ECLI:NL:GHARL:2024:5338

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
23/1061
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag afvalstoffenheffing gemeente Westerkwartier

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 13 februari 2023 de door belanghebbende ingediende bezwaren tegen een aanslag in de afvalstoffenheffing van de gemeente Westerkwartier ongegrond heeft verklaard. De aanslag, opgelegd voor het jaar 2020, bedroeg € 346,15. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd door de heffingsambtenaar afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende tegen deze afwijzing eveneens ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat het aanslagbedrag onjuist is vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend, maar tijdens de zitting op 13 augustus 2024 heeft de heffingsambtenaar erkend dat het aantal kilogrammen waarop de aanslag is gebaseerd, niet correct is. Het hof heeft vastgesteld dat de aanslag moet worden verminderd tot € 332,25, en heeft het hoger beroep van belanghebbende gegrond verklaard. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende. De uitspraak is gedaan door de eerste meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 augustus 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 23/1061
uitspraakdatum: 20 augustus 2024
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 13 februari 2023, nummer LEE 20/2955, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaar van de gemeente Westerkwartier(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2020 een aanslag in de afvalstoffenheffing van de gemeente Westerkwartier opgelegd ten bedrage van € 346,15.
1.2.
Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is door de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2024. Namens belanghebbende is mr. M.M. Vrolijk verschenen als haar gemachtigde. Namens de heffingsambtenaar is [naam1] verschenen.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende woont in [woonplaats] . Zij is door de heffingsambtenaar voor het jaar 2020 in de afvalstoffenheffing van de gemeente Westerkwartier betrokken. De aanslag is gedagtekend 29 februari 2020 en berekend naar een bedrag van in totaal € 346,15. Onderdeel van de aanslag is een afvalstoffenheffing voor groente-, fruit- en tuinafval (GFT-afval) ten bedrage van € 48,65. Dit bedrag is berekend op basis van 139 kg maal een tarief van € 0,35. Op het aanslagbiljet is vermeld dat de kilo’s over 2019 in rekening zijn gebracht.
2.2.
De gemeente Westerkwartier is een zogenoemde fusiegemeente. Zij is ontstaan uit de voormalige gemeenten Grootegast, Marum, Leek, Zuidhorn en Winsum.
2.3.
De raad van de gemeente Westerkwartier heeft op 11 december 2019 de verordening op de heffing invordering van afvalstoffenheffing en reinigingsrechten Westerkwartier 2020 (hierna: de Verordening 2020) vastgesteld. De bepalingen van deze Verordening 2020 luiden – voor zover van belang – als volgt:
‘(…)
Artikel 3. Belastingjaar
Met betrekking tot de rechten die per jaar worden geheven is het belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar.
Hoofdstuk 1 Afvalstoffenheffing
Artikel 4. Aard van de belasting en belastbaar feit
1. Onder de naam 'afvalstoffenheffing' wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.
2. De afvalstoffenheffing bedoeld in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven ter zake van het gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
(…)
Artikel 6. Maatstaven en tarieven afvalstoffenheffing
1. De belasting wordt geheven naar de maatstaven en de tarieven opgenomen in de hoofdstukken 1.1 en 1.2 van de bij deze verordening behorende tarieventabel met inachtneming van het bepaalde in de overige leden van dit artikel.
(…)
Artikel 8. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
1. De belasting bedoeld in hoofdstuk 1.1 van de tarieventabel verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
(…)
Hoofdstuk 3 Aanvullende bepalingen
Artikel 16. Inwerkingtreding en citeerartikel
1. Alle geldende Gewijzigde Verordening Afvalstoffenheffingen 2018 dan wel de Gewijzigde Verordening Reinigingsheffingen 2018 van de voormalige gemeenten Grootegast, Marum, Leek en Zuidhorn en Verordening afvalstoffenheffing en reinigingsrechten 2019 van de voormalige gemeente Winsum, worden vervallen verklaard, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
2. Deze verordening treedt in werking met ingang op de eerste dag na bekendmaking.
3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2020.
(…)’.
2.4.
De bij de Verordening 2020 behorende Tarieventabel is eveneens op 11 december 2019 door de gemeenteraad vastgesteld. Daarin is onder meer bepaald dat het tarief voor GFT-afval dat wekelijks c.q. tweewekelijks met behulp van een verzamel- of minicontainer wordt ingezameld, per kilogram € 0,25 bedraagt.
2.5.
De Verordening 2020 en de Tarieventabel zijn op 31 december 2019 in het gemeenteblad van de gemeente Westerkwartier gepubliceerd.
2.6.
In de voormalige gemeente Leek gold in 2019 de Gewijzigde Verordening Reinigingsheffing 2018. In de daarbij behorende Tarieventabel bedroeg het tarief voor het GFT-afval € 0,35 per kilogram. Deze verordening is per 1 januari 2020 vervallen verklaard, met dien verstande dat zij van toepassing is gebleven op belastbare feiten die zich voor 1 januari 2020 hebben voorgedaan.
2.7.
Belanghebbende heeft bezwaar en beroep aangetekend tegen de onderhavige aanslag, echter tevergeefs. De Rechtbank heeft belanghebbende wel een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toegekend van € 1.000, een proceskostenvergoeding van € 837 en een griffierechtvergoeding van € 48, alle bedragen te vermeerderen met wettelijke rente. De vergoedingen dienen te worden uitbetaald door de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: de Minister).
2.8.
Belanghebbende heeft hoger beroep aangetekend tegen de uitspraak van de Rechtbank. De heffingsambtenaar en de Minister hebben geen hoger beroep ingesteld.
2.9.
In het hogerberoepschrift heeft belanghebbende onder meer het volgende aangevoerd:
‘(…)
Onderdelen van de bestreden uitspraak waartegen het hoger beroep zich richt
I.
Onjuist aanslagbedrag aanslag Afvalstoffenheffing GFT (kg)
1. Ter zake van de aanslag Afvalstoffenheffing GFT (kg) vermeldt het aanslagbiljet:
"
139 kilo’s………….€ 48,65."
2. Dat is onjuist. Daartoe het volgende.
3. In de Verordening op de heffing van afvalstoffen en reinigingsrechten Westerkwartier 2020 (…) wordt de belasting geheven naar de maatstaven en tarieven opgenomen in de hoofdstukken 1.1. en 1.2. van de bij deze verordening behorende tarieventabel (art. 6.1. Verordening). Art. 1.1.2.1. van voornoemde tarieventabel bepaalt dat de belasting voor, kortgezegd, groente-, fruit-en tuinafval per kilogram bedraagt:
"……..€ 0,25."
4. Met inachtneming van het onder punt 25 hiervòòr genoemde aantal kilogrammen en het onder punt 27 hiervòòr genoemde tarief per kilo is het aanslagbedrag van € 48,65 onjuist vastgesteld. Het aantal kilogrammen en het van toepassing zijnde tarief zouden leiden tot een aanslagbedrag van € 34,75 (139 kilogrammen * € 0,25). Daarmee is het aanslagbedrag onjuist, want op een te hoog bedrag vastgesteld.
Conclusie tot hier
5. Het hoger beroep is gegrond. De bestreden uitspraak dient te worden vernietigd. De uitspraak op bezwaar dient te worden vernietigd. De aanslag dient te worden verlaagd. Het hof wordt verzocht de Heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten van het hoger beroep, het beroep en het bezwaar.
Indien en voor zover het hof deze stelling passeert, het volgende.
(…)’.

3.Geschil

In geschil is of de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
In aanmerking genomen dat de onderhavige voor het jaar 2020 opgelegde aanslag betrekking heeft – en ook alleen betrekking kan hebben – op een belastbaar feit dat zich in het jaar 2020 heeft voorgedaan, is – gelet op de in onderdeel 2.3 van deze uitspraak vermelde bepalingen uit de Verordening – het in onderdeel 2.9 van deze uitspraak vermelde standpunt van belanghebbende juist. Dat de heffingsambtenaar voor de heffingsmaatstaf is uitgegaan van het aantal kg van 2019 doet daaraan niet af. Na een debat ter zitting hierover heeft de heffingsambtenaar zich – alsnog – met dat standpunt verenigd. Dit betekent dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot een bedrag van € 332,25 (€ 161 + € 136,50 + € 34,75).
4.2.
Nu het Hof de primaire stelling van belanghebbende volgt, en dus niet passeert, behoeven de subsidiaire en meer-subsidiaire klachten van belanghebbende geen behandeling. De gemachtigde van belanghebbende heeft dit ter zitting van het Hof desgevraagd uitdrukkelijk en ondubbelzinnig bevestigd.
Slotsom
4.3.
Het hoger beroep van belanghebbende is gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Het Hof ziet, nu belanghebbende in hoger beroep in het gelijk wordt gesteld, aanleiding voor vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.
5.2.
De heffingsambtenaar dient aan belanghebbende te vergoeden het door haar voor het hoger beroep betaalde griffierecht van € 136. De Rechtbank heeft belanghebbende reeds een vergoeding van het griffierecht toegekend voor het beroep. Die beslissing laat het Hof in stand.
5.3.
Voorts dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende te vergoeden de door haar gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar, beroep en hoger beroep. Daarbij verdient opmerking dat op grond van het arrest HR 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060 dient te worden uitgegaan, gelijk de heffingsambtenaar ter zitting desgevraagd heeft erkend, van de ‘hoge’ puntwaarde in bezwaar. Berekend naar de tarieven van 2024 beloopt de totale vergoeding een bedrag van € 3.911. De onderverdeling is als volgt:
- Bezwaar: 2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting) x 1 (wegingsfactor) x € 624 (hoge puntwaarde) = € 1.248
- Beroep: 2 punten (beroepschrift en zitting) x 1 (wegingsfactor) x € 875 = € 1.750 verminderd met het bedrag van € 837 (dat reeds door de Rechtbank aan belanghebbende is toegekend en welke beslissing onherroepelijk is geworden omdat de Minister geen hoger beroep heeft ingesteld), is € 913.
- Hoger beroep: 2 punten (hogerberoepschrift en zitting) x 1 (wegingsfactor) x € 875 = € 1.750.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de vergoedingen van immateriële schade, proceskosten, griffierecht en wettelijke rente,
  • verklaart het beroep bij de Rechtbank gegrond,
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar,
  • vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 332,25,
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een bedrag van – in totaal - € 3.911,
  • gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende te vergoeden het door haar voor het hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,
  • de bedragen inzake de proceskosten en het griffierecht dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan tot aan de dag van algehele voldoening.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2024
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (R. den Ouden)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 21 augustus 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.