Uitspraak
ASR Schadeverzekering N.V.die is gevestigd in Utrecht
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep
- het anticipatie-exploot
- de memorie van grieven
- de memorie van antwoord
- het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling op 23 juli 2024.
2.De kern van de zaak
‘Uit de informatie van de politie en van de medisch adviseur leid ik af dat uw cliënte uit bed moet zijn gevallen en daardoor door het onafgeschermde trapgat is gevallen.’
3.Het oordeel van het hof
gezien de aard van het letsel …. helaas niets meer over de toedracht[kan]
vertellen’.[de gelaedeerde] heeft dus consequent verklaard dat zij zich niets kan herinneren van de val, zodat het verwijt van ontkrachting van een bepaald scenario ongegrond is en op 3 mei 2018 waren Walburg en ASR niet op het verkeerde been gezet. Indien het scenario dat zij nu schetsen veel waarschijnlijker is dan waarvan zij op 3 mei 2018 zijn uitgegaan – iets dat het hof niet als vaststaand aanneemt, alleen al omdat [de gelaedeerde] dit heeft tegengesproken dan kunnen zij zich nog steeds niet op dwaling beroepen. De kantonrechter heeft het beroep op dwaling terecht als ongegrond verworpen. Walburg en ASR voeren in hoger beroep nog aan dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij aan de erkenning worden gehouden, omdat die erkenning op onjuiste informatie berust. Ook dit gaat niet op. De erkenning is gedaan met de wetenschap dat de toedracht onduidelijk was en dat [de gelaedeerde] zich niks kon herinneren (zie het hiervoor genoemde mailbericht) en op basis van de toen beschikbare informatie van een medische rapportage en een politierapport. Dat ASR (kennelijk) pas daarna een schaderegelaar heeft ingeschakeld die een ander toedrachtscenario aannemelijker vond, komt eveneens voor haar risico.
(i) het feit dat [de gelaedeerde] van dit gevaarlijke gedrag een minder ernstig verwijt valt te maken dan aan Walburg wordt gemaakt van het niet-naleven van de veiligheidsvoorschriften van het Bouwbesluit 2012,
(ii) het feit dat het letsel dat [de gelaedeerde] heeft opgelopen ernstig en blijvend is,
(iii) het feit dat het valgevaar en de ernstige gevolgen daarvan op betrekkelijk eenvoudige wijze hadden kunnen worden beperkt of weggenomen,
(iv) de omstandigheid dat [de gelaedeerde] als huurder ten opzichte van Walburg als verhuurder een zwakke positie heeft
en
(v) het feit dat Walburg de schadevergoeding op ASR kan verhalen.
‘niet zo lekker’ met [de gelaedeerde] ging en dat [de gelaedeerde] vanaf haar 15e jaar (dat is circa 7 jaar vóór het ongeval) last had van stemmingsproblemen en toen bekend was met automutilatie. Deze informatie neemt niet weg dat de in het rapport van 22 december 2020 beschreven klachten, zoals daar ook staat vermeld, passen bij ernstig niet-aangeboren hersenletsel. Walburg en ASR hebben dan ook niet voldoende onderbouwd dat de val van 1 april 2014 bij [de gelaedeerde] niet tot ernstig letsel met aanzienlijke beperkingen heeft geleid. Walburg en ASR kennen ook aan de omstandigheden dat [de gelaedeerde] als huurder een zwakkere positie heeft en dat Walburg verzekerd is minder gewicht toe dan de kantonrechter heeft gedaan, terwijl het hof zich aansluit bij de uitkomst van de afweging die in het vonnis is gemaakt. De vergelijking die zij maken met een (eenzijdig) verkeersongeval waarbij de benadeelde alcohol had gebruikt en ten onrechte geen helm droeg gaat in meer dan één opzicht mank.