2.9Het Hof heeft de behandeling ter zitting aangehouden en de Inspecteur in de gelegenheid gesteld nadere informatie te verstrekken. Bij brief van 3 mei 2024 heeft de Inspecteur deze informatie verschaft. De Inspecteur schrijft:
“
Op 24 april jl. heeft de zaakbehandeling plaatsgevonden bij uw Hof te Arnhem inzake het hoger beroep dat is ingesteld door [belanghebbende] te [woonplaats] . De procedure is bij uw hof bekend onder zaaknummer BK-ARN 22/01780.
Nadat de zitting enige tijd is geschorst, is afgesproken dat ik schriftelijk reageer op de volgende vragen:
Kwalificeert het bedrag van € 54.204,78 dat belanghebbende heeft vermeld in zijn brief van 23 juli 2022 als bank- en spaartegoed of als belegging? Wat zijn hiervan de gevolgen voor de aanslag IB/PVV 2018 van belanghebbende?
Het genoemde bedrag ziet op een beleggingsrekening die door belanghebbende wordt aangehouden bij online broker [naam4] te België. Uit de bijgevoegde bijlagen en de verklaring hierover van belanghebbende, concludeer ik dat voor een bedrag van € 53.935,86 geen beleggingen zijn gedaan bij [naam4] maar dat het bedrag geheel 2018 ongebruikt op de beleggingsrekening heeft gestaan.
Voor de kwalificatie van gelden op een beleggingsrekening volg ik de wijze waarop de financiële instelling de bezittingen op 1 januari van het belastingjaar naar de Belastingdienst renseigneert. Voor zover de gelden staan op een tegenrekening is dat in veel gevallen renseignering als banktegoed.
In dit geval gaat het om een beleggingsrekening bij een buitenlandse financiële instelling waarvan geen renseignering naar Nederland heeft plaatsgevonden. Ik kan daarom niet met zekerheid vaststellen hoe renseignering zou zijn gegaan.
Uit praktisch oogpunt ben ik bereid uit te gaan van een kwalificatie als banktegoed voor het bedrag van € 53.935,86. Hierna geef ik weer welke wijziging dit in de aangifte IB/PVV 2018 meebrengt en de eventuele gevolgen voor de heffing box 3:
Kolom 1
Volgens aangifte
Kolom 2
Na herkwalificatie
Bank- en spaartegoeden NL
€ 421.533
€ 474.469
Aandelen en obligaties
€ 103.487
€ 49.551
€ 525.020
€ 525.020
Heffingsvrij vermogen
€ 60.000
€ 60.000
Grondslag sparen en beleggen
€ 465.020
€ 465.020
Aandeel fiscaal partner
€ 75.020
€ 75.020
Aandeel belanghebbende (390/465e)
€ 390.000
€ 390.000
Vooropstaat dat belanghebbende geen recht heeft op rechtsherstel. De heffing vindt dan plaats conform de wettelijke bepalingen in hoofdstuk 5 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) (wettekst 2018).
Conform artikel 5.2, eerste lid, van de Wet IB 2001 wordt het voordeel uit sparen en beleggen fictief bepaald aan de hand van een indeling in rendementsklassen I en II. Het feit dat sprake is van meer bank- en spaartegoeden en minder aandelen doet dan niet ter zake. De indeling is immers fictief. De uitwerking is in beide gevallen als volgt:
€ 70.800 x 67% x 0,36% is € 170
€ 70.800 x 33% x 5,38% is € 1.256
€ 319.200 x 21% x 0,36% is € 241
€ 319.200 x 79% x 5,38% is€ 13.566
(belastbaar) Inkomen uit sparen en beleggen: € 15.233 (ongewijzigd)
Mocht uw Hof van mening zijn dat belanghebbende wel recht heeft op rechtsherstel, dan zal heffing plaatsvinden conform de Wet rechtsherstel box 3. Daarbij is wel van belang hoe het vermogen van belanghebbende is samengesteld. Ik zal in dat geval een verdeling van het vermogen hanteren zoals ik heb vermeld in de in deze brief opgenomen kolom 2. Ik heb als bijlage bij deze brief een berekening gevoegd waaruit blijkt wat de gevolgen zijn voor het inkomen uit box 3 van belanghebbende.
Indien uw Hof oordeelt dat belanghebbende geen recht heeft op rechtsherstel maar toekomstige rechtspraak meebrengt dat toch rechtsherstel moet worden geboden, dan zal vooralsnog eveneens deze berekening gelden.
Mijn conclusie is primair dat belanghebbende geen belang heeft bij herkwalificatie van de tegoeden die zijn ondergebracht bij [naam4] omdat geen recht bestaat op rechtsherstel, en dat het hoger beroep ongegrond is. Mijn conclusie is subsidiair dat – indien belanghebbende wel rechtsherstel wordt geboden door uw Hof – het hoger beroep gegrond is.”.