Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep
- de memorie van grieven
- de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep
- de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep tevens houdende een incidentele vordering
- de rolbeslissing van dit gerechtshof tot toelating van die incidentele vordering
- een akte verweer in het incident van [geïntimeerde]
- een akte met producties van [geïntimeerde]
- een akte met producties van [appellant]
- het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 5 juli 2024 is gehouden
2.De kern van de zaak
3.De feiten
3.3 Op 9 januari 2017 heeft [geïntimeerde] die woning van [appellant] gekocht voor € 300.000,-.
Op 21 februari 2017 zijn partijen in die woning gaan samenwonen.
Op 24 februari 2017 is de woning geleverd aan [geïntimeerde] . Zij heeft daarbij verschillende hypotheken afgesloten, waaronder een overbruggingshypotheek van € 176.566,49. Het bedrag dat met de laatstgenoemde hypotheek beschikbaar kwam was met name ook bedoeld om daaruit de kosten voor een verbouwing van de woning te betalen.
Die woning is verkocht en op 1 maart 2017 geleverd aan een koper. Uit die verkoop heeft [geïntimeerde] een overwaarde verkregen van ongeveer € 430.000,-. Daarmee heeft zij (onder meer) de overbruggingshypotheek afgelost.
Daarin hebben zij zich verplicht naar evenredigheid van hun netto-inkomsten bij te dragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. In artikel 6 lid 4 is bepaald dat indien door partijen een door hen gezamenlijk te bewonen woning in mede-eigendom wordt verkregen, de partij die uit eigen middelen meer dan haar aandeel van de koopsom en de kosten heeft betaald, voor het meerdere een vordering heeft op de wederpartij.
In artikel 15 is bepaald dat partijen de woning aan de [adres] in (economische) mede-eigendom hebben en dat de waardeontwikkeling van die woning, zowel positief als negatief, na verrekening van de hypotheek zal worden gedeeld. In dat artikel is verder onder het kopje “
voorkeursrecht tot koop” het volgende bepaald:
“Indien de onderhavige overeenkomst wordt ontbonden anders dan door het overlijden van
Op enig moment nadien is de overeenkomst van samenleving geëindigd.
4.Het oordeel van het hof
voorkeursrecht tot koop”, zoals zij heeft aangevoerd, biedt daarvoor onvoldoende grond.
Niet is gesteld of gebleken dat [geïntimeerde] aan [appellant] eerst de gelegenheid heeft geboden gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de woning van haar te kopen. Wel heeft de rechtbank tijdens de procedure in eerste aanleg [appellant] nog de gelegenheid geboden zich uit te laten of hij de woning wilde overnemen. [appellant] heeft toen gezegd dat hij alleen € 160.000,- kon financieren en dus € 140.000,- moest lenen van [geïntimeerde] . Na die uitlating heeft de rechtbank vastgesteld dat [appellant] geen financiering zal kunnen verkrijgen om de woning voor € 350.000,- te kopen. De vraag is of [appellant] die kans nu in hoger beroep alsnog dient te krijgen. Het hof oordeelt van wel. Nog daargelaten dat [geïntimeerde] niet zélf voorafgaand aan of ten tijde van de procedure bij de rechtbank eerst aan [appellant] de mogelijkheid heeft geboden om de woning van haar te kopen (en de daartoe benodigde financiering te verkrijgen), maar kennelijk de woning van meet af aan wilde verkopen aan een derde, acht het hof van belang dat de woning van [appellant] is geweest, dat hij daar nog steeds in woont (samen met zijn zoon die de leeftijd van twintig jaren nog niet heeft bereikt) en dat de woning kennelijk alleen om een goedkopere hypotheek te kunnen verkrijgen aan [geïntimeerde] in eigendom is overgedragen. [appellant] dient dan ook gelet op zijn aanbod opnieuw, of alsnog, een kans te krijgen om de woning terug te kunnen kopen, zoals in de samenlevingsovereenkomst is vastgelegd. Het tijdsverloop sinds het einde van de samenleving en het eindigen van de samenlevingsovereenkomst acht het hof gelet op al deze omstandigheden van het geval niet zodanig dat [appellant] die gelegenheid redelijkerwijs niet meer zou mogen krijgen; het is dan ook nog niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat [appellant] thans op dit punt nakoming van de gemaakte afspraak verlangt. [geïntimeerde] zal daarom veroordeeld worden om aan [appellant] drie maanden de gelegenheid te bieden om de woning van haar te kopen voor € 350.000,- kosten koper en daartoe een koopovereenkomst te sluiten onder de gebruikelijke condities. Dit betekent dat [appellant] geen belang meer heeft bij het door hem in dit verband gedane verzoek om de notaris die betrokken was bij de totstandkoming van de samenlevingsovereenkomst, als getuige te horen. Uit een hypotheekofferte die [appellant] in hoger beroep heeft overgelegd lijkt afgeleid te kunnen worden dat [appellant] voornemens is de woning samen met zijn broer te kopen. Voor de goede orde merkt het hof daarover op dat de samenlevingsovereenkomst zich er niet tegen verzet dat [appellant] de woning samen met iemand anders koopt. [geïntimeerde] dient aan die verkoop haar medewerking te verlenen. Daartoe zal een dwangsom worden opgelegd. Omdat [appellant] tijdens de mondelinge behandeling daarvan heeft afgezien, zal [geïntimeerde] hem niet de gelegenheid hoeven te bieden om aanvullende financiering van haar te verkrijgen. Indien [appellant] de woning koopt zal [geïntimeerde] , indien de volledige koopprijs betaald wordt, haar medewerking dienen te verlenen aan levering. Indien [geïntimeerde] dat nalaat zal dit arrest daarvoor in de plaats treden. De overwaarde (verkoopprijs minus hypotheken en verkoopkosten) dient bij helfte te worden gedeeld.
Indien [appellant] niet koopt dan wel hij na de koop de financiering toch niet rond kan krijgen en de woning daarom niet aan hem geleverd kan worden, heeft [appellant] zijn kans gehad en dient de woning te worden verkocht aan een derde, waarbij eveneens de overwaarde bij helfte gedeeld dient te worden. [appellant] dient aan die verkoop en levering zijn medewerking te verlenen, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
Voor het beroep van [appellant] op de redelijkheid en billijkheid, aldus dat daaruit voortvloeit dat hij alleen de helft van de waarde van de auto aan [geïntimeerde] dient te vergoeden, geldt dat zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, niet valt in te zien dat dit voortvloeit uit de redelijkheid en billijkheid, in de situatie dat sprake was van een geldlening. Daarvoor is in ieder geval onvoldoende dat de auto ook voor gezinsdoeleinden werd gebruikt.
Het hof stelt voorop dat wettelijke rente pas is verschuldigd nadat de schuldenaar is verzuim is geraakt. Voor verzuim is in beginsel een ingebrekestelling vereist. Niet blijkt van een ingebrekestelling voorafgaand aan de dagvaarding. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [appellant] , heeft [geïntimeerde] evenmin voldoende onderbouwd waarom [appellant] reeds om een andere reden in verzuim zou zijn geraakt vanaf 2 februari 2019. De mail van 2 februari 2019 biedt daarvoor in elk geval onvoldoende aanknopingspunten. Uit de proceshouding van [appellant] valt echter wel af te leiden dat hij nimmer de bedoeling heeft gehad het bedrag van € 50.000,- terug te betalen en dat een aanmaning zinloos zou zijn geweest. In die situatie zal het hof de dagvaarding aanmerken als een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 6:82 lid 2 BW, zodat de wettelijke rente vanaf die datum is verschuldigd, dus vanaf 25 oktober 2021. [1]
€ 176.566,49 : 2 = € 88.283,25, omdat aannemelijk is dat de overbruggingshypotheek uitsluitend bedoeld was voor de financiering van de verbouw van de woning.
[appellant] heeft een overzicht overgelegd van zijn uitgaven voor de woning vanaf zijn privérekening (productie 9 bij memorie van grieven) en bankafschriften van zijn zakelijke rekening (productie 10 bij memorie van grieven), waaruit volgens hem van die uitgaven blijkt. Uit het overzicht en uit de bankafschriften blijkt zonder toelichting, die niet is gegeven, echter niet dat de uitgaven betrekking hebben op investeringen in de woning. Verder ontbreken bij het overzicht van de privérekening de onderliggende bankafschriften, zodat ook niet nagegaan kan worden waar de inkomsten vandaan komen die tegenover de uitgaven hebben gestaan. Dat klemt omdat [geïntimeerde] het vermoeden heeft geuit dat betalingen zijn gedaan uit onttrekkingen van het bouwdepot en de beleggingsrekening. Als het overzicht wordt gelegd naast een overzicht dat [appellant] heeft overgelegd van de bestedingen van de beleggersrekening (productie 11 van [appellant] in eerste aanleg), valt op dat daar inderdaad veel dezelfde posten op voorkomen. Dat ondersteunt de stelling van [geïntimeerde] dat [appellant] de uitgaven heeft gedaan via onttrekkingen aan in ieder geval de beleggingsrekening. Daarmee zijn de uitgaven niet gedaan met eigen geld van [appellant] .
Uit de bankafschriften van de zakelijke rekening blijkt dat zij voor een belangrijk deel betrekking te hebben op de huur van een bergruimte. Dat is mogelijk een post van de gemeenschappelijke huishouding, maar niet een post die ziet op investering in de woning.
[geïntimeerde] heeft wel een grief hiertegen gericht.
Volgens haar is van het aan de woning bestede bedrag van € 98.750,- niets bij haar teruggekomen. Zij heeft, zo meent zij, dus aanspraak op € 98.750 : 2 = € 49.375,-.
[appellant] heeft daarover de wettelijke rente gevorderd vanaf veertien dagen na dit arrest. Die vordering is toewijsbaar.
Ook hiervoor geldt de compensatie van proceskosten.
5.De beslissing
- bepaalt dat [geïntimeerde] aan [appellant] de gelegenheid moet bieden om binnen drie maanden na heden de woning aan de [adres] te [woonplaats1] van haar te kopen voor een bedrag van € 350.000,- onder de gebruikelijke condities en kosten koper;
- de notaris die met de levering is belast heeft partijen uitgenodigd de akte van levering op zijn kantoor te ondertekenen, heeft daartoe een tijdstip vastgesteld en heeft hun ten minste een week voor dit tijdstip een ontwerp van deze akte en een afrekening toegezonden;
- [geïntimeerde] heeft niet uiterlijk op het door de notaris vastgestelde tijdstip meegewerkt aan de ondertekening van deze akte;
5.6 veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] terzake hypotheekaflossing te betalen € 5.220,24, vermeerderd met € 98,50 voor iedere maand dat [appellant] vanaf december 2023 de aflossing voldoet, voorts vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige voldoening;