat is verantwoord in een apart hoofdstuk of minderwerkoverzicht. Dat overzicht is niet in het geding gebracht en de minderwerkfacturen evenmin. Velo wordt verzocht dit alsnog te doen.
c. wat is de inhoudelijke reactie van Velo op de telling van [de adviseur] ? Kan zij aan de hand van de revisietekeningen of anderszins aantonen dat deze telling onjuist is en dat haar eigen overzichten kloppen? Partijen wordt in overweging geven om alsnog gezamenlijk, eventueel met een derde en aan de hand van de revisietekeningen (om zo eventuele latere wijzigingen te elimineren), te tellen welke voorzieningen daadwerkelijk zijn aangebracht en hoe deze zich verhouden tot het overeengekomen werk. Daarmee zou de benoeming van een deskundige kunnen worden voorkomen.
1.2.
Velo heeft aan de uitnodiging gevolg gegeven in haar akte van 5 maart 2024, waarop [de opdrachtgever] heeft gereageerd bij antwoordakte. Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen. De griffier heeft partijen bij brief van * bericht dat mrs. Meijer (in verband met detachering) en Van Loo (in verband met pensionering) zijn vervangen door mrs. Hillen en Kemperink.

2.De verdere beoordeling van de zaak

De toelichting door Velo
2.1.
Wat de aansluiting van het overzicht van meerwerk voor de elektra van 15 mei 2019 (productie 10, bijlage 6 bij de inleidende dagvaarding) bij de open begroting van 14 mei 2018 (productie 5 bij de inleidende dagvaarding) betreft (a) heeft Velo opgemerkt dat die aansluiting alleen niet klopt in de geel gekleurde kolom van de tabel “Verlichting begroot” in de rijen “entree” en “Feestzaal”. Daar heeft de calculator/werkvoorbereider [de calculator] zich vergist, omdat het beide keren ging om achtmaal verlichting. Dit heeft echter geen gevolgen voor de opstelling van het meerwerkoverzicht. In de kolom “Extra” van dit overzicht is vermeld hoeveel eenheden extra verlichting [de opdrachtgever] gerealiseerd wilde zien. De daarmee corresponderende bedragen zijn weergegeven in de kolom “Meerprijs totaal”. Velo stelt al het meerwerk dat in het overzicht van 15 mei 2019 voorkomt te hebben verricht, wat ook geldt voor de werkzaamheden in de open begroting, behoudens verrekend minderwerk. Verder heeft Velo toegelicht dat posten in het meerwerkoverzicht voor bijvoorbeeld verlichting inclusief materiaalkosten, rijkosten en arbeidsloon zijn, waar deze kosten in de open begroting apart zijn opgenomen. [de calculator] heeft deze posten en stukprijzen uitgebreid toegelicht aan [de adviseur] in zijn e-mail van 5 maart 2019.
2.2.
Wat het minderwerk betreft (b) heeft Velo toegelicht dat het gaat om de levering en installatie van airsocks (€ 8.360,-). Zij heeft de creditfactuur overgelegd. Zij hecht eraan te vermelden dat de rechtbank dit bedrag in mindering heeft gebracht op het toegewezen bedrag (rechtsoverwegingen 4.14-4.15 van het eindvonnis).
2.3.
Wat de telling van [de adviseur] in zijn overzicht van 15 januari 2021 betreft (c) heeft Velo allereerst opgemerkt dat deze in strijd is met zijn eenzijdige opname van september 2019 en zijn eerdere verklaringen. Aan het overzicht van 15 januari 2021 kan geen waarde worden toegekend, omdat [de adviseur] naar het partycentrum is gegaan en alleen heeft geteld wat hij direct kon zien. Omdat het om elektra- en installatiewerk gaat dat zoveel mogelijk wordt weggewerkt in vloeren, wanden en plafonds, zal [de adviseur] veel niet hebben opgemerkt. Dat betekent ook dat [de adviseur] ten onrechte “rij- en arbeidsuren” heeft weggestreept, en daarnaast kosten voor hulpmiddelen en de huur van de hoogwerker. Verder is [de adviseur] in zijn telling niet consequent, als hij bijvoorbeeld voor de verkeersruimte van de entree/garderobe slechts 9 meter kabel erkent, maar wel 30 meter pvc-buis. Dat zou betekenen dat er 21 meter loze pvc-buis zou zijn aangebracht. Verder heeft [de adviseur] ten onrechte maar eenmaal verlichting in de heren-w.c. opgenomen, terwijl Velo dat conform begroting en meerwerkopstelling tienmaal heeft aangebracht en [de adviseur] dat tot 15 januari 2021 nooit in twijfel heeft getrokken. Ook heeft [de adviseur] ten onrechte de kosten voor vervaardiging van extra tekenwerk geschrapt. Velo heeft de tekeningen in het geding gebracht.
De reactie van [de opdrachtgever]
2.4.
[de opdrachtgever] handhaaft zijn standpunt dat het meerwerkoverzicht van 15 mei 2019 niet juist is (a). Volgens [de opdrachtgever] is er nog ander minderwerk dan dat van de airsocks en dat minderwerk heeft Velo volgens hem niet verrekend (b). [de adviseur] is bouwkundig specialist en kan goed beoordelen welk installatiewerk is verricht, ook al is dat deels niet te zien. Als werkzaamheden niet zijn uitgevoerd, is het niet terecht daarvoor rijkosten en arbeidskosten in rekening te brengen, zodat [de adviseur] die posten terecht heeft geschrapt. [de adviseur] is uitgegaan van vijfmaal verlichting in de heren-w.c. en niet van eenmaal. De kosten van de tekeningen heeft Velo al in rekening gebracht bij factuur van 18 mei 2018.
De beslissing van het hof
2.5.
Velo heeft voldoende toegelicht dat de twee verschillen tussen de open begroting van 14 mei 2018 en de aansluiting daarop in het overzicht van meerwerk voor de elektra van 15 mei 2019 berusten op een vergissing die geen gevolgen heeft gehad voor de berekening van het meerwerk.
2.6.
[de opdrachtgever] heeft niet toegelicht dat er naast het minderwerk met betrekking tot de airsocks nog ander minderwerk was dat bovendien niet is verrekend. In de mailwisseling tussen Velo en [de adviseur] van 27 februari 2019 heeft Velo twee minderwerkposten besproken uit de open begroting die zij in die begroting zou verrekenen. Niet is gebleken dat dit niet is gebeurd.
2.7.
Velo heeft in haar e-mail van 27 november 2018 opgemerkt dat de extra gas- elektrawerkzaamheden zeer bewerkelijk zijn ten opzichte van hetgeen is aangeboden. Zij stelt voor het meerwerk voor de elektra op basis van nacalculatie uit te voeren. [de adviseur] heeft daarop bij e-mail van dezelfde dag gereageerd dat dit al was besproken en verzocht dat als er meer ingaat ten opzichte van de begroting dat te verwerken in een overzicht. Velo heeft bij e-mail van 11 februari 2019 aan [de adviseur] een overzicht gegeven van het meerwerk elektra, dat uitkomt op een totaal van € 34.166,15. Dit overzicht heeft zij steeds aangepast. Bij e-mail van 23 februari 2019 heeft [de adviseur] verzocht aan Velo om het overzicht in Excel aan hem te sturen, wat Velo vervolgens heeft gedaan. [de adviseur] heeft bij e-mail van 27 februari 2019 gereageerd op de op dat moment meest recente versie van het meerwerkoverzicht. Uit deze e-mail blijkt dat [de adviseur] bij een beperkt aantal posten wat vragen had die vervolgens door Velo werden beantwoord. [de adviseur] heeft in zijn eenzijdige oplevering van september 2019 een bedrag van € 27.830,- excl. btw aanvaard en een bedrag van € 10.000,- excl. btw geweigerd met de volgende toelichtingen:
“ca meerwerk aansluitpunten verlichting en schakeling incl. extra WCD’s en aansluitingen hand drogers incl. extera aansluitingen / groepen keuken incl verrekening minderwerk E”, respectievelijk
“ca voedingen ect. Extra werk van meerwerk.”
2.8.
[de opdrachtgever] heeft in nr. 3.8 van de conclusie van antwoord in conventie en van eis in (voorwaardelijke) reconventie opgemerkt dat partijen het eens zijn over het door Velo uit te voeren en ook daadwerkelijk uitgevoerde meerwerk betreffende de elektra, maar niet over de aan Velo toekomende betaling. Niettemin heeft [de adviseur] in zijn overzicht van 15 januari 2021 verdedigd dat Velo een groot aantal werkzaamheden, ook die uit de open begroting, niet heeft uitgevoerd en dat [de opdrachtgever] daarom nog maar een bedrag van € 504,56 incl. btw zou behoeven te betalen. [de opdrachtgever] heeft ook in hoger beroep niet kunnen uitleggen waarom volgens haar eerst een bedrag van € 27.830,- voor vergoeding meerwerk in aanmerking kwam en (pas in de procedure) nog slechts laatstgenoemd bedrag van circa € 500,-.
2.9.
Omdat het overzicht van [de adviseur] waarin het verweer van [de opdrachtgever] kennelijk moet worden gevonden de nodige vragen oproept is [de adviseur] op de zitting bij het hof ruim de gelegenheid gegeven om die vragen te beantwoorden en zijn conclusies nader toe te lichten. Deze toelichting heeft de onduidelijkheid en bezwaren echter eerder doen toenemen dan het deze heeft weggenomen. Voor het grote verschil tussen het door Velo gefactureerde en door [de adviseur] aanvankelijk voor een groot deel aanvaarde bedrag aan meerwerk heeft [de adviseur] geen begrijpelijke en eenduidige toelichting kunnen geven. Onduidelijk blijft wat er volgens [de adviseur] aan de hand is. Zo lijkt het verschil, anders dan [de adviseur] leek te zeggen, niet te kunnen zijn gemaakt door het aantal wandcontactdozen: daarvan vermeldt zijn overzicht op het eerste gezicht wel een aanzienlijk aantal extra eenheden. (Die extra eenheden lijken in dat overzicht overigens niet altijd in de berekening te zijn betrokken: zie de toevoegingen onder “Dames toilet 1”). Als het hof [de adviseur] goed heeft begrepen, meent hij dat Velo enerzijds wel de gewenste toevoegingen had aangebracht, maar dat zij anderzijds ook de nodige contactdozen en andere items had weggelaten die wel op de voor de offerte maatgevende werktekening stonden. Op de vraag of dit dan buiten hem en [de opdrachtgever] was gebeurd, en hoe dat kon, en of deze ingrepen wel als minderwerk kunnen worden beschouwd, bleef [de adviseur] het antwoord schuldig. Het is het hof ook niet duidelijk hoe de opmerking van [de adviseur] dat alles is aangebracht volgens de tekening in dit verband moet worden geplaatst. [de adviseur] wist evenmin afdoende te verklaren waarom hij pas in januari 2021 is gaan tellen hoeveel eenheden Velo daadwerkelijk had geïnstalleerd, en hoe het mogelijk is dat de toch niet onaanzienlijke verschillen hem niet eerder waren opgevallen. Die zullen toen het werk nog openlag eerder beter dan minder goed zichtbaar zijn geweest. In de eenzijdige oplevering - het geëigende moment - blijft die kwestie open. Uit dat stuk zou hoogstens kunnen worden afgeleid dat [de adviseur] vond dat er nog geteld moest gaan worden. Waar [de adviseur] ten slotte leek te zeggen dat Velo in haar meerwerkoverzichten eenheden opvoert, die al in de offerte zaten, heeft hij dit niet met concrete voorbeelden of verwijzingen inzichtelijk gemaakt.
3.7.
Bij die stand van zaken twijfelt het hof net als de rechtbank ernstig aan de geloofwaardigheid van de bevindingen van [de adviseur] en is het van oordeel dat [de opdrachtgever] met de enkele verwijzing naar de bevindingen en verklaringen van [de adviseur] onvoldoende concreet en gemotiveerd heeft tegengesproken dat Velo de hoeveelheid (extra) aansluitingen tot stand heeft gebracht die in het bestand van 15 mei 2019 zijn weergegeven. Het hof wordt daarin gesterkt door de nadere bespreking door Velo van het overzicht van [de adviseur] (zie 2.3 hierboven) die [de opdrachtgever] slechts summier heeft weersproken. Verder is voor het hof relevant de opmerking van [de opdrachtgever] in de conclusie van antwoord dat partijen het eens zijn over het meerwerk dat Velo diende uit te voeren en ook daadwerkelijk heeft uitgevoerd (zie 2.8 hierboven). In het licht van deze opmerking heeft [de opdrachtgever] onvoldoende uitgewerkt waarom zij zich nadien niettemin op het standpunt heeft gesteld dat het meerwerk voor elektra niet daadwerkelijk is uitgevoerd. Op het verzoek van [de opdrachtgever] om [de adviseur] als getuige te doen horen zal het hof niet ingaan omdat [de adviseur] zowel in geschrift als op de zitting uitvoerig aan het woord is geweest en hij bovendien de vragen van het hof niet heeft kunnen beantwoorden.
De post “kosten voedingen”
2.10.
Het hof heeft in rechtsoverweging 3.11 van het tussenarrest beslist dat de bezwaren van [de opdrachtgever] tegen deze post niet opgaan. [de opdrachtgever] heeft het hof in zijn antwoordakte verzocht terug te komen van dit oordeel. Hij verwijst daarvoor naar een e-mail van [de adviseur] van 1 april 2014. Volgens [de adviseur] zit in de “prijs per stuk” in het overzicht van 15 mei 2019 van € 133,60 voor dubbele wandcontactdozen ook de prijs van de voeding verwerkt. Het hof ziet geen aanleiding van zijn bindende eindbeslissing terug te komen, enerzijds niet omdat [de adviseur] in feite heeft herhaald wat hij al op de zitting heeft aangevoerd en anderzijds niet omdat Velo in de nrs 6, 7 en 8 van haar akte overtuigend heeft uiteengezet dat de “prijs per stuk” is opgebouwd uit verlichting/wandcontactdozen inclusief materiaal en rij- en arbeidskosten, zoals voorkomend op de open begroting, en dus niet ook van de voeding.
2.11.
Al het voorgaande betekent dat de eerste grief van [de opdrachtgever] niet slaagt. Het door Velo gevorderde factuurbedrag van € 39.369,08 is ook in hoger beroep toewijsbaar.
Gebreken in het werk van Velo
3.12.
De rechtbank heeft in de rechtsoverwegingen 4.18 tot en met 4.30 ten aanzien van een aantal van de door [de opdrachtgever] gestelde gebreken in het door Velo geleverde werk beslist dat deze niet of slechts ten dele voor waar kunnen worden aangenomen. Met die beslissingen is het hof het eens en het neemt deze beslissingen van de rechtbank en de daarvoor gegeven motivering over. [de opdrachtgever] noemt in hoger beroep geen argumenten of bezwaren tegen het vonnis waarop nog nader ingegaan hoeft te worden. Zij verwijst enkel naar de expertise van [de adviseur] . Het oordeel van de rechtbank (en dus ook dat van het hof) houdt in dat de gebreken niet (volledig) kunnen worden erkend omdat [de opdrachtgever] te weinig naar voren heeft gebracht (niet aan haar stelplicht heeft voldaan) Daarom zal het hof niet ingaan op de wens van [de opdrachtgever] om [de adviseur] als getuige/deskundige te laten horen. Daarbij wordt nog opgemerkt dat de gebreken alleen van belang zijn voor de vraag of Velo haar werkzaamheden heeft mogen opschorten toen haar meerwerkfactuur onbetaald bleef. Volgens de rechtbank was dat zo omdat de tekortkoming van [de opdrachtgever] – het niet betalen van het verschuldigde bedrag aan meerwerk – betrekking had op een aanzienlijk groter bedrag dan de kosten van herstel van de geconstateerde gebreken in het werk van Velo (€ 4.486,-). Ook wanneer de stellingen van [de opdrachtgever] over de hoogte van de herstelkosten van de gebreken die de rechtbank wel als zodanig heeft aangemerkt volledig zouden worden gevolgd, komt het hof niet tot een ander oordeel dan de rechtbank. De herstelkosten vallen in dat geval € 2.350,- hoger uit (namelijk
€ 1.500,- extra voor het invaliden w.c. (4.20 van het vonnis), plus € 850,- extra voor de afstandsbediening (4.29 van het vonnis)). De totale herstelkosten bedragen in dat geval
€ 6.836,- wat nog steeds aanzienlijk minder is dan het bedrag aan meerwerk waar Velo recht op heeft en dus opschorting door Velo rechtvaardigt.
3.13.
Daarmee is ook de tweede grief van [de opdrachtgever] ongegrond bevonden. Omdat de overige grieven voortbouwen op de eerdere - zij gaan ervan uit dat de grieven 1 en 2 (deels) slagen - hoeven deze niet meer te worden besproken.
3.14.
Datzelfde geldt voor het incidenteel hoger beroep van Velo dat is ingesteld onder de voorwaarde dat het hoger beroep van [de opdrachtgever] (deels) succes heeft. Die voorwaarde is niet vervuld. De vraag of de geconstateerde gebreken in het werk van Velo opleverpunten waren waarop de slottermijn van € 6.050,- zag (zoals Velo meent) - of dat het ging om werkzaamheden waarvoor [de opdrachtgever] al had betaald (zoals de rechtbank heeft aangenomen) behoeft daarom niet te worden beantwoord.
3.15.
Het vonnis van de rechtbank zal worden bekrachtigd. Omdat [de opdrachtgever] in het ongelijk wordt gesteld, zal het hof haar in de kosten van het principaal hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.
3.16.
De kostenveroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

3.De beslissing in het principaal hoger beroep

Het hof:
3.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 23 maart 2023;
3.2.
veroordeelt [de opdrachtgever] tot betaling van de volgende proceskosten van Velo:
€ 2.135,- aan griffierecht
€ 5.532,50,- aan salaris van de advocaat van Velo (2,5 procespunten x appeltarief IV)
4.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J. de Vries, A.E.F. Hillen en D.W.J.M. Kemperink, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2024.